Proza, Recensies

Met een beetje geluk zijn er nog blauwe

De volgende scan duurt vijf minuten

Lieke Marsman

En wat ik het allermooiste aan het woord stil vind,
is dat je er in het Engels een l aan kunt plakken,
waardoor we elkaar kunnen vragen, waarom we
nog steeds niet gaan slapen.

Zo eindigt ‘Vasthoudendheid’, dat mooie eerste gedicht uit de debuutbundel Wat ik mijzelf graag voorhoud (2010) van Lieke Marsman. Het is deze temporaliteit van het ‘nog steeds’, van aanhoudendheid en continuïteit, die wordt onderbroken wanneer Marsman als 27-jarige te horen krijgt dat ze kraakbeenkanker heeft: een grote kwaadaardige tumor die zich voor allerhande dokters deskundig heeft verstopt achter haar rechterschouderblad. De operatie verloopt succesvol (‘mijn arm zit er nog aan’) en na zes dagen mag ze alweer naar huis. Daar komt ze opnieuw terecht in een ‘nog steeds’, weliswaar anders en vervreemdend. De volgende scan duurt vijf minuten helpt om een brug in de tijd te maken:

De kortstondigheid van mijn behandeltraject heeft ervoor gezorgd dat ik sinds mijn operatie het gevoel heb met lege handen te staan en ik heb het schrijven van dit boekje nodig om de tijd kloppend te maken, mijn ziekteproces ietwat uit te rekken.

Dat boekje bestaat uit twaalf gedichten en een uit korte fragmenten opgebouwd essay. In beide genres gaan reflectie en emotionele expressie samen in een zoektocht naar een nieuwe plaatsbepaling. ‘Hoe ga ik me verhouden tot mijn ziekte? Heb ik daar een keuze in?’, vraagt Marsman zich af. In haar antwoord vloeien therapie en maatschappijkritiek in elkaar over. De volgende scan valt te lezen als de neerslag van enerzijds een therapeutisch proces van herstel en anderzijds een bewustzijnsproces van de manier waarop het persoonlijke een bemiddeld effect is van het maatschappelijke: hoe ook ziek zijn door en door politiek is in het hedendaagse Nederland.

Tijd

Het gedicht ‘De volgende dag duurt vierentwintig uur’ sluit het boekje af: ‘De volgende vierentwintig uur zijn helemaal / van jou.’ Deze gift van de dichter aan zowel zichzelf als de lezer dient om de tijd te herwinnen. In de eerste plaats op de ziekte. Vele gedichten dragen als titel een variant op ‘De volgende scan duurt x minuten’, een verwijzing naar de aankondigingen die de patiënt te horen krijgt voor hij of zij in de MRI-tunnel passief de (be)handeling moet ondergaan. Ook daarbuiten moet Marsman veel (af)wachten. Twee maanden wacht ze op die bewuste scan, vervolgens telkens een aantal dagen op een telefoontje na elke nieuwe controle. Verlamming, twijfel, pijn en uitputting overheersen het gemoed. Het is uiteindelijk haar vriendin Simone die de scan met een maand kan vervroegen: ‘Zelf lukt het me al lang niet meer om assertief te zijn, ik ben zo moe.’

Tijd moet ook herwonnen worden op de Nederlandse maatschappij, die als strever in de neoliberale klas sterk heeft gesneden in de zorgsector: een bezuiniging ‘op het leven’. In De volgende scan moet vooral de uitspraak ‘We kunnen allemaal pech hebben’ van VVD-fractievoorzitter Klaas Dijkhoff het ontgelden. Net het alledaagse van pech, de manier waarop het ieder van ons (ongeacht ras, klasse, gender, seksualiteit) kan treffen, beschouwt hij als een reden om de bijstand te verlagen. De achterliggende, intussen welbekende redenering daarbij is dat dit ons zal motiveren zo snel mogelijk opnieuw aan het werk te gaan. Deze democratie van de pech leidt, zo suggereert het gedicht ‘Traktaties’, tot een traktatiemaatschappij waarin de staat zich van elke zorg onttrekt (de eeuwige uitzondering voor de kapitalist is uiteraard liefdadigheid: ‘De volgende dag zie ik Mark Rutte in een “Sta op tegen kanker”- reclame’) en het er dan maar van afhangt of je geluk of pech hebt in het leven:

[…] Het leven

deelt minizakjes Croky uit,

het hart klopt sneller

naarmate de traktatie

nadert. Met een beetje geluk

zijn er nog blauwe.

[…]

Zouden angstkreten

de enige taalspelen zijn

die alle levende wezens

begrijpen? Samen met

anticipatie op traktatie?

Ergens gaat een luikje open, klats,

een muis krijgt een brokje. Het gepiep

komt uit mijn longen

als ik bang ben.

[…]

Het gedicht eindigt met wanhoop, de overtreffende trap van angst. Op verschillende plekken keert deze emotie terug als het moment waarop alle taal stottert en uiteenvalt. En dit als gevolg van een maatschappij die de mens steeds meer eenzaam laat in zijn noden en van een taal die ziekte rationeel en individueel benadert.

Zorgcrisis

‘Sickness is defined under capitalism broadly as inability to work,’ schrijft de marxistische geograaf David Harvey in Spaces of Hope (2000). Onsystematisch, maar niet minder doeltreffend laat Marsman zien hoe niet enkel de taal van politici, maar ons gehele taalgebruik van dit denken doordrongen is. Ze toont hoe onze productiviteit de voorrang krijgt op pijn, klachten, lijden, vermoeidheid. Zo durft Marsman haar gastschrijverschap van een week bij het literatuurfestival Tilt, waarvan dit boekje de uitloper is, niet annuleren: ‘Ik vind het moeilijk om afspraken die ik driekwart jaar eerder heb gemaakt af te zeggen met als reden: “Sorry, pijn aan mijn schouder.”’ Het is ook tekenend dat ze haar klachten in de eerste plaats begrijpt als een gevolg van te veel arbeid: ‘Ik had mezelf al helemaal in het narratief van de overspannen twintiger geplaatst.’ Dat burn-outverhaal gaat gepaard met een heel arsenaal aan woorden, beelden en oefeningen dat onze stress wil verminderen, zodat we kunnen blijven werken:

Weet jij eigenlijk wel wat het leven je te bieden heeft
of heb je tijdens ellenlange therapiesessies
en die achtweekse cursus mindfulness
dusdanig geleerd om ieder lijden
verdraagzaam te ondergaan
dat ieder signaal van je lichaam
bij voorbaat gedoemd was weg te drijven
op het ritme van een of andere ademhalingsoefening

Deze logica overheerst de glossy’s die Marsman in de ‘eindeloze stroom wachtkamers’ vindt. Liever zou ze ‘vaker een lifestylekatern’ lezen over de oorzaken van die stress: ‘een geflexibiliseerde arbeidsmarkt, toenemende studieschulden en een volledig vastgelopen woningmarkt.’

Al die elementen dragen bij tot een hedendaagse zorgcrisis, een voortdurende spanning tussen werk en zorg (voor onszelf) – een symptoom van wat de Amerikaanse filosofe Nancy Fraser diagnosticeert als een centrale contradictie tussen economische productie en onze vermogens om het sociale functioneren van een maatschappij te onderhouden – denk bijvoorbeeld aan opvoeding, allerhande vormen van zorg, huishouden. Deze tegenstelling komt binnen een neoliberale maatschappij nog extra onder spanning te staan door de afbraak van allerlei vormen van gemeenschappelijkheid. Doordat De volgende scan noch een systematisch maatschappijkritisch betoog, noch een louter therapeutisch verslag is, kan het in zijn vrije vorm van aantekeningen tonen hoe deze spanning mogelijk elk aspect van ons leven aantast en onze verhouding tot ziekte bemiddelt. Dit betekent niet dat alles een reflectie of uitdrukking is van ‘het kapitalistische systeem’, maar wel dat de relaties binnen een dergelijke maatschappij de voorwaarden vormen waarin we ons tot ‘alles’ verhouden en waarin we de druk van die voorwaarden moeten zien te bemiddelen.

Zo bekritiseert Marsman terecht de aanmoediging van politici voor mantelzorg als een aanmoediging om gratis arbeid te verrichten. Maar kunnen we die mantelzorg in een wereld vol individuen en zonder gemeenschappen nog begrijpen buiten economische relaties? ‘Persoonlijk vond ik het vooral een manier om gelijkwaardige relaties ongelijkwaardig te maken’, schrijft Marsman. Ongelijkheid ervaart ze evenzeer wanneer ze vreest egocentrisch te zijn in haar drang om haar ‘verhaal nog een keer [te] doen. En nog een keer.’ Is haar verhaal een wapen in de competitie om aandacht, of is het een vorm van zorg waarvoor onze maatschappij geen ritueel heeft? Wat erkennen we als zorg, en kunnen we de grenzen daarvan oprekken?

Hoe gaat het?

Hoewel Marsman zichzelf niet zelfreflexief aan een onderzoek onderwerpt, heeft de toon, zoals wel vaker in haar werk, iets gedempts of beteugelds. Telkens lijkt er een scheiding tussen de vorm en de met allerlei emoties omhangen inhoud. Marsman beschrijft haar wanhoop en opperste vreugde, maar die klinken niet door in haar stijl. Alsof er toch altijd een beschouwende filter werkzaam is, waarbij het eigen leven er in de eerste plaats is om te bekijken en niet om te leven. ‘Wanneer gaat iemand je eindelijk eens vertellen wat je de rest van het leven allemaal te wachten staat?’; ‘Maar ik verander wel degelijk ten goede. Alsof reusachtige handen me kneden en me een nieuwe, verbeterde vorm geven.’

Marsman lijkt die passiviteit ook van zich af te willen werpen, en daarmee een juk dat de beleving van emoties belemmert. Het boekje eindigt met de oppositie tussen een economische logica en een zorglogica. De vraag aan de zieke zou niet moeten zijn: ‘wat ga jij mij opleveren?, maar: hoe gaat het met je?’ Een frase volgt uit het aan Audre Lorde ontleende motto: ‘And then I would feel a little foolish, and needlessly melodramatic, but only a little‘. Dat lijkt te verwijzen naar die laatste sentimentele zin, maar gaat ook op voor het gehele boekje. De volgende scan leest alvast strijdvaardig en optimistisch in de wil om het leven actiever vorm te geven, en is tevens een uitnodiging voor de lezers om dat vooral te gaan doen. Ondertussen hoop ik dat het je goed gaat, nog steeds.

Recensie: De volgende scan duurt vijf minuten van Lieke Marsman door Hans Demeyer.

Uitgeverij Pluim, Amsterdam, 2018
ISBN 9789492928092
61p.

Geplaatst op 16/12/2018

Tags: David Harvey, de tijd herwinnen, De volgende scan duurt vijf minuten, Hans Demeyer, herstel, Lieke Marsman, Maatschappijkritiek, Nancy Fraser, zorg en economie, zorgcrisis

Categorie: Proza, Recensies

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.