‘Er is geen tijd van gaan’

As. Gedichten 1963-2014

Patrick Conrad

De faam van Patrick Conrad (1945) lijkt in de eerste plaats voor altijd verbonden met het amicale en artistieke genootschap Pink Poets, dat Conrad in 1972 heeft opgericht met kunstbroeder Nic van Bruggen. De Pink Poets hebben indertijd de aandacht op zich gevestigd door de publicatie van enkele merkwaardige bundels in een eigen fonds (Pink Editions & Productions), mediastunts en performances, poëticale essays en een heel eigen attitude. In een tijd van maatschappelijke vervlakking en banalisering, die volgens de Pink Poets een poëtisch equivalent vonden in de toen belangrijke stroming van het neorealisme, opteerden Conrad, Van Bruggen, Henri-Floris Jespers en hun gelijkgezinden voor romantiek, esthetiek, spel en decadentie.

Het zogeheten ‘posture’ van een schrijver is echter vaak misleidend. Dat geldt ook voor Conrad. Een verzamelbundel als As. Gedichten 1963-2014 laat niet alleen zien dat Conrads poëzie meer is dan wat doorgaans met Pink Poet wordt geassocieerd, maar ook dat er wel degelijk een verschil is tussen de oudste en de jongste gedichten van Conrad – al blijft de Antwerpenaar een onmiskenbaar persoonlijke signatuur behouden. De publicatie van zo’n verzamelbundel is dan ook een ideale gelegenheid om enerzijds een voorlopige balans op te maken en enkele rode draden in het oeuvre te benoemen en om anderzijds te wijzen op de evoluties én onopgemerkte aspecten van die poëzie.

As omvat alle tot nu toe gepubliceerde bundels van Conrad, inclusief de daarbij behorende illustraties. De bundel telt bovendien zes nooit eerder gepubliceerde cycli uit de periode 2008-2014, alsook het gedicht ‘Heren van stand’, dat dagtekent uit 1994 en nog niet eerder was gebundeld. As illustreert dat de experimentele jonge Conrad heeft plaatsgemaakt voor een inhoudelijk expressievere en formeel klassiekere dichter. Hoewel zelfs de vroegste bundels van Conrad nauwelijks écht experimenteel aandoen, herkennen we er de associatieve en heterogene beeldspraak en de bijzondere vormgeving in die aan de avant-garde doen denken. Conrad heeft dat naoorlogse experimentalisme evenwel altijd weten te combineren met een klassiek, bijna Van de Woestijniaans residu van taalmaniërisme en traditionele symboliek. Is de herfstige opening van de reeks ‘Een zoon’ (‘Op de ruit sinds eeuwen tekenen druppels / tikkend tekens van triestheid in het stof’) trouwens geen intertekstuele knipoog naar Van de Woestijnes ‘Koorts-deun’?

Vanaf 11 Sad Songs for Edward Kienholz (1971), een overgangsbundel, wordt dat classicisme van thematiek en vorm nog prominenter, en blijft het voorzichtige experiment van vroeger nog slechts aanwezig in een milde variant. De toon wordt nog uitgesprokener melancholisch; het eindigheidsbesef beheerst het vitalistische lyrische ik van vroeger nog meer: ‘Nog lang niet uitgekeken op mijn dromen / ontbreekt mij de tijd / de tijd te doden. / Ik word er stil van: / Er was een tijd van komen. / Er is geen tijd van gaan’. De stilte waarover het vierde vers spreekt, klinkt metapoëticaal: de exuberantie van Conrads vroegere bundels heeft inderdaad plaatsgemaakt voor verinnerlijking en verstilling.

Rolls-Roycekleurige zalm

Ondanks die ontegensprekelijke evoluties krijgen we bij een chronologische lectuur van Conrads bundels toch snel de indruk van een stabiel oeuvre, met een herkenbare stijl en een terugkerende thematiek. Om te beginnen vormt het theatrale in al zijn diversiteit een cruciaal thema in Conrads poëzie, vooral dan in zijn vroegste gedichten. Op het eerste gezicht lijken vele gedichten op irreële werelden, zoals een toneelstuk of een film. Titels van bundels en reeksen als Een pop van Patrick Conrad met Pola Negri in de rol van Eleonora (1966), ‘Inleiding tot de eenzame en onvoorziene dood van Baby Yar (een film)’ of Conrad life on stage (1973) zijn in dat opzicht veelzeggend. Theatrale en filmische motieven dringen op verschillende manieren binnen en vervullen dan ook diverse functies. Zo benadrukken maskers, kostuums, maquillage of expliciet gekunstelde gebaren van personages – die vaak theater- en filmiconen uit de jaren zestig en zeventig zijn – de gewilde valsheid van Conrads poëtische universum. In zo’n illusoire wereld is uiteindelijk ook de eigen identiteit onzeker: ‘Een spiegel is een vreemd verhaal, een doodstil / en triest theater, een deel van het decor / waarin je twijfelt en wankelt’.

De wereld van de schijn draagt echter niet uitsluitend negatieve connotaties in Conrads gedichten. Zo ensceneert het lyrisch subject zelf ontmoetingen met Hollywoodvedetten en vertolkt het de hoofdrol in de film van zijn eigen leven: ‘Samen met een smaakvol opgesmukte, beleefde moeder op jaren, / at ik ooit, / in een zalmkleurige Rolls-Royce, Rolls-Roycekleurige zalm / op toast’. De glimmer and glamour zijn op zulke momenten bovenal een ideaal voor de hedonistische ik-figuur, die leven en geïdealiseerd leven het liefst ziet samenvallen: ‘(In mijn hevige handen dan bescherm, / knel ik de maan verwaand. / Mijn dromen levend, mijn leven dromend.)’.

De thematiek van schijn en werkelijkheid en de motieven uit theater en film resulteren vaak in een metapoëticaal spel. De enscenering van de gebeurtenissen en personages in Conrads vaak narratieve gedichten leggen de nadruk op de fictionaliteit van het geschrevene. Conrad ontmaskert zijn eigen gedichten dikwijls vrolijk als verzinsel, als verhaal, als leugen. In uitzonderlijke gevallen, vooral in de vroegste bundels, wordt de manipulerende hand van de dichter daarbij zichtbaar: ‘Wat mij betreft is ze geboren / in wat regen en in mei’. De homofonie van ‘mij’ en ‘mei’ suggereert daarbij zelfs een inhoudelijke versmelting. Conrad ontgrendelt het traditionele pact tussen tekst en lezer, waarbij laatstgenoemde vertrouwt op de waarachtigheid van het vertelde. Ook op verschillende andere manieren wordt het leesproces bemoeilijkt, en vooral vertraagd: door gefragmenteerde strofen, door de lange witregels tussen verzen of strofen, door verwijzingen en voetnoten, door herhalingen en door inlassingen van vreemde woorden. Zo stelt de dichter op een fundamenteel niveau de mogelijkheid en wenselijkheid van een definitieve interpretatie ter discussie. In vele bundels wordt de uiteindelijke interpretatie van de gedichten bovendien uitgedaagd door de (groteske en karikaturale) tekeningen of collages die de tekst flankeren. Ze voegen veelal details aan het verhaal toe die niet in de tekst worden vermeld en nopen de lezer op die manier om zijn of haar interpretatie te herzien. In de reeks ‘Inleiding tot de eenzame en onvoorziene dood van Baby Yar (Een film)’ bijvoorbeeld ziet het gezicht van Baby Yar er op elke afbeelding weer anders uit. Ondanks die diverse ontregelingstechnieken is Conrads experiment al bij al echter allesbehalve radicaal. Op sommige momenten is het trouwens nogal evident, onsubtiel en weinig ingenieus: ‘Eerst over de tuin: er is geen tuin’.

Ademende bibelots

De uitvergroting van de illusies die verhalen en gedichten zijn, getuigt bij Conrad zelden van een diepgeworteld wantrouwen tegenover talige werelden. Net zoals de schijnwereld van film en theater in Conrads poëzie vaak als paradigma voor het eigen leven fungeert, zo vormen het verhaal en de poëzie in de eerste plaats ruimtes vol mogelijkheden, waar de verbeelding vrij spel krijgt. Conrad springt kwistig en speels om met metaforen en vergelijkingen, schakelt historische figuren en gebeurtenissen in zijn eigen poëtische verhaal in en situeert zijn poëzie in een groot imaginair netwerk door de vele intertekstuele verwijzingen. Meer dan als een artificieel en onbetrouwbaar construct functioneert de taal in Conrads gedichten als een performatieve kracht: ‘Nu schik mijn helende letters / tot ik word een woord, een naam, / een huiverende held met een pruik op de tong’. De eerste persoon enkelvoud die in het eerste vers nog ontbreekt (een vaak voorkomende techniek bij Conrad), duikt op symbolische wijze pas op in het volgende vers, wanneer de letters op de juiste manier geschikt zijn (Gerrit Achterberg is niet ver weg!). Het woord ‘ik’ wordt vervolgens beladen met identiteit (‘een naam’) en groeit uiteindelijk uit tot een volwaardig personage (‘een huiverende held’).

As is niet alleen een viering van de verbeelding en de creatie maar ook van de esthetiek. De vele rituele vertragingen van het leesproces dienen niet zelden om de aandacht te vestigen op de schoonheid van het woord. Zo worden in de cyclus ‘Ontmoeting met Peggy Guggenheim’ de verzen ‘Ik dronk een Ron Rico rum. // Ze zei: (5) / Ze zei: ‘Ron Rico? […]’ na het tweede vers onderbroken door een sterk retorische voetnoot: ‘En reeds zag ik een hoog en verlicht balkon waar ze me tussen / ademende bibelots en vleesetende kamerplanten, met haar purper- / pluche pantoffels op perverse tapijten zou folteren en troosten’. De vele opzichtige alliteraties en assonanties van Conrads verzen kunnen hinderen, maar ze passen goed in de poëtica van de dichter, en hun effect vind ik geslaagd.

Conrads ludieke dialoog met zowel de intellectuele als de populaire cultuur van zijn tijd, zijn esthetisering van het commerciële, het oppervlakkige of het goedkope en de nadrukkelijke fictionalisering van zijn narratieve gedichten en lyrische verhalen maken van de schrijver een popartdichter. Het zal dan ook niet verbazen dat Conrad in 1971 een volledige dichtbundel heeft gewijd aan Edward Kienholz, met veelzeggende motto’s van Hugo Claus (‘Geboorte en dood: theater’) en Barry Ryan (‘Kitsch is a beautiful word, a beautiful word, a beautiful word’). Maar net zoals in de beeldende popart gaat het niet uitsluitend om spel en maskerade. Wat Conrads poëzie vooral indringend maakt, is de spanning tussen het flamboyante en esthetische enerzijds en het intieme en verstilde anderzijds. Vele gedichten van Conrad (en zeker de latere) verrassen door hun belijdende, romantische karakter en laten de weemoed, de angst voor de dood, de seksuele frustraties of de eenzaamheid achter het masker zien: ‘mijn handen zijn geboren vinger na vinger tussen je dijen / en misschien waren de enigste warme handen die glimlachten / in deze lange koude koude wintermaanden’.

Mijn hoeren

Deze verzen brengen ons naar twee andere thema’s in Conrads oeuvre: de seksualiteit en de vrouw. Vele gedichten en cycli zijn uitgesponnen en geësthetiseerde beschrijvingen van de geslachtsdaad. Bovendien komt seks in deze poëzie voor in al zijn verschijningsvormen: anale en orale seks, verkrachting, romantische intimiteit, incest, prostitutie en masturbatie wisselen elkaar af. Aan die thematiek ligt ongetwijfeld een poging tot taboedoorbreking ten grondslag, die nu niet meer aanstootgevend is maar wel hoorde bij de rebellie van de jaren zestig en zeventig. Ondanks de overdaad aan erotische gedichten vervalt Conrad evenwel zelden in monotonie, deels door de veelzijdigheid van zijn seksuele verhalen-in-verzen, maar ook door de gelaagde beelden die hij daarbij hanteert. Parende dieren transformeren in vrijende mensen, oorlogsscènes vloeien over in seksuele acties, mannen worden vrouwen en vice versa: Conrad slaagt erin om van zijn pornografisch getinte beschrijvingen veelzeggende beelden te maken. Vaak hanteert hij daarbij een mythologiserende of oudtestamentische stijl, die het vulgaire tot iets edels verheft.

Eenzelfde veelzijdigheid geldt ook voor het vrouwbeeld in de in As verzamelde bundels. Vrouwen zijn zowel moeders als minnaressen, zowel burgerlijke huisvrouwen als prostituees, zowel mannelijk als vrouwelijk. Een terugkerende figuur is die van de prostituee, die in al haar theatraliteit, pure lichamelijkheid en seksuele overgave wel het vrouwelijk ideaal lijkt te benaderen. De schoonheid van het abjecte, van het als immoreel geachte, krijgt gestalte in de hoer:

Laag vlogen vogels voedsel
zoekend, en wijdbeens achter de vitrines
haakten en hoestten in hun sabelbont mijn hoeren.

En van uit het bed van de dames
steeg het gerinkel van hun kristallen armbanden
als een hoog en intiem lied. En wanneer mijn
vriendinnen zoals ze die dag
paarden, paren, parelt
in hun ooghoeken de honig.

Tegelijk, en dit is typisch voor Conrad, schuilt er achter die vermomming een fundamenteel eenzaam wezen (zoals er in Conrads gedichten achter de onberispelijke façade van de burgervrouw een seksueel gefrustreerd dier schuilgaat): ‘Zo leerde zij van het leven de jaren / en in iedere vijand een vader vrezen. // De wimpers tralies troebel voor de tranen’.

Geen minder ethisch geëngageerde poëzie?

De theatrale en filmische motieven, de woordenpraal en de erotiek sluiten aan bij het beeld van de esthetische, decadente en hedonistische dichter die de literatuurgeschiedenis van Conrad (en Conrad van zichzelf) koestert. Dat beeld is desalniettemin in tegenspraak met de veelzijdige maatschappijkritiek in Conrads poëzie, die de verzamelbundel As des te meer aan het licht brengt. Uit de gedichten van de jaren zestig en zeventig klinken een lyrisch antimilitarisme, een hekeling van de bekrompen burgerlijke moraal, een wrange herinnering aan de Holocaust, een haat-liefdeverhouding met de heimat en een ecologische aanklacht tegen de industrialisering en asfaltering van de wereld. De stelling van Hugo Brems in Altijd weer vogels die nesten beginnen dat er ‘[g]een onmaatschappelijker, minder ethisch geëngageerde poëzie dan die van Pink Poet’ zou zijn, behoeft dus nuance.

In het fragmentarische maar verhalende gedicht ‘De tuin’ bijvoorbeeld komt het personage eva terecht in wat ooit het paradijs was: ‘Tussen de holle fords gekalkt de witte stam van een perelaar / het is dus wel degelijk een boomgaard geweest eva’. Niet alleen door ‘holle fords’, maar ook door andere kapitalistische symbolen als een DeSoto of een Skoda, een bankgebouw en reclameborden van oliemaatschappijen wordt het vroegere Eden ontheiligd. Enerzijds heeft de wildgroei van de industrialisering het gelaat van de natuur gewijzigd (in de tuin groeien onder meer ‘ijzerbloemen’, ‘roestplanten’ en ‘oliebloemen’). Anderzijds zijn de pronkstukken van het kapitalisme zelf niets meer dan ruïnes (‘verminkt de de sotto’, ‘ooit first national city bank’, ‘reklameborden drie groene nog / de anderen aangetast en staalblauw druppelend’, ‘de dode skoda’s’). Conrads eigen scheppingsverhaal speelt zich dus af in een tijdperk waarin de natuur volledig bezoedeld is door industriële vervuiling en waarin tegelijkertijd ook die industrialisering haar grenzen heeft bereikt.

De gedichtenreeks ‘Aan dag en darm’ (opgedragen aan Hugues C. Pernath, een collega-Pink Poet) klinkt dan weer als een duistere afrekening met het toenmalige katholieke, kleinburgerlijke Vlaanderen, dat Conrad poëtisch typeert als ‘dit vage land van varens en voren exvoto’s en sloten, / plat als een laken als een rug als een kaak’. Conrads kritische weergave van de heimat gaat gepaard met een onthulling van de door Kerk en Schijn verdrongen seksuele lusten:

In deze dagen vol bombast en processies
(alhoewel achter de roodgebakken gevels:
de lippen om de stam
de mast op het schip
de wortel in de grond)
vol duiven die wederkeren en duiven die vertrekken, […]

In de typische baksteenhuizen spelen zich taferelen af die niet stroken met de schuld- en kuisheidsmoraal van de Kerk. De natuurlijke beelden in de verzen tussen haakjes dragen een dubbelzinnige betekenis: aan de ene kant zinspelen ze op de rurale identiteit van het toenmalige Vlaanderen, aan de andere kant groeien ze uit tot erotische (en dus geperverteerde) metaforen.

Deze twee voorbeelden vormen slechts een staaltje van de vele gedichten waarin een ‘andere’ Conrad te horen is, een Conrad die minder lijkt op het beeld van de Pink Poet dat de literatuurgeschiedenis van hem (en hij van zichzelf) koestert. Dankzij een verzamelbundel als As wordt het mogelijk om de herkenbaarheid maar ook de verschuivingen in Conrads oeuvre te bespeuren. Deze dichter heeft niet alleen een plaats verworven in de Vlaamse poëzie dankzij ingenieuze stunts en een slimme marketing, maar zeker ook dankzij een persoonlijk en boeiend oeuvre, dat eerst het midden hield tussen een milde avant-garde en een esthetisch classicisme en later een toegankelijke, romantische, formeel verzorgde poëzie is geworden. Theatraliteit en decadentie zijn weliswaar cruciale elementen in Conrads dichtwerk, maar die hebben een melancholische en zelfs maatschappijkritische stem niet kunnen onderdrukken.

PoëzieCentrum, Gent, 2015
ISBN 9789056551964
759p.

Geplaatst op 07/02/2016

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.