Welkom in de nomadentent

Zoutkrabber Expedities

Peter Holvoet-Hanssen

Peter Holvoet-Hanssen (1960) is een kaper op de zee van de ziel, een rusteloze reiziger door de grillige landschappen van de geest. ‘Klasseer hem onder de wolken,’ schreef zijn vrouw en muze Noëlla Elpers in haar inleiding bij Inframundo (2011), een selectie uit de vijf poëziebundels die Holvoet-Hanssen publiceerde tussen 1998 en 2008. In die bloemlezing stond ook het gedicht ‘Zoutkrabber Expedities’, oorspronkelijk verschenen in de bundel Navagio (2008). Dat ging over de poëzie als een zee waarop de dichter zwalpt en over de taal als een onbereikbare en breekbare geliefde. Het bevatte ook een Jiddisch liedje dat opnieuw opdook in het prozastuk ‘Zoutkrabber Expedities’, opgenomen in het achtste nummer van literair tijdschrift Kluger Hans (winter 2010). ‘Zoutkrabber,’ heette het daar, ‘is Bargoens voor piratenschip en de schuilnaam voor een woordenkaper die voortdurend van naam verandert.’ De opzet van het verhaal werd als volgt omschreven: ‘De kijker reist mee in zijn hoofd.’

Twee in één

Nu is er een volwaardige roman met dezelfde titel als het gedicht en het prozafragment. In de inleiding zegt de verteller: ‘Ik vertel twee verhalen. Het thema geurt als versgezette koffie: “thuiskomen”. Hoe komt men thuis?’ Het eerste deel van de roman vertelt de lotgevallen van de Nederlander Leen Pul, in werkelijkheid Leendert van den Berg. Volgens het ‘woord van dank’ zou hij tot aan zijn dood in 2009 met Holvoet-Hanssen samengewerkt hebben aan ‘Het verhaal van Leen Pul’. Dat begint wanneer Leen in 1943 als een van de vele ‘verplichte “vrijwilligers”’ naar Duitsland trekt. Daar wordt hij tewerkgesteld en moet hij van de ene plaats naar de andere trekken – een reiziger in een bar en wreed landschap. Hij overleeft en keert in juni 1945 terug naar huis.

Het tweede deel is getiteld ‘Finbar en Louise’. Finbar noemt zichzelf ‘een landrot, maar er zit zeewater in mijn bloed’. Hij woont in Antwerpen, maar reist vaak naar Oostende. Zo zwalpt hij tussen stad en zee: ‘Ik ben tussen wal en schip gevallen, tussen land en zee. Ik ben een wrak, geen visser.’ Hij leert Louise kennen, de kleindochter van Leendert. Finbar en Louise worden verliefd, maar ze worden geen koppel. Na de dood van Leen begint Finbar aan zijn Zoutkrabber Expedities, die hem naar Finland en Estland voeren. Hij keert terug naar Antwerpen en even lijkt het of hij met Louise in de buurt van het Antwerpse begijnhof gaat samenwonen, maar zo ver komt het niet. ‘Zij wil nestelen maar hij moet haar ontwortelen.’ Blijkbaar kan of wil Finbar niet thuiskomen. Hij verdwijnt uit het verhaal, ‘de nacht slokt hem op’, ‘hij moet zijn eigen reis volbrengen.’ Ook de verteller verdwijnt. Hij geeft het woord aan Arno de Namur, die in vroeger werk van Holvoet-Hanssen optrad als Don Fabulist, en die hier met zijn eigen versie van Heer Halewijn de roman lijkt af te ronden. Maar dat is schijn. Na zijn verhaal komen ‘wij mensen’ aan het woord en wordt de problematiek van de thuiskomst nog eens verwoord: ‘De houtskoolgloed komt thuis in de kachel en dooft langzaam uit.’ Thuiskomen is uitdoven.

De twee romandelen lijken op het eerste gezicht complete tegenpolen, zowel inhoudelijk als stilistisch. Het verhaal van Leen wordt chronologisch en in de ik-vorm verteld. De zinnen zijn kort en eenvoudig, de setting is duidelijk (Duitsland in de laatste oorlogsjaren) en de toon is die van een nuchter verslag vol acties en gebeurtenissen. Ook de emoties en gedachten worden sober en ongecompliceerd geformuleerd: ‘“Het is een vreselijke tijd voor alle mensen van goede wil,” zegt Frau Kelpe. “We worden in die afschuwelijke oorlog meegesleurd.”’ De stijl ligt dicht bij de spreektaal en klink onmiskenbaar ‘Hollands’, bijvoorbeeld door het gebruik van een woord als ‘pokkeneind’. De hoofdfiguur is een levenslustige man met een helder hoofd die er ondanks de vreselijke omstandigheden in slaagt zijn leven naar zijn hand te zetten.

Op alle deze vlakken ziet het Finbar-deel er helemaal anders uit. Stilistisch is dat een typische Holvoet-Hanssen-tekst met lange en breed uitwaaierende zinnen vol beeldspraak, klankspel en poëzie. Helderheid is hier vaak ver te zoeken, want de lezer reist door het hoofd van de melancholische en zwalpende Finbar. In dat hoofd loopt alles door elkaar en verschijnen andere personages als hallucinaties. Zo is er de zieke vader – hij zal, net als zijn vrouw, sterven aan kanker. De ziekenhuiservaringen van de vader lijken niet alleen een sombere echo van Leens belevenissen in het Duitse Lager, maar versmelten ook met de gedachten van zijn zoon, Finbar: ‘In gedachten stapte Finbar in de hallucinante voorstellingen van zijn vader.’ Ook met Leen en met andere figuren identificeert Finbar zich. De hoofdfiguur mag dan ‘onze held’ genoemd worden door de verteller – hier dus geen centrale ik-verteller zoals bij Leen –, hij heeft geen duidelijke, laat staan heroïsche persoonlijkheid. Misschien is dat wat hij wil: ‘Ik moet voorbij de grenzen reizen, dat is mijn drive die een soort magie in mijn leven brengt. Dan is mijn “ik” telkens iemand anders.’

Die andersheid krijgt in het verhaal van Finbar ook vorm op het niveau van de vertelling. Terwijl er in Leens verslag één stem spreekt, roezemoest het van sprekers en stemmen in het deel over Finbar en Louise. Waar het verslag van Leen één genre vertegenwoordigt, komen bij Finbar allerlei genres aan bod: een dagboek, een legende (een geüpdatete versie van Heer Halewijn), een gedicht, een liedje, een slotkoor (van ‘wij mensen’), een briefje, enzovoort.

Ook de setting van Finbars verhaal is gevarieerder dan die van Leens rapport. Initieel wordt de omgeving gevormd door Antwerpen en Oostende, niet toevallig de twee steden die centraal stonden in het tweeluik Antwerpen/ Oostende, Oostende/ Antwerpen. Dat boek verscheen in 2012 en gaf ook al een centrale rol aan Finbar. Door de wereldreis van Louise en de expedities van Finbar, verandert de setting en in het hoofd van Finbar lopen de plaatsen soms door elkaar heen. Daardoor verschuift het decor als de golven van een zwalpende zee, en misschien is die zee wel de belangrijkste omgeving, ook al zijn er weinig of geen scènes op zee gesitueerd. Het motto geeft het al aan: ‘Ziel van de zee / Zee in de spiegel / Spiegelzee / Keert weer in mij / Zee van mijn ziel / Zeespiegel / Spiegel in mij.’

Hoe verschillend ook, de twee delen zijn spiegels van elkaar, alter ego’s. Het eerste deel toont hoe iemand van een ongeregeld bestaan (dwangarbeider in Duitsland) terugkeert naar een geregeld leven. In de woorden van de verteller: ‘Vanuit de chaos baant hij zich een weg naar huis.’ Het tweede deel laat de omgekeerde beweging zien. De twee reizen vullen elkaar aan. Dat geldt ook voor de hoofdfiguren. De vitalistische Leen is het complement van de melancholische Finbar. Beiden worden gedwongen te reizen, Leen door externe omstandigheden, Finbar door een innerlijke dwang. Maar er is bij hem ook een lokroep die van buiten komt. Ten eerste is er Louise, een sirene voor de Odysseus die Finbar is:

Deze sirene is de vrouw die ik nooit vond, dacht Finbar. Een lorelei versmacht op het land door de zoutloze mensenwereld. Ik moet haar bevrijden.

Zo wordt het Odysseus-verhaal meteen mee gespiegeld: de vastgebonden Odysseus wordt nu de bevrijder van de geketende sirene. Ook de poëzie lokt Finbar: in de vorm van liedjes trekt ze hem even onweerstaanbaar aan als ‘het liedekijn’ van Heer Halewijn.

Niet alleen de onweerstaanbare reisdrang verbindt de twee romandelen. Beide hoofdfiguren vinden in hun gedwongen reizen naast pijn en ontbering ook geluksmomenten. Tussen de bombardementen door leidt Leen in de buurt van Hannover ‘het leven van een luis op een zeer hoofd. Elke dag dat mooie weer en elke week een gezellige Hollandse avond in de Lagerkantine.’ Wanneer de Amerikanen hem bevrijden en verzorgen, bedenkt hij: ‘Het lijkt eeuwen geleden dat ik nog zo gelukkig ben geweest en toch is het pas april 1945.’ Ook Finbar vindt momenten van rust en geluk op zijn dwaaltochten door de geest en de wereld. Vooral in Estland is dat het geval:

Door een raam van het café ziet Finbar dat de zon is ondergegaan maar dat de wolken in hun hart nog de vuurgloed dragen. Ik leef hier niet op een wolk, denkt hij, ik bén een wolk.

Dat is het geluk van de Viking, de kaper, de piraat – de figuur die nergens thuishoort en weigert zich te schikken naar een of ander systeem. Finbar, Louise, Arno en vele anderen behoren tot deze groep.

De twee delen worden voorts bij elkaar gehouden door de maritieme beeldspraak, al is die in het Leen-deel slechts spaarzaam aanwezig. De zee, symbool voor het leven en de poëzie, levert vooral in verhaal van Finbar eindeloos veel beelden, van de tijdstroom en de ‘kleine zilvervisjes van de tijd’ over de twee helften van een schelp (als symbool voor de geliefden) tot de ‘landerigheid’ van Finbar. Ook de reis van Leen is een zeetocht: ‘Enkele reis Hannover. We zullen zien waar het schip strandt.’ De tochten van Leen en Finbar confronteren de reizigers met een sociaal en politiek systeem waaraan ze nu juist willen ontsnappen. Bij Leen is die dwingende orde duidelijk: het gaat om de oorlog, het nazisme. Bij Finbar valt de orde uiteen in vele subordes: het winstbejag en de bijbehorende vervuiling, de vernieling van een traditionele industrie als de visserij, de Belgische en Europese politiek die grenzen oplegt en handhaaft, de oorlog in Syrië, enzovoort. Zoutkrabber Expedities mag dan een reis door de verbeelding en de geest zijn, het is ook een soms hallucinante trip door de wereld die wij allemaal kennen en die de mens niet van zijn beste kant laat zien.

Het echte leven, in de letteren

Zoals Finbar schippert tussen land en zee, zo zwalpt hij tussen verbeelding en realiteit, kunst en sociale actie, fictie en realiteit. Soms vreest hij dat hij als dichter en romancier te weinig geëngageerd is en de werkelijkheid niet genoeg toelaat in zijn werk. Ook de verteller verwijt hem iets soortgelijks: ‘Altijd die eeuwige vlucht in je hoofd. Doe die deur open!’ Maar op zijn beste momenten weet Finbar dat er geen tegenstelling is tussen literaire verbeelding en maatschappelijke analyse: ‘Vanuit de wereld van zijn dromen ziet Finbar scherper. Hij schrijft woorden op die als dansende wasknijpers zijn.’

En zo worden de woorden van Finbar de band tussen fantasie en realiteit, zee en land, pool en tegenpool. In zijn beeldende taal (‘als dansende wasknijpers’) vindt hij een brug tussen alle dualismen die in deze roman – en in het hele werk van Holvoet-Hanssen – zo opvallend aanwezig zijn. Literatuur is een derde weg, een tussenwereld. ‘Dat is mijn stokpaardje,’ zegt Finbar, ‘er moet een derde weg zijn, een ontbrekend getal. Niet één plus één, maar een ongrijpbare vonk tussen twee uitersten.’ Hij zingt een liedje: ‘Drie wil ik zingen,/ […] Drie voor alle goede dingen.’ Als schrijver, verteller en dichter kan Finbar ‘een verbindingsofficier worden, tussen wal en schip, tussen zee en bos.’

Dat de brug te vinden is in de literaire taal, blijkt voorts uit de rol van de verteller die de twee romandelen inleidt en met elkaar verbindt. Hij heet Fanastasio en is de assistent van de Klokkenmeester, een personage dat al eerder opdook in het werk van Holvoet-Hanssen (en in dat van zijn vrouw), onder meer in het gedicht ‘Inferno IX’. Deze verteller opent Zoutkrabber Expedities als volgt:

Welkom in mijn nomadentent. Doe de schoenen uit, neem een druifje en luister naar mijn stem die tot u spreekt vanuit een kier tussen de gangbare tegenpolen: God – niet-God, toeval – niet-toeval, man – vrouw, zin – onzin.

Het verhaal van Leen is eenstemmig. De lezer hoort uitsluitend wat Leen vertelt, Fanastasio komt niet aan het woord. In het verhaal van Finbar neemt Fanstastio wél regelmatig het woord. Hij is duidelijk meer verwant met de wereld en de retoriek van Finbar dan met die van Leen. In het begin treedt hij op in cursieve passages, terwijl Finbars tekst romein gedrukt staat. Maar na een tijd, bijvoorbeeld wanneer Finbar aan zijn dagboek begint, wordt ook Finbars vertelling gecursiveerd. En dan schuiven verteller en personage ineen, net zoals leven en fictie. De slotbladzijden halen het reële leven binnen. Eerst is er het woord van dank, dat de lezer waarschijnlijk als een tekst van de ‘echte’ Holvoet-Hanssen ziet, en dan zijn er enkele foto’s van Leen, Holvoet-Hanssen en Don Fabulist. Wat begon met de gefantaseerde verwelkoming van Fanastasio, eindigt met de begroeting van de werkelijkheid. En zo wordt ook op het structurele vlak een brug geslagen tussen pool en tegenpool.

Fanastasio besluit zijn verwelkoming in de nomadentent als volgt: ‘Zie het onmogelijke, een Grote Nar die heelallen uitspuwt en inademt.’ Dat zijn de werelden die Holvoet-Hanssen, als weemoedige nar, in zijn poëzie en proza opbouwt en afbreekt. Het zijn indrukwekkende rijken, herkenbaar door de vele typische eigenschappen (als de reis, de kaper en het denken in drie) maar steeds verrassend. Treurig (bijvoorbeeld in de beschrijving van Finbars zieke ouders) maar ook grappig, ontluisterend (bijvoorbeeld in de oorlogsscènes uit Leens verhaal) maar ook betoverend. Wie het werk van Holvoet-Hanssen kent, zal in deze roman veel echo’s horen, maar nog meer nieuwe geluiden, bijvoorbeeld in het verhaal van Leen.

Zoutkrabber Expedities is een voortzetting en een wending, een tournure in de reis van een van de interessantste hedendaagse Vlaamse schrijvers. De wereld van Holvoet-Hanssen is niet zonder gevaar en zonder donkere afgronden, maar een bezoek is ten zeerste aanbevolen. Het zal vanzelf een langdurig verblijf en een indrukwekkende reis worden.

Links

Prometheus, Amsterdam, 2014
ISBN 9789044626797
224p.

Geplaatst op 25/10/2014

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.