Recensies, Samenleving

Alles wordt anders, maar hoe maken wij het beter?

Alles wordt anders… en beter

Koen Schoors

De media overspoelen ons met negativisme, er is nood aan een constructief verhaal! Dat was de drijfveer voor de Vlaamse professor economie Koen Schoors (1958) om een boek te schrijven waarin hij vooruitblikt op een mogelijke, betere toekomst. Zijn uitgever vond dat de titel Alles wordt anders kon volstaan: enige suggestieve onzekerheid zou vandaag commercieel beter de aandacht trekken, want wie koopt nog een boek dat zomaar beterschap belooft? Vandaar dat …en beter in het klein twijfelend onderaan de cover kwam. Nochtans schat de auteur dat beter in: de angst voor de toekomst heerst vandaag alom, met als risico dat een nostalgisch verlangen naar een onbestaand verleden aan populariteit wint. Mensen hebben daarom nood aan goed nieuws, dat verkoopt ook, ze willen voorbij de waan van de dag en de sensatiepolitiek verder vooruit kunnen kijken. We leven immers in een schaduw van de wereld waarin we zouden kunnen leven.

 

Durf denken, en investeren

Schoors wil daaraan tegemoetkomen met een boek dat barst van de reflecties en ideeën: gulzig en genereus schakelt hij in een hoog tempo tussen onderwerpen als deglobalisatie, de circulaire revolutie, de gunsten en gevaren van AI, de logica van prijsmechanismen en de behoefte aan juistere prijzen, de impact van de demografische transitie, offshore windparken, cloudmobiliteit, de nieuwe verhoudingen tussen de EU, de VS en China, of de nood aan systeemverandering. Dat leest prikkelend, vooral omdat Schoors in tegenstelling tot vele andere hedendaagse economen niet helemaal verstrikt zit in neoliberale dogma’s. Hij reflecteert onbevangen, nieuwsgierig en met open geest. Daar getuigt de opzet van dit boek ook van: het gaat niet om cijfermatige analyses die feitelijk het heden willen verklaren, wel om verbeelden en proberen te voorspellen. Schoors wil zo zijn en ons denken uitdagen. Hij roept de lezer op: ‘Wees het alsjeblief met me oneens, bedenk andere versies van de toekomst, discussieer erover!’

Die uitnodiging is alvast niet bedoeld als voorzet om wat voorligt niet al te ernstig te nemen. Integendeel, het boek neemt duidelijk stelling in. In de lijn van de Franse econoom Thomas Piketty klaagt ook Schoors de toenemende ongelijkheid binnen landen sinds de jaren 1970 aan. En dat is het gevolg van politieke keuzes. Hij verwerpt de begrotingszuinigheid waarmee rechtse regeringen ons maatschappelijk model verder onderuithalen en roept op: ‘Durf te investeren!’

Onze welvaart wordt niet zozeer bedreigd door de vergrijzing, dan wel door investeringsblindheid. … We hebben een massale investeringsgolf nodig om de transitie naar groenere en duurzame productiesystemen, huisvesting, energie en mobiliteit mogelijk te maken. Dat zijn investeringen die individueel soms niet rationeel zijn, maar maatschappelijk wel.

Een overheid kan je immers niet vergelijken met een gezin waarbij je dan als ‘een goede huisvader’ op de centen moet letten. Een investerende overheid kan juist onze maatschappelijke en economische ontwikkeling aanzwengelen, over de generaties heen. ‘De enige reden waarom we de overheid verplichten om investeringen te beschouwen als uitgaven en de begroting te berekenen als een pure kasboekhouding, is ons diepgewortelde wantrouwen.’ De boodschap voor het huidige beleid mag duidelijk zijn.

Schoors breekt nog meer taboes, bijvoorbeeld door te ijveren voor een kwantitatieve geldverruiming in het belang van het klimaat: een monetaire politiek waarbij centrale banken obligaties, hypotheken en aandelen opkopen van overheden en private banken, waardoor die over meer liquiditeiten beschikken om dan nieuwe, groene leningen te kunnen verstrekken. Dat dit inflatie in de hand werkt, beschouwt hij evenmin als een probleem. Integendeel: het creëert naast een investeringsklimaat ook loonsverhogingen en meer werkgelegenheid. Hopla!

 

Systeemverandering, maar binnen in het systeem

En toch, de econoom legt de lezer dan wel enthousiast verschillende originele ideeën voor, maar waar wil hij nu naartoe? Volgens de ondertitel maken we sinds de bankencrisis een kantelpunt mee, iets wat zich om de zeventig jaar zou voordoen. De laatste kanteling voltrok zich dan na de Tweede Wereldoorlog. Het klopt natuurlijk dat vandaag op heel wat vlakken verandering in de lucht lijkt te hangen, zoals de opkomst van autoritaire regimes, de doorbraak van AI en de crisis van een geglobaliseerde economie. Maar maken we daarmee net nu opnieuw een grote breuklijn mee? Een auteur als Pankaj Mishra ziet in zijn boek Op de ruïnes van het imperialisme. De opstand tegen het Westen en het nieuwe Azië (2013, Atlas Contact), eerder 1905 als een historisch kantelpunt. Toen vernietigde een kleine Japanse vloot in de smalle wateren van de Straat van Tsushima een groot deel van de Russische zeemacht. Voor het eerst sinds de middeleeuwen had een niet-Europees land in een groot conflict gezegevierd over een Europese staat! Revolutionairen zullen het dan weer veeleer over 1917 hebben: het jaar van de Russische Revolutie. En liberalen over 1989, toen de Berlijnse Muur viel. Er zijn dus heel wat scharnieren waarop we de geschiedschrijving kunnen laten draaien.

Dat er vandaag veel in beweging is, is één zaak. Dat dit gaat om een periodiek verschijnsel met een cyclus van zeventig jaar, iets gans anders. Schoors laat zich schamper uit over ‘zuivere marxisten’ die in een intrinsieke doelmatigheid van de geschiedenis zouden geloven en zo in de komst van ‘een communistisch walhalla’. Er valt wel wat te zeggen over de religieuze aspiraties en het heilstaat-denken van bepaalde linkse strekkingen, maar doet hij vergeleken met deze cartoonversie van het communisme niet iets gelijkaardigs? Al kunnen we het ook zo zien dat Schoors deze vorm van tendensdenken gebruikt om zijn lezer te verleiden om mee groots te denken, met een vergezicht voor ogen.

Een vergelijkbare bedenking kan je maken ten aanzien van zijn oproep tot systeemverandering. Klinkt aanlokkelijk, maar daarop volgt geen ideologisch betoog over een nieuwe dageraad. Dat we bijvoorbeeld de productiemiddelen weer onder democratische, publieke controle moeten brengen, daarover blijft het vrij stil. Ook horen we niet of een wereld mogelijk is zonder beurs en private banken en waarin bedrijven in het bezit zijn van al het personeel, zoals de Griekse econoom Yanis Varoufakis die uitwerkte in zijn sciencefictionroman Another Now: Dispatches from an Alterantive Present (2020, Bodley Head)? Zo’n hertekening van de organisatie van ons economisch systeem verschijnt niet aan de horizon. Schoors blijft netjes binnen de marktlogica van ons kapitalistische systeem denken. Hij bespreekt wel omwentelingen zoals de vergrijzing of de deglobalisering, maar dat kunnen we bezwaarlijk voorspellingen noemen: het zijn gekende evoluties die zich momenteel al voltrekken. Het belang van regionalisering staat voor Europa al sinds de oorlog in Oekraïne hoog op ons agenda. Met de handelsoorlog van Trump kreeg het een wereldwijde urgentie. Maar het mag gezegd: dit boek verscheen wel al voor de Trumpiaanse cowboypraktijken inzake importtarieven, wat de nood aan regionalisme in een stroomversnelling bracht.

 

Naar een nieuw marktdenken

De inzichten inzake systeemverandering die Schoors wil slijten, moeten we anders begrijpen. Zo legt hij uit dat we de motivatie voor klimaatinvesteringen al lang niet meer moeten zoeken in louter ecologische argumenten. Vandaag is het ook om economische redenen simpelweg beter om te vergroenen. Transitie is niet langer een kost maar een zakenopportuniteit. Nieuwe kerncentrales bouwen? Dat is nu veel te duur en het duurt ook te lang. Zijn voorspelling: fossiele energie zal zichzelf uit de markt drijven, ten voordele van groene energie. Gedaan met de Opec-economie. Ooit draait de staalindustrie aldus Schoors op elektriciteit of op waterstof en methanol. En komt er, hoe paradoxaal dat ook mag klinken, een petrochemie die draait zonder de noodzakelijke olie. Ook onze verhouding ten aanzien van afval zit helemaal verkeerd: dat zijn lucratieve grondstoffen die we nodig hebben. ‘Laat ons bij deze dan ook afspreken om het woord afval bij het vuilnis te zetten’, voegt de auteur er met zwier aan toe.

Het zijn ook dit soort inzichten die het boek interessant maken. Nog een voorbeeld: zijn kritiek op het klassieke economische denkkader waarbij de productie zich moet richten op de vraag. Binnen die denkwijze is hernieuwbare energie bijvoorbeeld minder efficiënt: je hebt immers een grote reservecapaciteit aan energie nodig om aan de vraag te voldoen voor als het donker of windstil is. Die reserve wordt vervolgens het grootste deel van de tijd niet aangesproken, wat hernieuwbare energie duur maakt door de nood aan opslag ervan. Maar als we de commerciële meerwaarde van vergroening willen verzilveren, moeten we de vraag aanpassen aan de productie. In een alternatief denkkader waarbij goedkope, hernieuwbare energie centraal staat, kan je werken met overschotten en negatieve prijzen. Dat laatste biedt dan een kans om de industriële productie en de maatschappelijke huishouding hieraan aan te passen zodat je deze energie vooral gebruikt wanneer die goedkoop is. Zo wordt hernieuwbare energie plots een pak efficiënter.

In de oude, dominante logica hebben bijvoorbeeld ook elektrische auto’s aanvankelijk weinig nut omdat er amper laadpalen zijn. En omgekeerd: waarom laadpalen plaatsen als er amper elektrische auto’s zijn? Maar zodra je ze beide hebt, kan je als kleine gebruiker thuis jouw batterij opladen met zonnepanelen en die batterij eventueel ook gebruiken om tijdens de piekuren elektriciteit te leveren aan het net. Zo kunnen we systemen dus omdenken, betoogt Schoors, en de transitie mogelijk maken, ‘want markten blijven menselijke constructies gebaseerd op menselijke keuzes’. Maar hoe inspirerend dit ook klinkt, onze markteconomie in zijn geheel blijft sowieso wel genadeloos in de greep zitten van een onzichtbare hand die aanstuurt op kapitaalaccumulatie. Die wetmatigheid staat haaks op het hele idee van duurzaamheid. Opletten dus dat dit aanstekelijk enthousiasme niet eindigt als de spreekwoordelijke staart die met de hond kwispelt?

 

Demografie als klassenstrijd

In Alles wordt anders … en beter lezen we ook veel geopolitieke uitspraken die we moeten opvatten als persoonlijke meningen van de auteur, aangezien ze weinig onderbouwing meekrijgen. Zij zijn eerder bedoeld om de context van zijn denkoefening te schetsen. Met als gevolg dat je als je anders over zijn uitgangspunten denkt, ook tot andere conclusies kan komen. Maar laten we vooral de argumentaties ter harte nemen die Schoors vanuit zijn kennis en kunde als econoom aanlevert. In zijn visies over de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld, lezen we ook frisse ideeën die van de mainstream afwijken. Zoals een pleidooi voor een vergaande vermogensbelasting. Want als je de laatste decennia via kapitaal zoveel rijker kon worden dan via arbeid, dan is een herverdeling aangewezen om te vermijden dat onze samenleving helemaal uit balans geraakt.

Schoors wijst er tevens op dat door de val van het communistische blok, die de opgang van het neoliberalisme mee mogelijk maakte, de onderhandelingspositie van de werknemers aanzienlijk is verzwakt. Maar volgens de econoom keert de demografische evolutie die krachtsverhouding langzaam om. Goed nieuws voor de vakbonden: de vergrijzing van de arbeidsmarkt brengt een arbeidstekort met zich mee en daardoor verschuift de onderhandelingsmacht van de werkgever volgens hem onvermijdelijk naar de werknemers. Hij hekelt tevens de structuren die gericht zijn op het beschermen van het status quo, zoals de Belgische loonnormwet, waarbij de overheid besliste dat de lonen nergens mogen stijgen boven de indexering van de lonen. En waarmee de werkvloerdemocratie eigenlijk aan de ketting is gelegd.

 

Anciënniteit, afschaffen maar?

Eveneens treffend is zijn bedenking dat anciënniteit een beperkter gewicht in de loonvorming zou moeten krijgen. We evolueren demografisch van een bevolkingspiramide naar een bevolkingszuil, waarin er geen schaarste meer is aan oudere werknemers. Wat de actieve beroepsbevolking betreft die de vergrijzing kan dragen, stijgt vooral de nood aan jonge werknemers. De ‘war for talent’ wordt bijgevolg een ‘war for people’. Dat is zeker waar, maar we mogen een algemeen tekort verwachten, van jong én oud. Werkgevers zullen dus nu niet plots op eigen initiatief die verworven rechten inzake anciënniteit kunnen afbouwen zonder hun personeel te zien vertrekken naar de concurrentie. Aangezien de marktwerking voor Schoors belangrijk is, heb je hier vanuit die logica wel een belangrijk tegenargument: de markt laat zo’n correctie niet toe. Rond dit thema theoretiseert Schoors soms ook te veel vanuit een leeg blad: vandaag zouden we de arbeidsmarkt allicht anders organiseren, maar je kan die historische evolutie niet zomaar uitgommen.

De praktijk vereist tevens meer nuance: Schoors kan het grotesk vinden dat werknemers die richting de zestig gaan er ook vandaag nog anciënniteitsvoordelen bij krijgen, wat bekeken vanuit een puur economische productiviteitslogica inderdaad wel klopt, maar een werkgever kan het zich alleszins niet permitteren om net die beroepsgroep te gaan verwaarlozen, laat staan systematisch buiten te werken. Dan zullen jongere collega’s met zo’n vooruitzicht allicht op vroegere leeftijd het schip al verlaten, op zoek naar meer werkzekerheid in de toekomst. Anciënniteit krijg je bovendien niet zozeer omdat je ouder bent, maar wel als tegemoetkoming voor gepresteerde dienstjaren. Het dient als een bescherming voor de werkgever die opgebouwde kennis in huis wil houden en de reeds gedane investering in de ervaren werknemer niet verloren wil laten gaan. Een getrouwheidspremie blijft daarmee sowieso van belang.

 

Bevordert brugpensioen passiviteit?

Als het over het ‘brugpensioen’ gaat, een regeling waarbij een oudere werknemer een werkloosheidsuitkering kan krijgen met een toeslag van zijn vorige werkgever om zo de tijd naar zijn pensioen te overbruggen, reageert Schoors plots als een gestoken wesp. De overheid zou namelijk op die manier passiviteit subsidiëren: deze werklozen zouden immers wel zot moeten zijn om nog elders te gaan werken aangezien ze dan hun toeslag zouden verliezen! Daarom stelt hij ‘brugbanen’ voor waarbij werkgevers de toeslag aan een fonds zouden moeten betalen, zodat werknemers die alsnog bij een andere werkgever gaan werken hun toeslag nog in hun voordeel kunnen gebruiken. Goed nieuws voor de professor: werknemers kunnen hun toeslag vandaag al, en dat eigenlijk al vele jaren, gewoon meenemen en dus behouden. Dat betekent dat brugpensioenen werknemers vandaag financieel alvast niet tot passiviteit dwingen. Integendeel: ze kunnen meer verdienen door opnieuw aan de slag te gaan.

Schoors beklemtoont het belang van werk, dat goed zou zijn voor mensen. Maar dat hangt natuurlijk wel van het soort werk af, en voor heel wat mensen is niet meer moeten werken wel degelijk een zegen. Werklozen activeren klinkt overigens vandaag dan misschien wel als een deugdelijke, zaligmakende beleidsmantra, maar dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Je kan jezelf nog altijd niet activeren door ergens op een verborgen knopje te drukken, je hebt daar nog altijd een werkgever voor nodig die je ook effectief wil aanwerven. Hier laat Schoors bovendien wel weinig marge voor het sociale argument: het brugpensioen is er vandaag vooral voor werkgevers in structurele problemen en daar kan de werknemer zelf niets aan doen. Je moet het zien als een sociale tegemoetkoming zodat je gedupeerde werknemers niet aan hun lot overlaat. De regeling kwam er in een politiek klimaat waarbij de vakbeweging van de overheid verwachtte dat ze haar verantwoordelijkheid opnam via een sociaal plan dat naakte ontslagen vermijdt. De vergrijzing mogen we niet als een probleem aanzien, vindt ook Schoors: het is een deugd, een teken van welvaart. Het probleem is dat we zorg en pensioen moeten aanpassen, zo stelt de auteur. Het brugpensioen is dan wel degelijk een oplossing. Door deze regeling te eenzijdig door de bril van de marktlogica te willen begrijpen, riskeer je blind te blijven voor de sociale en politieke bestaansredenen ervan.

 

Privaat versus publiek?

Dat brengt ons tot een laatste punt: de verhouding tussen de rol van de markt en die van de overheid, of breder: tussen het private en het publieke. Bij heel wat thema’s ijvert Schoors voor een correcte marktwerking, een die het algemeen belang wat mee in rekening neemt. Zo zagen we al dat we de klassieke economische logica moeten omdenken om duurzaamheid mogelijk te maken. Dat klinkt overtuigend omdat deze omslag ook commercieel interessanter is. Maar rond andere thema’s stelt Schoors zijn hoop op visioenen van de ideaal functionerende markt. En als het over oplossingen gaat, denkt hij bijvoorbeeld aan helikoptergeld, een economisch beleid waarbij de overheid grote sommen geld aan de bevolking uitdeelt waarna je de markt vrij spel geeft, niet aan de uitbouw van publieke diensten. In zijn pleidooi rond ‘juiste prijzen’ merkt hij bijvoorbeeld terecht op dat de zogenaamde ‘externe effecten’, zoals de schadekost voor derden of de negatieve effecten voor het milieu, vandaag vrijwel niet meetellen in de prijs en stelt hij dat het best anders kan. Maar marktwerking heeft nu eenmaal tot doel winst te maken en dan bestaat creatief ondernemerschap erin om juist zoveel mogelijk kosten af te wentelen. Daarom, zo benadrukt Schoors terecht, is regulering essentieel. Daarvoor heb je progressieve overheden nodig, in de eerste plaats op internationale schaal, en dus sociale strijd van onderuit. Daar zegt hij opvallend weinig over. Dat is een manco, want zonder een actieplan dat de sociale krachtverhoudingen kan doen kantelen, zijn we ‘toasted’, zoals Schoors dat graag zegt. Hoop stellen op de marktwerking zelf is naïef, een recept voor voorspelbare ontgoocheling. Meer nog: het is mensen zand in de ogen strooien.

 

Radicaal doordenken

Schoors neemt de lezer dan wel op sleeptouw met overtuigende analyses, maar zijn gedachtelijnen stoppen te vroeg. Er wordt niet verder doorgedacht en mogelijke alternatieven worden te weinig uitgewerkt. Uit angst om als een ‘zuivere marxist’ versleten te worden en eventueel mainstreamlegitimiteit te verliezen? Nochtans is de tegenstelling tussen het private en publieke essentieel om de economische geschiedenis te begrijpen en oplossingen uit te werken. Op dat punt blijft Schoors wat in het vage, zoals blijkt uit de wijze waarop hij de links-rechts-tegenstelling omschrijft. Het verschil tussen extreemrechts en -links zou een zaak van inclusie zijn, lezen we: links wil zwakkeren een groter aandeel van de koek geven, inclusief nieuwkomers en anderstaligen, rechts wil die groep liever uitsluiten. Maar links wil niet alleen de koek, wel de hele bakkerij.

Het verschil gaat ook niet zozeer over pro of contra de overheid. Een hoog overheidsbeslag betekent bijvoorbeeld geenszins dat wij in een communistisch land leven. De subsidies aan bedrijven zitten vandaag nog steeds in een stijgende lijn, hoewel begrotingsdogma’s ons aanmanen tot zuinigheid. De neoliberale overheid creëert een omgekeerde verzorgingsstaat: niet voor de burgers, wel voor de markt. Het ideologische verschil tussen het communisme en het kapitalisme, zo weten we sinds Marx, zit niet in de grootte van het staatsapparaat, maar in de vraag wie de productiemiddelen bezit: het gaat over eigendom en accumulatie. In haar boek Aasgierkapitalisme (De Arbeiderspers, 2024) legt de Britse filosofe Grace Blakeley uit dat planning en staatsinterventie vandaag geen linkse eigenschappen meer zijn. Het hedendaagse kapitalisme onderscheidt zich immers door een centrale planning in functie van de markten, niet alleen binnen multinationals, maar ook door een samenspel van regeringen, centrale banken en grote bedrijven. Die verwachten steeds meer staatssteun, met een bonanza aan bedrijfswinst als doel. En natuurlijk: bail-outs voor hun beleggers mocht het mislopen. Overheden moeten tegenwoordig onderling met ons belastinggeld voor hun gunst concurreren. Want ja, jobs.

 

De totalitaire markt

Dat Schoors de eigendomsvraag veronachtzaamt blijkt ook uit zijn betoog over AI. De innovatieve kracht ervan is revolutionair, maar deze technologie zit, althans in het Westen, vrijwel volledig in private handen. En dat is gevaarlijk, ook staatsgevaarlijk. Als het over de gevaren van AI gaat, waarschuwt Schoors ons vooral en ook terecht voor totalitaire overheden. Maar zit het gevaar vandaag dan niet evenzeer bij techlords zoals Elon Musk en Peter Thiel? Die willen als globalisten onder een schijnende nationalistische zon overheden in hun greep krijgen om diezelfde overheden zoveel mogelijk te ontmantelen (exit vrije pers, rechtsstaat, democratie, regulering, e.a.) en op hun maat te maken, op maat van hun Big Brother-fantasma’s. Die machtsgreep ligt logisch gezien misschien wel in het verlengde van de monopoliedrang die eigen is aan ons kapitalistische systeem. Volgens Yanis Varoufakis leidt dit ook tot een systeemverandering, namelijk de omslag van het kapitalisme in een technofeodalisme. ‘Alles wordt anders’, zo zouden we dan met Schoors kunnen zeggen, maar dus niet beter. Wat moet veranderen, ook volgens Schoors, is de manier waarop de markt werkt. Om daarin te slagen, als we écht structureel beterschap willen, moeten we de eigendomsvraag aanpakken en dus het kapitalisme zelf. Hoe? Dat blijft een open vraag, mogelijks de onderzoeksvraag voor zijn volgende boek.

Borgerhoff & Lamberigts, Gent, 2024
ISBN 9789464788044
272p.

Geplaatst op 12/06/2025

Tags: AI, Alles wordt anders ... en beter, Anciënniteit, Brugpensioen, Grace Blakely, Koen Schoors, Yanis Varoufakis

Categorie: Recensies, Samenleving

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.