Lummelend door het huis van iemand anders trek ik een boek uit een kast. Het is het bejubelde Het bezoek van de lijfarts, van Per Olov Enquist. De eerste zin luidt: ‘Op 5 april 1768 werd Johann Friedrich Struensee als lijfarts van de Deense koning Christian VII aangesteld en vier jaar later terechtgesteld.’
Kun je op een bepaalde dag vier jaar later worden terechtgesteld? Mijn gevoel van logica krijgt een dreun. Au! Zelfs Einstein had hierbij vast zijn ogen uitgewreven.
De lust om verder te lezen is me vergaan. Dat is argwaan, een vervelende eigenschap; liever honderd keer je neus gestoten dan argwanend zijn. Op één zo’n geschoten bok kun je iemand bovendien niet afrekenen. Dan doe je wat W.F. Hermans ooit deed met Cees Buddingh’: een paar rare stijlbloempjes verzamelen en op grond daarvan een hele reputatie belachelijk maken. Iemand zette Hermans toen prompt op zijn nummer door uit zijn werk net zo’n boeket samen te stellen. In dit geval gaat het trouwens vooralsnog om maar één blunder.
En toch. Die staat wel in de eerste zin. Wie weet wat er nog volgt, denk ik, en ik zet het boek terug.
Ik blader in een andere vertaling en het is of de duvel ermee speelt. Daar loopt verdorie weer eens iemand door een deur. Hoe ze dat in boeken toch voor elkaar krijgen zonder koppijn!
Rustig, denk ik weer. Nooit verbaasd zijn over onhandigheid of domheid. Daar stikt het overal van, buiten de literatuur, in de literatuur, en dus ook in de vertalerij.
En ik wil helemaal niet mopperen. Het is leuker om te proberen iets van een geslaagd vertaalproces zichtbaar te maken, als je de kans krijgt. Dat is tenminste zo als je bijvoorbeeld een workshop geeft. Op papier kom je er niet makkelijk mee uit de voeten, tenminste niet in kranten. Daar lijkt een beetje kraken óf flemen het hoogst haalbare. Robbert-Jan Henkes en Erik Bindervoet zijn hun vertaalrubriek (‘Ansicht uit Vertalië’) in NRC Handelsblad niet voor niets alweer kwijt; het grote publiek zit er kennelijk niet op te wachten. Voor serieuze vertaalkritiek moet je naar een specialistisch blad als Filter.
Misschien is het goed eens een paar veronderstellingen naar voren te brengen. Niemand, afgezien van vertalers, weet iets van vertalen, dat weet ik zeker. Hoe zit het eigenlijk met vertaalkritiek? Bestaat die wel, en zo niet, of nagenoeg niet, is dat dan te betreuren?
Laten we het om te beginnen hebben over fouten. Dat is het enige wat iedereen weet: vertalers maken fouten, het moest niet mogen.
Oei, wat benepen, fouten tellen, al deed ik er zojuist, pratend over die vertaling van Per Olov Enquist, vrolijk aan mee. Ik houd van de vertolkingsopvatting van Jard van Nes, onze ex-zangeres, die graag zei dat na de verwerving van de techniek het spel pas begint. Dan pas ontwikkel je een toon, een eigen benadering, een visie, en in het vuur van de strijd die volgt horen persoonlijke accenten en zelfs vermeende fouten of slordigheden. Zo niet, dan krijg je de benauwende perfectie van Ton Koopman. (Dat is mijn toevoeging, dat komt niet van Jard van Nes.) Een vertolker herschept een bestaande creatie en doet dat zonder voorgeschreven model. Hij durft vrij te zijn.
Dick Hillenius, een van mijn lievelingsessayisten, zegt in De hand van de slordige tuinman dat wie slordig durft te zijn in staat is te wieken en ruimere verbanden te zien, en het uiteindelijk wint van de pietlutten. Als je durf verraad noemt, mij best. Wie geen plezier heeft in de charme van dat verraad, knoeit binnen te beperkte marges. Borges heeft er eens de spot mee gedreven in zijn vertaalverhaal ‘Pierre Menard, schrijver van de Quijote’. Pierre Menard was zo bang voor verraad of zo zeloot, dat hij uiteindelijke Spaans van Spaans maakte, en dan alleen nog maar een paar hoofdstukken. Hij miste de moed om de nodige vrijheid te nemen.
De vertaalcriticus die dit niet beseft, houdt zijn loep al vergelijkend boven willekeurige delen en roept: ‘Fout! Hier staan drie woorden en daar staan er vijf!’ Hij veroordeelt zichzelf tot fouten tellen, zogenaamde fouten meestal. Vanwege natuurkundige wetten is het uiteraard zo dat je een vertaling woord voor woord leest en kun je als je wilt bij alles bellen blazen, maar een boek is meer dan zijn delen. Deelkritiek is misleidend en misvormend. Ik wacht op de criticus die zegt dat ik niet weet wat ‘vier’ is in het Engels, omdat ik van Melville’s vier oceanen (Moby Dick) er in het Nederlands drie heb gemaakt.
Wanneer Borges op een zetfout stuitte, bijvoorbeeld in een van zijn gedichten, wat toch erg is, hoopte hij maar dat zijn eigen ‘schamele’ product ervan opknapte. Dat heeft hij tenminste beweerd. Toen Thomas Mann critici hoorde klagen over de vele fouten die Cervantes in zijn Quijote tegen de grammatica en logica had gemaakt, was zijn reactie dat het spontane dat boek nu juist maakte tot het levendige meesterwerk dat het is.
Gezegende ruimhartigheid, in het ene geval uit nieuwsgierigheid naar de souplesse van taal, in het andere uit gulle bewondering. Borges en Cervantes zijn voor mij als vertaler van levensbelang geweest. Ooit, in een lezing, later opgenomen in Cervantes & co (2000) heb ik beide schrijvers aangeroepen bij een pleidooi voor een vertaalkritiek die uit plezier, nieuwsgierigheid en zo mogelijk bewondering voortkomt. Eigenlijk verlang ik er stiekem nog steeds naar, onverbeterlijk als een mens kan zijn.
Natuurlijk moeten plezier, nieuwsgierigheid en bewondering wel eerst worden afgedwongen. Borges’ ruimhartigheid was niet grenzeloos. Hij haatte onverschilligheid en domheid. Toen de Duitse vertaalster van een van mijn romans me vertelde wat ze dacht zich te kunnen permitteren, stak ik liever m’n kop in het zand in de hoop op een wonder. Borges had haar vast de toegang tot zijn werk ontzegd, want je hebt fouten en fouten.
Ik houd van het fenomeen kritiek. Ik heb me jarenlang blauw geschreven aan kritieken. Kritiek ligt in het verlengde van praten, redeneren, elkaar testen en uitdagen, vrijheid. (De frase ‘vrijheid van meningsuiting’ komt met Wilders als zelfverklaard exponent mijn strot niet uit, maar dat bedoel ik natuurlijk wel.)
In boekenkritiek wordt verslag gedaan van een leeservaring. Wijlen mr. K.L Poll, decennialang baas boeken van NRC Handelsblad, waarvoor ik schreef, wou als enige theorie ooit kwijt dat een criticus op drie dingen moet letten: 1) wat heeft de schrijver gewild? 2) is hem dat gelukt? 3) wat vind ik er van? Ik houd het mijn studenten nog steeds voor als het beoordelen van literatuur aan de orde is.
Mooi is dat zo’n leesverslag meestal voor de lezer op z’n merites te beoordelen is. Die heeft elders ook iets opgevangen over het boek, die herkent normen waar ook de eigenzinnigste critici (zoals Kees ’t Hart in de Groene) zich aan houden, en er is altijd ruis om die boeken heen waardoor we elkaar begrijpen of menen te begrijpen. Met vertaalkritiek is dat niet zo. Er is geen taal voor ontwikkeld.
Spitsen we de vraag naar Polls intentie toe op de vertaalkritiek, dat luidt ze: wat had de vertaler voor ogen, en in hoeverre is hij in zijn opzet geslaagd? Zijn uitgangspunten staan vanzelf meer ter discussie dan bij een oorspronkelijke auteur. Een vertaler is een herschepper, een toegepast kunstenaar, een vertolker. Een criticus zal niet gauw zeggen: hoe haalde de schrijver het in zijn hoofd dit op deze manier te presenteren; bij de vertaler zal hij het met de oorspronkelijke tekst in gedachten om evidente redenen sneller doen. Ook een zanger zal niet ongestraft Schubert vervlakken, inkorten, van aard veranderen. We leven in een vrij land, en wie weet hoe aardig het resultaat is, misschien wel aardiger dan het origineel, maar dat is zelden het geval en je moet de ingreep in ieder geval verantwoorden.
Bij vertalen is de eerste vraag onvermijdelijk of de oorspronkelijke tekst wel in alle opzichten recht is gedaan. Maar daarna rijst onmiddellijk de vraag hóé de vertaler die heeft gelezen. Wat was zíjn intentie bij zijn poging tot herschepping, gebaseerd op de intentie die jij uit het te vertolken werk destilleerde? Zie weer Van Nes, zie weer Poll.
Wie niet vertaalt heeft geen idee wat vertalen is. Ook een criticus niet. Ik weet het echt zeker. De meest voorkomende houding is er een van ongeduld: wat is het probleem? De tekst was er toch al? Hoezo verschillen talen, hoezo moet je almaar veranderen wil je het oorspronkelijke werk recht doen? Je moet gewoon vertalen wat er staat, kom zeg!
Om de verwarring te vergroten heb je verdoolde wetenschappers die modellen bedenken om te laten zien hoe het hoort en hoe je kwaliteit kunt meten. Het is de dood. Theoretiseren is een mooie en nuttige menselijke eigenschap, ik doe het graag, maar als de theorie of het model ondeugdelijk is bevonden, kun je er beter zo gauw mogelijk weer van afstappen. Het lijkt er gelukkig op dat de modelfanaten bakzeil hebben gehaald, want ik hoor ze al een poosje niet meer.
Ik snap best waarom een groep potentieel geïnteresseerden, met name de critici, op de bezigheid neerkijkt. Een vertaler is iemand die de illusie verstoort dat je een rechtstreeks lijntje met de auteur hebt. Dus komt de luie criticus altijd met de trein zoals de vertaling leest, en de snobistische met die ene vondst (die hij er toch maar mooi uit heeft gevist) of liever nog met die ene vermeende fout, soms na een minzame pluim. Ondertussen knikt hij de auteur toe: hé collega, ik bescherm jou wel! En hij grijnst naar zijn publiek: hoe vond je me?
Een voorbeeld stond enige tijd geleden in ‘Boeken’ (NRC Handelsblad, 27 februari 2009) waar David Rijser Ike Cialona na aanvankelijke, generale lof toch aan het eind nog even kapittelt over de vermeend verkeerde titel in het Nederlands (Pilgrimage werd Omzwervingen). Zou Cialona daar echt niet langer over hebben nagedacht, denk ik dan onmiddellijk. Is ‘pelgrimage’ om te beginnen niet te christelijk beladen? Rijser flikt het altijd, in iedere bespreking, en altijd aan het eind van het stuk, en hij is niet de enige. Kranten hebben weinig ruimte, het publiek weet niet waarover het gaat, er zijn geen codes, allemaal waar, maar het is geen vertaalkritiek.
Boekencritici interesseren zich niet wezenlijk voor vertalen. Neem nog eens die ‘vondst op blz. zus of zo’. Het haalt je de koekoek dat er vondsten zijn gedaan. Een vertaler doet er per boek duizenden, hij zal wel moeten, op straffe van te letterlijk vertalen, wat alleen on-Nederlands kan opleveren. Er bestaat een negentiende-eeuwse vertaling van de Quijote waarin geen poging is gedaan de volgorde van de woorden aan te passen, wat een curieus trouwe maar onleesbare tekst oplevert.
De ‘vondst’ lijkt aardig bedoeld maar is de pendant van de ‘fout’. Uit termen als vondst of fout blijkt dat de criticus te lui of ongeïnteresseerd is geweest om iets als een analyse te plegen op de vertaling. Van waaruit is de vertaler vertrokken? Ik heb Gerard Koolschijn, die een aantal klassieken bewust heeft afgeholpen van de negentiende-eeuwse burgerlijkheid in oude vertalingen, als een vervalser horen aanmerken.
Natuurlijk zijn er prutsers. Een heleboel zelfs. Er wordt wat af gebeunhaasd, ook in de vertalerij. Je merkt het al aan het Nederlands dat riekt naar vertaald. Of je merkt het juist omdat dat Nederlands vlak is, zonder nieuw leven. Dan is er waarschijnlijk vlotjes overheen gejast. Toevallig herlas ik een oud artikel van onder meer Sjaak Commandeur uit Vrij Nederland over zo’n prutsvertaler die gewoon niet genoeg kennis van de oorspronkelijke taal had. ‘Idea’ werd ‘ideaal’, ‘noon’ ‘negen’, ‘Molé-sauce’ ‘mollensaus’. Dat werk, in extenso. De zweep erover, zoals je ook een pianist die geen mol van een kruis kan onderscheiden uitfluit. Maar die komt niet op een serieus podium. In de vertalerij is er bijna niemand die de moeite neemt de kneuzen van de reuzen te onderscheiden, dat is de strekking van dat oude, komische artikel.
En de vrienden en kennissen maar vragen of het niet moeilijk was en hoe lang je er over hebt gedaan, wat hartstikke aardig is, maar je kunt pas iets inzichtelijk maken via een paar aanschouwelijke voorbeelden. En als je dan komt met een wat gewaagde oplossing, omdat een vlakke minder bevredigend was, en je doet dat een beetje te enthousiast, komt toch al gauw die blik. Jij bent me een brutaaltje, zeg!
Een verrader, ja.
Reacties
hans kloos
1.
Enquists openingszin is ook in het Zweeds niet helemaal jofel, maar de vertaler heeft dat nog verergerd door de samentrekking veel verder door te voeren dan in het origineel.
2.
Wordt dit het begin van een volwassen vertaalkritiek?
Martin de Haan
Heel mooi stuk, Barber. Wel jammer dat je de naam van de Enquistvertaler niet noemt, dat lijkt me het allereerste wat je bij een vertaalkritiek moet doen (omdat de ene vertaler de andere niet is). Overigens, wat gaat er precies fout bij die samentrekking? Is het probleem niet eerder dat ‘als lijfarts van de Deense koning Christian VII’ ook lijkt te worden samengetrokken? Vergelijk een m.i. correcte zin als ‘Om vier uur begon het te regenen, een uur later te hagelen’. Wat overigens niets afdoet aan je verhaal. Ja, hopelijk wordt dit het begin van een volwassen vertaalkritiek!
hans kloos
Dat is wat lastig uitleggen voor wie de Zweedse zinsbouw niet kent. Dit staat er in het origineel:
“Den 5 april 1768 anställdes Johann Friedrich Struensee som den danske konungen Christian den sjundes livläkare, och avrättades fyra år senare.”
Misschien is herkenbaar dat er in ieder geval twee persoonsvormen zijn en niet één als in de vertaling, maar er wordt wel samengetrokken op het onderwerp en dat is ook in het Zweeds niet echt fraai na zo’n tijdsbepaling aan het begin.
Gallia
Puur genot.
Ook bij mij rinkelen er bellen en flitsen er (rode) lampjes als er iemand op de xe van de xe van het jaar x wordt aangesteld én terechtgesteld; al is het natuurlijk niet ondenkbaar dat iemand zich op de eerste dag in een nieuwe functie belangrijk vergaloppeert, het roept toch interessante vragen op. Maar goed, dat werd er niet bedoeld, getuige de jaren van lijfartsenij die verstreken tussen het moment van aanstelling en dat van terechtstelling.
Overigens was er een tijd dat het werk centraal stond en niet de maker ervan, zodat een vertaalkritiek zich richtte op de kwaliteit van een vertaling, ongeacht van wie die vertaling was. Als dit de aanzet mag zijn tot een nieuwe of volwassen vertaalkritiek, lijkt me de vraag op zijn plaats welk doel de vertaalkritiek in onze tijd precies heeft of zou moeten hebben.
Martin de Haan
@Gallia. Het werk centraal, en niet de maker? Ja, uiteraard. Maar de namen van schrijvers noemen we ook als we hun werk bespreken, omdat we aannemen dat de persoon van de maker de aard van het maaksel bepaalt (en dat er dus iets is wat verschillende maaksel van dezelfde maker gemeen hebben). En dat geldt voor vertalingen ook.
Gallia
Beste Martin,
Dat verscheidene maaksels van één maker de aard van die maker gemeen hebben, ja, daar ben ik het mee eens. Maar een vertaler (laten we die voor het gemak maker 2 noemen) heeft te maken met maaksels van meer dan een maker 1 (de schrijver). Het lijkt mij dan dat de aard van maker 2 veel minder herkenbaar is in het maaksel dan de aard van maker 1; maker 2 zal in zijn/haar vak behoorlijk kameleontische kwaliteiten aan de dag moeten leggen, of is dat een kwestie van vertaalopvatting en bedoel je te zeggen dat de aard van de vertaler moet doorschemeren in zijn/haar gehele oeuvre?
Martin de Haan
@Gallia. Vaak wordt de vergelijking met muziekuitvoeringen gemaakt, en niet ten onrechte dunkt me: het gaat daarbij om de muziek, maar die klinkt in de ene uitvoering toch anders dan in de andere, en aan dat verschil koppelen we de naam van de uitvoerder. Vertalingen worden ook auteursrechtelijk beschermd als oorspronkelijke werken, wat overigens o.a. inhoudt dat het verplicht is de naam van de vertaler te vermelden als je uit diens werk citeert… Hoe dan ook, auteursrecht of niet, ik ben er inderdaad van overtuigd dat de vertaler doorschemert in zijn/haar hele oeuvre. Niet als doel, maar als onvermijdelijk gevolg van de persoon die je bent en het soort creatieve keuzes dat je maakt, hoe kameleontisch je ook probeert te zijn. (Zie trouwens ook de site van het tijdschrift Tirade, http://www.tirade.nu, waar Rokus Hofstede en ik afgelopen zomer over dit soort dingen hebben geblogd.) Grappig, direct een fundamentele discussie op de eerste dag!
Gallia
Beste Martin,
Het lezen wordt op deze manier steeds spannender, want natuurlijk moet ik mijn boekenkast in om dit experiment uit te voeren.
Mijn vraag (wat is het doel, of moet het zijn, van de hedendaagse vertaalkritiek?) blijft van kracht.
Ik ben benieuwd naar de eventuele antwoorden en kom hier zeker terug. Dank voor je verwijzing naar Tirade.
Martin de Haan
Het doel van hedendaagse vertaalkritiek? Daar zeg ik ook iets over in mijn eigen recensie van Madame Bovary op deze site. Volgens mij kan vertaalkritiek, hedendaags of niet, alleen maar inhouden dat je probeert iets te zeggen over het eigen karakter van de vertaling als nieuwe tekst die een visie geeft op een bestaande tekst (die overigens alleen maar kan bestaan in die en andere visies, en dus geen onveranderlijk gegeven is).
Barber
Ik ga die naam niet noemen, hoor. Zoiets gaat een eigen leven leiden en dat is nu juist niet de bedoeling. Het was een voorbeeld om te laten zien hoe willekeurig je kritiek kunt plegen. Wie gaat googlen moet het zelf weten.
Wat de functie is van vertaalkritiek? Duidelijk maken dat een vertaler een uitvoerend kunstenaar is, net als een acteur of zanger, al is híj onzichtbaar. De vertaling is zijn performance. Vertalen is een ultieme vorm van close reading, dat mag je tenminste hopen en tegelijk een samenhangende interpretatie van het gelezen werk. Vergelijking maakt aanschouwelijk wat de stilistische en inhoudelijke charme is. Iedere keuze maakt uit, maar vooral het effect als geheel. Wie wel eens vertaalde poëzie vergelijkt met oorspronkelijke weet hoe duizelingwekkend het aantal mogelijkheden is.
Nu vergt echte vertaalkritiek op papier veel ruimte en ik begrijp dat krantenredacties en ook lezers daar niet van gediend zijn, maar af en toe zo’n aanschouwelijke analyse is veelzeggend en vermakelijk. Zo’n trein die leest of die ene fout of pluim is niks gedaan. Daar zou geen acteur of zanger genoegen mee nemen.
Niemand snapt de rol van de vertaler. Wat is het probleem; er was toch al een tekst? Zie de reacties toen hier de nieuwe Bijbelvertaling verscheen. Die zou blasfemisch zijn volgens sommigen, de Statenbijbel indachtig. Alsof God ooit de goedheid had Zijn Woord in rederijkersnederlands te laten neerdalen. Die vertaling was onvolledig en onvolmaakt, én hij had kracht en schoonheid. Maar hij kwam woord voor woord van een groepje scholars van toen; het was hún interpretatie.
Het besef dat iedere vertaling en zelfs iedere lezing een interpretatie is, maakt je vrijer ten aanzien van taal. Taal is geen absoluut gegeven. Taal is altijd in wording, behalve ABN, het enige waar een vertaler voor moet waken.
Barber van de Pol
Gallia
Of in het Duits. Überhaupt het Latijn uit, al was het indertijd kennelijk geen probleem dat de oorspronkelijke Bijbelteksten waren opgetekend in het Hebreeuws? Oudgrieks? Met de Bijbel maak je het verhaal over de vertaling als interpretatie heel aanschouwelijk; aan de hand van de (receptie van) Bijbelvertalingen door de eeuwen heen zou je zelfs tot een historische beschouwing van vertaalkritiek kunnen komen. Wat leuk! En wat apart, want ik heb begrepen dat de vertaalkritiek als tak van wetenschap nog niet lang bestaat (zie DBNL), iets wat trouwens wordt bevestigd doordat het woord vertaalkritiek niet eens is opgenomen in de DvD. Daar stond ik dan wel weer van te kijken.
Maar goed. De vertaler als uitvoerend kunstenaar en de vertaling als zijn performance. Als het doel is van vertaalkritiek om dat duidelijk te maken, moet de naam van de uitvoerend kunstenaar in kwestie worden genoemd en moet het oeuvre van de vertaler in de kritiek worden betrokken. Overigens denk ik dat dan de vertaalkritiek is voorbehouden aan de wetenschap of aan gespecialiseerde bladen. Iemand zou dat dan ook moeten uitleggen aan al die critici die voor (prominente) tijdschriften boekrecensies verwarren met vertaalkritiek en aldus, naar beide kanten, een halfwassen product afleveren.
Gallia
Onno Kosters
Mooi stuk en prikkelende reacties; ik ga dit mijn vertaalstudenten zeker laten lezen – maar: “Wijlen mr. K.L Poll, decennialang baas boeken van NRC Handelsblad, waarvoor ik schreef, wou als enige theorie ooit kwijt dat een criticus op drie dingen moet letten: 1) wat heeft de schrijver gewild? 2) is hem dat gelukt? 3) wat vind ik er van?” Zeker vanuit wat modernere literatuuropvattingen dan die van K.L. Poll is het uiteraard onmogelijk die eerste twee vragen te beantwoorden. Het is toch altijd de op z’n best een intersubjectieve beoordeling die een criticus z’n oordeel (antwoord op vraag 3) aanreikt.
Gallia
In de literatuurwetenschap/verhaalanalyse is men om die reden dan ook overgestapt op een meetbaardere formulering: 1. in hoeverre zijn verhaalelementen consistent aanwezig in de tekst en vormen ze verteltechnieken; 2. wat is het effect van deze verhaalelementen/verteltechnieken; 3. in hoeverre dient het effect ervan zijn doel (de tekst)? En op basis daarvan: vind ik de tekst geslaagd? Als je bron- en doeltekst op die manier analyseert en de antwoorden vergelijkt, kom je tot een vrij objectief oordeel over de kwaliteit van een vertaling, lijkt me. Daarbij staat dan de tekst/vertaling centraal, terwijl hier juist gepleit wordt (als ik het goed heb begrepen) voor vertalERkritiek: een beoordeling van de vertaler als kunstenaar. Wat ook prima is, zolang die wordt onderbouwd door een, als boven beschreven, analytische beschouwing van haar/zijn werk. Ik ben benieuwd naar de reactie van uw studenten.
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.