Het is buiten kantooruren, de kinderen slapen, de afwas is gedaan en de was hangt te drogen. Op dat moment, het moment waarop er niets anders meer te doen is, schrijft een dichter zijn gedichten. Maar ook tijdens het uitvoeren van die dagelijkse plichten, demonstreert dichter Lamia Makaddam (1971), laat de poëzie zich schrijven. Tijdens het toiletbezoek, terwijl je de was in de wasmachine stopt, of wanneer je onderweg bent naar de supermarkt. De gedichten in haar begin dit jaar verschenen tweede bundel Vrijetijdsgedichten zijn naar eigen zeggen op die manier geschreven.
Eigenlijk zijn het dus bij uitstek géén vrijetijdsgedichten, of in ieder geval is de vrije tijd uit de titel niet uitgebreider dan een gestolen moment hier en daar. Daarmee laat de bundel een fascinerend neurologisch verschijnsel zien. Terwijl je je concentreert op een bepaalde activiteit, zijn de hersenen ook met iets anders bezig, onbewust, of hooguit half bewust. Zo kun je dus kennelijk een hele bundel schrijven terwijl je daar helemaal niet mee bezig bent. In het openingsgedicht demonstreert de dichter hoe zoiets in zijn werk gaat:
Ik maak de koelkast schoon en dan ga ik zitten om een paar regels van
mijn gedicht te schrijven. Intussen hoor ik de wasmachine piepen.
Ik laat de tekst liggen en loop naar de wasmachine om de gewassen
kleren eruit te halen en ze in de droger te stoppen. Ik ga terug naar
mijn gedicht en begin het te lezen. Hier en daar pas ik een woord aan
en ik scheid twee regels van elkaar met een sterretje.
De gedichten handelen daarmee over hetgeen er achter die dagelijkse handelingen ligt. Het is op zich niet vreemd dat iemand aan iets anders denkt tijdens het huishouden: andere mensen lossen in dezelfde situatie bijvoorbeeld een puzzel of een wiskundig vraagstuk op. Maar door erop te wijzen dat je dat doet, vestig je de aandacht op het ‘waarom’ daarvan: wat houdt je eigenlijk bezig?
De in het Tunesische Sousse geboren Lamia Makaddam woont in Den Haag. Hoewel ze het Nederlands prima beheerst, schrijft ze haar gedichten in het Arabisch. Ik ken geen woord Arabisch, maar ik denk dat de vertalingen van Djûke Poppinga het origineel mooi benaderen. Het Nederlands is soepel, precies en op een prettige, onderhoudende manier vertellend. Al is ‘soepel’ misschien niet helemaal het goede woord om de taal mee te omschrijven. Zelf heeft de dichter daar een andere mening over. Die mening verwoordt ze expliciet: ze voert zichzelf in een gedicht op, terwijl ze over haar poëzie wordt geïnterviewd. ‘Maar kijk eens naar deze tekst mevrouw? Ik vraag u om er eens goed naar te kijken.’ De herhaalde vraag wordt gesteld in de context van knieën. Meer precies: de rol van knieën in het werk van deze dichter. Ze zegt erover: ‘Vindt u niet dat [deze tekst] overeind staat en mankt loopt? Rent en valt? Bukt, struikelt en alle anderen voorblijft?’
Vervolgens wordt het gedicht persoonlijk:
Ik heb het belang van knieën bij toeval ontdekt na een ongeluk dat mijn vader overkwam, waarbij hij zijn voet brak en hij als zijn laatste doel in het leven zag om naar de wc te kunnen lopen.
Het is een procedé dat veel wordt gevolgd in deze bundel. Het gedicht begint veelal bij de beschrijving van iets alledaags en herkenbaars. Vervolgens duiken we via een beschrijving, associatie of herinnering dieper in de betekenislagen van de oorspronkelijke observatie. In die kalme verteltoon wordt tegelijk iets extreem persoonlijks uitgedrukt (zonder dat het exhibitionistisch wordt) en iets universeels. Zo maken de gedichten bijna ongemerkt indruk: terwijl we ons nestelen in de herkenbare beschrijvingen, wordt ineens de diepte zichtbaar die achter die alledaagsheid schuilgaat.
Een dichter is bij Makaddam iemand die ziet: ‘Ik vertel jullie niet over mijn eenvoudige avondmaaltijd om te zeggen dat ik me alleen en verwaarloosd voel,’ schrijft ze, ‘maar alleen om te zeggen dat ik zie.’ Met ‘zien’ wordt niet alleen dat wat gezien wordt bedoeld, het blijft niet bij de observaties. Het gaat er ook om hoe het wordt gezien, en hoe het wordt geïnterpreteerd. Een sterk voorbeeld van Makaddams manier van kijken is het gedicht over een aanranding, waarbij de ‘ik’ vertelt dat, toen ze een klein meisje was, haar hand werd gepakt en in een broek gestopt: ‘Die hand is nooit meer teruggekomen’. Die hand komt pas weer terug als de ‘ik’ haar dochter uitzwaait die op schoolreis gaat.
Dat is een sterk statement. Het dagelijkse tafereel (het uitzwaaien van de dochter) wordt hier iets wat je als schoonheid kunt betitelen. Een zuiver soort schoonheid, een soort onschuld, die expliciet wordt ingezet tegen de ellende (in dit geval seksueel geweld). Dat is dus niet alleen ‘zien’, het is ook een daad (die wellicht voortkomt uit het ‘zien’). De poëzie drukt een sterke betrokkenheid uit bij wat (door de dichter) wordt gezien.
Het engagement van de dichter is in elke regel merkbaar: soms expliciet (er staan uitgesproken feministische gedichten in de bundel), vaker impliciet. In die gedichten gaat het vooral over de kracht van de verbeelding, die de verbinding met de buitenwereld tot stand brengt. Een prachtig voorbeeld daarvan is het gedicht over de schaduwen van de overbuurman:
Er zal altijd iemand zijn die je vertelt over het leven
over de liefde
over vriendschap.
Maar niemand zal je vertellen
over de vreemdeling die tegenover je woont
zijn bewegingen in de nacht
zijn schaduwen, die op je handen en je lepel vallen.
Niemand zal je uitleggen waarom je je zo eenzaam voelt
en bijna in huilen uitbarst
als zijn lichten doven.
‘Vrijetijdsgedichten’, het is een pretentieloze titel. De flaptekst doet daar een schepje bovenop: ‘Dit is geen goede poëzie, maar het is het beste wat ik kan schrijven’. Juist dat onnadrukkelijke, dat dagelijkse en (schijnbaar) ambitieloze maakt deze poëzie zo sterk. Bijna ongemerkt duiken we steeds onder de oppervlakte en blijken de gedichten, eigenlijk zonder uitzondering, intens en ontroerend.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.