Vliegende kristallen

Kristalman

Atte Jongstra

In 1985 publiceerde Atte Jongstra zijn eerste boek, De multatulianen, een schalkse studie over ‘125 jaar Multatuli-verering en Multatuli-hulde’. Eduard Douwes Dekker, zoals Multatuli eigenlijk heette, is, samen met Laurence Sterne, Michel de Montaigne en Willem Brakman een van de naaste literaire verwanten van Jongstra. In Familieportret (1996) kreeg Multatuli met ‘de caleidoscopische roman’ Millioenen-Studiën een afzonderlijk hoofdstuk; in De psychologie van de zwavel (1989) beschreef Jongstra het sterven van Multatuli als ‘Trage zelfmoord’ en in De tegenhanger (2003) verwerkte hij de onderwereld die Multatuli, alweer in Millioenen-Studiën, had beschreven. Het is duidelijk: Multatuli is een reus in de wereld van Jongstra.

Bonte bouw

Rond Millioenen-Studiën heeft Jongstra een bont boek gebouwd, waarin hij sommige van zijn oudere stukken herschrijft, maar vooral veel nieuwe invallen, inzichten en hypothesen formuleert in de hem kenmerkende stijl: speels, aanstekelijk, virtuoos en met een grote persoonlijke betrokkenheid. Wat een grillige verzameling lijkt, is goed gestructureerd en vertoont ook in de associatieve zijsprongen een duidelijke samenhang. Op het meest algemene vlak is het boek gebouwd zoals het hele oeuvre van Multatuli en dat van Jongstra: als een kristal dat zijn eigen aard en vorm in elke nieuwe uitbouw bevestigt en verandert. Er blijft ‘een lijn’, een herkenbare ‘kern’, maar die wordt in steeds nieuwe vormen gereproduceerd en getransformeerd. Alles hangt samen, maar is ook anders. ‘Alles is in alles’, verklaarde Multatuli herhaaldelijk, en daardoor staat niets ooit op zichzelf en valt niets helemaal stil.

Van die beweeglijke kern heeft Jongstra in Kristalman een beeld willen geven dat al even dynamisch en gevarieerd is als de kern zelf. Het is het beeld dat een ballonvaarder ziet wanneer hij, volgens een passage uit Millioenen-Studiën, uit zijn mandje valt en met zijn been in het touw ondersteboven hangt. Hij ziet de aarde naderbij komen: ‘Elk punt wordt een vlek. Elke vlek wordt cirkel. De cirkels nemen ’n onregelmatigen vorm aan, langzaam en grillig eerst, alsof ze weifelden in keuze, weldra met snelheid veranderend als onherroepelyk besloten zich te vertonen in hun ware gedaante.’ Jongstra citeert deze passage aan het begin én het eind van zijn boek, en bevestigt zo wat Multatuli zei: ‘Wat is beginnen? Wat is einden? Niets! Bewegen zal altyd, wat eens bewoog.’

Het beeld van de onregelmatige vorm die voortdurend verandert en zodoende de onregelmatigheid herhaalt, wordt in het boek niet alleen bevestigd door de rode draad van het kristal dat in vele hoofdstukken opduikt, maar wordt ook expliciet besproken door Jongstra als een vorm van chaostheorie. Hij buigt zich dan vooral, net als in zijn roman Groente (1991), over de fractalen, vormen die zichzelf eindeloos herhalen – zoals bloemkolen, die ook in hun kleinste stukjes dezelfde bloemkoolvorm bezitten. De chaoswiskundige Benoît B. Mandelbrot sprak over de ‘gingerbread man’, het peperkoekmannetje dat in zijn kleinste onderdelen zijn globale structuur herhaalde; Jongstra schrijft over Multatuli als Kristalman. En zo schrijft hij meteen over zichzelf.

Naast deze eindeloos spiralende fractaalstructuur heeft het boek een duidelijke opbouw in vijf delen, die voorafgegaan worden door vier korte, inleidende stukken waarin Jongstra zijn publiek aanspreekt om zijn boek en zijn onderwerp aan te prijzen. Kristalman is een vorm van ‘terugschrijven’ (een term van Jacq Vogelaar): de ene auteur reageert op de andere en probeert op die manier te achterhalen welke motivering en dynamiek ten grondslag liggen aan de schrijfkunst van die ander én zichzelf. Deel I benadert Multatuli’s werk en leven globaal en overkoepelend; ze worden bezien vanuit de lucht, meer bepaald vanuit de spanning en de dialectiek, bijvoorbeeld tussen waarheid en poëzie, leven en letteren, intuïtie en reflectie, zelfonthulling en maskerade. Zoals de spreekwoordelijke rook niet zonder vuur kan, zo gaat het werk van Multatuli altijd gepaard met ‘vonken van genie’, maar ook met verhitte discussies en ‘vernietigend vuur’. Het is als ‘Fosforsoep’, zoals deze eerste afdeling heet.

Delen II en IV dragen beide de titel ‘Brandende kwesties’. In vergelijking met de eerste afdeling volgen ze de omgekeerde weg: ze gaan van het kleine, onooglijke en banale (bijvoorbeeld voetnoten, worst, aardappelen, kachels en bokking) naar de kern van Multatuli. Allerlei betekenissen van hout in het werk van Multatuli worden in een verrassend lexicon van A tot Z besproken. De humor is nooit ver weg, maar en passant laat Jongstra zien hoe Multatuli in zijn teksten te werk ging, hoe hij thema’s omspeelde, spanning opbouwde door zaken uit te stellen, hoe hij goochelde met taal en speelde met lezersverwachtingen. Tussendoor last Jongstra nog enkele kritische bedenkingen in bij studies over Multatuli. En zo flonkert de grote samenhang in de kleinste kristallen.

Deel III, niet toevallig het midden van het boek, gaat over Millioenen-Studiën, voor Jongstra het kernboek van Multatuli. Het is een ‘opengewerkte roman’: ‘de balkenconstructie steekt door het dak heen, de fundamenten zijn in zicht gelaten, gelijkenis met eerdere gebouwen van dezelfde architect wordt door de bouwmeester zelf aangewezen.’ Het lijkt wel alsof Jongstra over zijn eigen werk schrijft, terwijl hij pertinente zaken over Millioenen-Studiën opmerkt. Zo stelt hij voor het boek te lezen als een didactische roman, een reisverhaal met danteske trekjes en een poëticale roman over Fancy (intuïtie) en Logos (de redelijke natuur, de dieptestructuur van de wereld) – de kernbegrippen van Multatuli’s literatuuropvattingen. Millioenen-Studiën is voor Jongstra voorts een filosofische voorloper van de chaostheorie, een roman over geld, gokken, geest, ‘een woekerende wereld vol heterogene inhoud en heterogene vertelvormen.’

Het laatste deel van Kristalman gaat over liefde en dood. Een overtuigende bespreking van de verrassend kleine rol van zinnelijkheid, sensualiteit en seksualiteit in Multatuli’s werk wordt gevolgd door een al even interessante schets van Multatuli’s lijden aan aan fysische en psychische kwalen, en tot slot door een beschrijving van zijn sterven. Maar een echt slot is dat niet: in de laatste hoofdstukken spreekt Multatuli door zijn literatuur én over zijn literatuur, en zo spreekt hij over zichzelf, ‘want by ’t inspekteeren der boeken van de firma Ik, zyn we altyd aandeelhouder in de zaak.’ Daarop neemt vennoot Jongstra het woord, in een kort ‘Dixit’, dat de cirkel met het eerste hoofdstuk sluit door de lezersaanspreking en het beeld van de ballonvaarder. Maar ook dan is het nog niet gedaan. Er volgen nog 281 noten – leesbaar en interessant, geen losse grollen – en helemaal aan het eind ‘Een waarschuwing aan de lezer’, die natuurlijk beter aan het begin had gestaan. In dat stuk zegt Jongstra, in de traditie van vroeger werk als De avonturen van Henry II Fix (2007), dat alles in dit boek ‘echt gebeurd is’. Ook de bespiegelingen zijn echt, want ‘ze kwamen in mijn hoofd op’. De citaten kloppen, ‘al heb ik ter wille van de leesbaarheid hier en daar een woord veranderd’. Om alle twijfel weg te nemen (of beter: te vergroten) is er de ultieme geruststelling: ‘Een essayist bewijst niet, maar zoekt te overtuigen. Men moet op zijn woord willen geloven dat het hier om waarheid gaat.’

Persoonlijk perspectief

De waarheid van de essayist is zíjn waarheid, en dat geldt zeker voor dit boek. De Multatuli van Kristalman is de Multatuli van Jongstra. De manier waarop hij zijn studieobject benadert is empathisch te noemen: hij gebruikt zijn eigen hobby’s, eigenaardigheden en ervaringen om dichter bij Multatuli te komen. Als Jongstra het heeft over de encyclopedische en autobiografische trekken van Multatuli’s werk, lijkt het over zijn eigen werk te gaan; hij vergelijkt de echtscheiding van Multatuli met die van hemzelf en hij herschrijft talloze passages uit het werk van Nederlands grootste auteur. Zoals Jongstra zelf aangeeft: ‘Kristalman is het verslag van de manier waarop ik me naar Multatuli heb terugverplaatst. Naar zijn geest, naar zijn lichaam, en naar zijn oeuvre.’

Jongstra’s benadering is naast empathisch ook speculatief. Hij formuleert allerlei hypothesen over Multatuli om de grondslagen en de dynamiek van diens literair werk te achterhalen. Zo schreef Multatuli in de ogen van Jongstra vooral omdat hij eerherstel wilde, maar ook omdat hij geld wilde verdienen én zijn werk wilde promoten. De motieven zijn verwant, maar veelvormig – net als de bekende kristallen. Volgens Jongstra wilde Multatuli al heel vroeg van Tine scheiden en deze wens vind je versleuteld in Multatuli’s werk terug.

Dat Jongstra empathisch en speculatief werkt betekent niet dat dit een narcistische (zelf)studie zou zijn. Integendeel. Jongstra is goed op de hoogte van de context waarin Multatuli leefde en werkte. Hij laat heel wat interessante verwijzingen zien naar de realiteit van toen, die door de groeiende industrialisatie wel de ‘eeuw van snelheid en beweging’ werd genoemd. Het werk van Multatuli verschijnt als ‘een spiegel van zijn overvolle tijd’. Ook auteurs die Multatuli had gelezen – zowel filosofen en wetenschappers als literaire figuren – en die hem (vaak tegen zijn zin) beïnvloed hadden, komen aan bod. Zo worden de teksten van Multatuli in een netwerk van andere teksten opgenomen – Jongstra trekt lijnen naar het werk van Baruch Spinoza, de al genoemde Montaigne, Samuel Taylor Coleridge, August Strindberg en tientallen anderen –, wat zonder meer een verrijking is.

Niet alleen de context en de intertekst worden behandeld, ook de tekst krijgt zijn deel: Jongstra heeft het hele oeuvre van Multatuli gelezen, en ook al spitst hij zich toe op Millioenen-Studiën, zijn brede belezenheid blijkt uit elke passage. Die grondige kennis laat hem toe afstand te nemen van de door hem bewonderde schrijver: hij valt niet in de val van de hagiografie en staat kritisch tegenover Multatuli’s eigendunk – hij noemt Kristalman ‘Egomaan’, wat men (vanwege het spel met anagrammen dat meer dan eens in dit boek gespeeld wordt) zou kunnen lezen als ‘Egoman’. Jongstra is niet blind voor de minder overtuigende geschriften van Multatuli en bezondigt zich niet aan de verheerlijking van alles wat uit de pen van zijn studieonderwerp vloeide.

Misschien is de methode van Jongstra wel die van de dilettant à la Multatuli: iemand die gedreven door een niet-gesystematiseerde belangstelling vooral oog heeft voor de breedte, de samenhang, het ‘alles in alles’, maar die niet gelooft dat je dat met strak redeneren kunt bereiken. De grote weg van de systeemdwang verlaten, neerhurken bij het kleine en schijnbaar onbenullige, en dan enthousiast naar iets anders overspringen – dat lijkt de dilettant de beste weg naar zijn onbereikbare doel: een harmonie die de dissonant niet uitsluit, een overzicht dat niet pretendeert alles te zien, een kennis die altijd vraagt om meer. Uiteindelijk is de methode van de dilettant een ‘studie zonder methode’, maar zoals de chaostheorie leert is ook die grillige benadering niet zonder structuur.

De doordachte structuur, de persoonlijke én breed uitwaaierende methode, de enthousiaste maar kritische toon, de meeslepende stijl, de brede belezenheid – het zijn slechts enkele redenen om Kristalman te lezen. Je leert veel over Multatuli en over Jongstra, en je wordt naar het werk van beiden gedreven. Bijna aan het eind van zijn onderzoek schrijft Jongstra: ‘Kristalman is voor een deel natuurlijk ordinaire propaganda. Ik hoop dat het eraan bijdraagt dat meer mensen inzien hoe geweldig leuk en interessant de grootste schrijver van Nederland nog altijd is.’ Als ik even mag speculeren zoals Jongstra, dan zou het kunnen dat dit boek ook propaganda is voor Jongstra’s werk, zo nauw verwant met dat Multatuli, even aanstekelijk en interessant als dat van Nederlands grootste schrijver.

Links

De Arbeiderspers, Amsterdam, 2012
ISBN 9789029578615
416p.

Geplaatst op 24/04/2012

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.