Signalement: Het verdriet van anderen – Philip Huff

Het verdriet van anderen

Philip Huff

Philip Huff (1984) leed aan een hartafwijking en moest enkele ingrijpende operaties ondergaan. Nadat die achter de rug waren, reisde de schrijver van romans als Niemand in de stad (2011) en Boek van de doden (2014) af naar Australië en Nieuw-Zeeland. Daar revalideerde hij door te lezen. In dialoog met voor hem belangrijke romans en personages ervoer Huff de zingevende werking van boeken en hoe die kunnen helpen bij het terugvinden van een identiteit. Over die (lees)ervaring gaat Huffs essayboek Het verdriet van anderen. Daarin verweeft de auteur romaninterpretaties met een reisverslag en een reflectie op zijn verblijf in het ziekenhuis. Maar bovenal propageert deze bundel een leeshouding: een manier van lezen die het eigen maken van de ervaring van verzonnen anderen centraal stelt.

Vooral dat programma maakt de bundel – volgens de ondertitel ‘een persoonlijke leesgeschiedenis’ – interessant, want de besprekingen zelf zijn tamelijk braaf. Over de meeste van zijn favoriete auteurs en romans is al zoveel gezegd dat vernieuwende lezingen vrijwel onmogelijk zijn. Huff weet dan ook weinig toe te voegen aan de bestaande interpretaties van klassiekers als 1984 (1949) van George Orwell, The Bell Jar (1963) van Sylvia Plath en Disgrace (1999) van J.M. Coetzee.

Ook zijn neiging om romans te vatten in een ‘slotboodschap’ verraadt dat hij weinig opheeft met het compliceren van literaire betekenis. Huff beschouwt romans in de eerste plaats als verhalen waarin de ervaringen van personages het belangrijkste aanknopingspunt vormen voor de (empathische) lezer. Volgens hem mikt goede literatuur dan ook eerder op het hart dan op het hoofd.

Tegelijkertijd demonstreert Huff wat literaire kritiek vanuit zo’n empathische of identificerende leeshouding vermag. Het is lang geen gek idee dat critici de eigen emotionele, ideologische of historische achtergrond bij hun analyses betrekken, en het valt te prijzen dat Huff daarin het voortouw neemt. Raak zijn dan ook de korte passages waarin de auteur vertelt over zijn eigen pijn: over de afwezigheid van zijn ouders of de hoop – tegen beter weten in – dat zijn ex-vriendin aan het ziekenhuisbed zal verschijnen. Daardoor begrijp je waarom Huff juist na zo’n ontwrichtende en eenzame ervaring boeken kiest (en overigens ook schrijft) met zoekende of verloren individuen in de hoofdrol. Opvallend is ook dat de minder klassieke werken (Maartje Wortels IJstijd, Gerbrand Bakkers Boven is het stil, en John McGaherns Into the Wild) uit Huffs leeslijst het meest lijken te raken aan zijn persoonlijke situatie. Dan blijkt dat deze alternatieve vorm van kritiek goed kan werken, omdat ze de lezer niet alleen leert om te lezen door de ogen van een fictieve ander, maar ook door die van een andere lezer.

Toch vind ik Het verdriet van anderen een onbevredigend boek. Om te beginnen vertellen de essays weinig over de eigen pijn van de auteur. De keuze om het verdriet van anderen voorop te stellen is vanuit retorisch oogpunt subtiel en functioneel, maar uiteindelijk is het perspectief van de auteur noodzakelijk om echt te begrijpen wat deze boeken precies betekenen voor de persoon Philip Huff. Wie daarop een antwoord zoekt, stuit op allerlei holle frases (‘een verhaal van je leven te maken’, ‘jezelf te vinden’) of op een auteur die zichzelf distantieert door als een voetballer ineens in de tweede persoon te schrijven. Of soms op beide:

Tenminste, dat is het verhaal dat je jezelf vertelt. Andere mensen denken daar misschien anders over. Hier komt je wereldbeeld om de hoek kijken.

Problematischer nog zijn de klassieke humanistische idealen die Huff met (hoge) literatuur associeert. Hij benadrukt dat lezen geen morele functie heeft, maar dat het leidt tot een ‘sterk verbonden “wij”’ (Huffs aanhaling). Literatuur ‘verbindt levens’, maar bovenal brengt zij de lezer ‘dichter bij zichzelf’ en maakt ze zichzelf onderdeel van diens ‘eigen verhaal’. En:

De roman laat de effecten van socio-economische omstandigheden op anderen zien, alsook die van persoonlijk gedrag, omdat die anders niet goed zichtbaar zijn. Het gevolg? Medemenselijkheid.

Oef. Los van alle vragen die zich opdringen, stoort het dat de empathische lezer bij Huff nogal plat is. Het blijft vaag hoe zoiets als medemenselijkheid kan ontstaan via romanlezers. Zo dient de zogenaamde pijn van anderen vooral de eigen zoektocht naar persoonlijk inzicht en identiteit. Huff lijkt in de traditie van New Sincerity te staan, de stroming die zich in reactie op het apolitieke, autonome en ironische postmodernisme weer toelegde op geëngageerde, realistische en ‘oprechte’ literatuur. Maar hij stelt teleur omdat zijn inspanningen om de roman als autonome vorm te ondermijnen op hun eigen manier ook zelfreferentieel en gesloten zijn. Deze vorm van empathisch lezen werkt misschien therapeutisch, maar is ook ongevaarlijk en vrijblijvend.

Tijdens het lezen associeerde ik het project van Huff herhaaldelijk met het essay ‘Their Eyes Were Watching God. What does Soulful Mean?’ (2007) van Zadie Smith. Hierin verklaart ze haar eigen persoonlijke, identificerende lezersreactie niet langer te diskwalificeren ten gunste van de meer gedistantieerde leeswijze die binnen de klassieke literaire kritiek als norm geldt. Ze beseft dat de mogelijkheid tot zo’n emotionele lezersreactie voor sommige lezers minder vanzelfsprekend is. Bijvoorbeeld voor lezers zoals zijzelf, die hun eigen identiteit niet zo vaak verteld zien in de romans die uitgegeven en besproken worden. Smith kiest een leeswijze uit verzet en vanuit een besef van ongelijkheid. Huff veronderstelt daarentegen dat ‘medemenselijkheid’ en het vermogen om ‘de pijn van anderen te voelen’ universeel zijn. Het empathisch lezen van Smith is daarmee veel politieker dan dat van Huff en dus urgenter. Want als medemenselijkheid een doel is, moet zo’n empathische leeshouding dan niet ook de grenzen van die empathie onderzoeken? Moeten critici en lezers met dat uitgangspunt niet juist de momenten aanwijzen waarop romans niet verbinden; momenten waarop empathie als het ware gesaboteerd wordt? En kan een dergelijke leeshouding ook aangesproken worden door andere dimensies van de roman dan personages alleen? Van een lezerspoëtica die empathie en ‘verbinding’ nastreeft, verwacht ik ook antwoorden op die vragen.

Op de laatste bladzijde voorziet de anti-postmodernist Philip Huff zijn leeswijze nog van een actuele context:

Een turbulente en hectische tijd als deze vraagt om rust, reflectie, overzicht en werkelijke verbinding, om meer te weten te komen. Om dieplezen. Romans bieden die mogelijkheid.

Ik wil graag geloven dat romans zoiets kunnen bereiken. Dat hun taal, vorm, dubbelzinnigheid, retoriek, personages, hun sociale werkelijkheid – al die dingen die de roman vormen – zoiets als empathie, solidariteit of verdraagzaamheid teweegbrengen bij de individuen of groepen in de wereld buiten de kaft. Maar zolang er apolitiek gelezen wordt, laten die waarden zich niet dragen door welk medium dan ook.

De Bezige Bij, Amsterdam, 2015
ISBN 9789023496243
256p.

Geplaatst op 09/02/2016

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.