Nieuwsgierig begon ik aan Als je weg bent over Patricia de Martelaere, genius van teksten die de kwalificatie ‘cerebraal’ tot ontploffing brengen door voluit te denken. Het boek was geschreven door Marja Pruis, die aanstekelijk en kundig over literatuur vertellen kan. Dat zij als ‘biograaf, literair criticus en journalist’ genregrenzen beloofde te doorbreken, was een bonus voor mijn aandacht. Nu ik het boek uit heb, rijst in mij de overtuiging dat Pruis deze drie rollen niet evenredig verdeelde. Zeker beklijven passages over De Martelaeres essays, die verhelderend uitpakten. Ook heeft Pruis een gelukkige vondst gedaan met Koning der wildernis, een (bekroonde) roman die De Martelaere als dertienjarige schreef. Over trouw en rouw biedt Als je weg bent inzicht. Hier bewijst de schranderheid van de literair criticus dat nauwkeurig lezen in de context van een oeuvre een belang dient dat iedereen aangaat.
Wegens die buitenliteraire reden wil ik het niet hebben over de verdiensten van het boek. Ze worden namelijk overwoekerd door de dominante plaats die Pruis ingeruimd heeft voor de biograaf en de journalist. Dat ik nu privézaken van De Martelaere weet die ik, gedwongen plaats te nemen in een executiepeloton van een lezersgemeente, helemaal niet wil weten, is per saldo onbetekenend. Maar dat Pruis ze überhaupt vermeldenswaard acht voor een boek, lijkt mij stof voor discussie. Temeer daar ze zijn gecombineerd met organisatorische mails en relazen, van haarzelf en van collega’s. Die teksten vergroten het begrip van De Martelaeres schrijverschap sowieso niet. En doordat noch haar familie noch bijna de hele naaste vriendenkring aan Als je weg bent wenste mee te werken, houden ze de zo ostentatief afgeschermde mens achter het werk nog steeds vaag.
Met die pertinentie druis ik in tegen Pruis’ dankwoord. Volgens haar waren ‘persoonlijke getuigenissen van mensen uit De Martelaeres omgeving belangrijk om een werkelijker beeld van de schrijfster te krijgen’. Mijn vraag luidt: werkelijker dan wat? De auteur is overleden, en al haar teksten staan toch tot beschikking? Dat Pruis uit de school klapt over een jury waarin ze zat en die De Martelaeres laatst gepubliceerde roman Het onverwachte antwoord nomineerde, heeft nog iets geinigs. Maar ze spreekt evengoed geregeld over ‘Patricia’. Ze kende haar niet persoonlijk, de bewonderde schrijfster blijkt haar zelfs op afstand te hebben gehouden, dus vanwaar die vertrouwelijkheid?
Wanneer ik identificatiedrang vermoed, dan wordt het in elk geval begrijpelijk waarom de meelevende Pruis kiest voor de idee van een logische ontwikkeling in het oeuvre. De vroegste teksten, in het bijzonder Koning der wildernis en het eerste officiële verhaal ‘Ben ik hier in een hoerenzaak verzeild geraakt?’ in het literaire tijdschrift DW B, bevatten zo de kiemcel voor een schrijverschap dat door een fatale ziekte dan wel onvrijwillig afgebroken wordt, maar dat in Het onverwachte antwoord een hoogtepunt moet vinden. Vervolgens is bij het verklaren van het fenomeen De Martelaere het privéleven leidraad voor proza en essays – de poëziebundel Niets dat zegt wordt gereduceerd tot één gedicht, exclusief biografisch gelezen.
Pruis benoemt haar zoektocht op een prachtige manier: ‘Onder het werk van Patricia de Martelaere […] zwemt een grote schaduw mee, amorf en reusachtig als een walvis die net onder de oppervlakte zwemt.’ Maar de herhaling van ‘zwemt’ geef al aan dat helderheid bij haar wil winnen van maatvoering, terwijl de opzet van het boek die wens belemmert. Doordat de meerderheid van de resterende getuigen louter off the record wilde spreken, moet Pruis haar bronnen benoemen in termen als ‘iemand’, ‘een goede vriendin’, enzovoort. Ze heeft daarbij gekozen om hen ofwel in mailcitaat, ofwel in de indirecte rede ofwel in de directe rede op te voeren. Dit maakt Als je weg bent niet zozeer afwisselend als wel absurdistisch. Bovendien slibt het ‘werkelijker beeld’ dicht met wissewasjes, die misschien niet onnozel zijn maar toch wat treurig, zowel voor Pruis als voor De Martelaere. Een zin als deze lijkt mij representatief:
‘Die hond was heel belangrijk voor haar,’ vertelt een van die cursisten. ‘Hij was haar gezel.’
De observatie dient zich aan naar aanleiding van workshops filosofie, die De Martelaere gaf ‘in Frankrijk, in de zomermaanden’. Pruis mag verbanden leggen tussen de hondenaffectie en de roman De staart plus Koning der wildernis, het portret wordt niet scherper. De Martelaere gaat veeleer kopje-onder in een psychologische saus, waarvan de ingrediënten niet door de kok maar zijn gasten worden aangeleverd. Derden bepalen in Als je weg bent wat of wie ‘heel belangrijk’ voor De Martelaere was, die gaande het boek een behoeftige vrouw wordt. Deze specificatie van het geslacht moet ik wel aanbrengen, om te zien wat Pruis in dit boek doet met haar idool:
‘Ze kon heel meisjesachtig zijn,’ zegt iemand die met haar werkte. ‘Terwijl ze heel strenge trekken had.’
Waar biografisch gezien sporten en hobby’s normaliter het verhaal wat kruiden, raken ze vanuit dit perspectief gezwollen van betekenis. Geen wonder dat tai-chi niet alleen ‘heel belangrijk’ voor De Martelaere heet, maar ook de toelichting krijgt dat het ‘innerlijke rust’ brengt. De vrouw wordt bij Pruis een klassiek slachtoffer. Als begaafd academica zou De Martelaere afhankelijk zijn geweest van de zittende mannelijke klasse en zou ze daartoe met concurrerende jonge vrouwen charmeduels zijn aangegaan:
Vriendin: ‘Patricia en Kristien [Hemmerechts] deden zo ongeveer op hetzelfde moment hun intrede in de Vlaamse literaire en universitaire wereld, kregen alle aandacht van de oudere mannen die het daar voor het zeggen hadden en vochten er tegelijkertijd om.’
Deze informatie geeft Pruis bij een om intieme redenen door DW B afgeblokt verhaal, waarna De Martelaere haar toevlucht zoekt bij Nieuw Wereldtijdschrift, bestierd door Hemmerechts’ relatief al wat oudere man… Oppert Pruis met zulke feiten dat het er in de kunstwereld nu eenmaal zo aan toegaat? De mimetische begeerte in Als je weg bent is onblusbaar. Tijdens een excurs over een favoriet auteur van De Martelaere, Yasunari Kawabata aan wie Pruis de titel van haar studie heeft ontleend, laat ze niet na de persoonlijke indruk van zijn vertaler te vermelden: ‘schuw als een vogel’.
Als je weg bent komt tegemoet aan de basale vraag van een consument die slechts de naam Patricia de Martelaere kent. Zoals literatuurwetenschapper Paul de Man, op basis van artikelen die niemand kende waarna de ontdekking werd gereproduceerd en gethematiseerd, geen vermelding meer schijnt te kunnen krijgen zonder het epitheton ‘antisemiet’, zo is De Martelaere in de mediale werkelijkheid voorgoed gekoppeld aan professor Hugo Brems. Dit vanwege een onthulling die zo onbenullig is, dat er weinig woorden aan hoeven vuil te worden gemaakt, ware het niet dat Pruis dit wel doet: Brems zou na een verbroken relatie met De Martelaere haar naam uit zijn literatuurgeschiedenis hebben gecensureerd.
Pruis tracht het allemaal uit te vissen in het langste van de zeventien hoofdstukken in Als je weg bent, onder de potsierlijke titel ‘Liefde en macht in de letteren’. Kentheoretisch is haar onderneming tot mislukken gedoemd, omdat van de twee hoofdrolspelers de ene overleden is en de ander zich er niet over wenst uit te laten. Maar ook institutioneel klopt er iets niet. Ik vrees althans dat binnen de smalle overlevingsmarges ook in literatuur selectie business as usual is. Op de internetsite van De Groene Amsterdammer bestaat nota bene de rubriek ‘Marja Pruis leest’, die extra boeken aanhaalt buiten een wekelijks door haar besproken titel.
Censuur is domweg de krasse benaming voor een praktijk waarin uitsluiting de regel is en, vanwege de kwantiteit, ook wel zal moeten zijn. Pruis noemt inzake de door haar gewraakte literatuurgeschiedenis verder Stefan Brijs, Bart Koubaa en Peter Terrin die buiten de boot vielen. Is het toevallig dat dit bekende en bekroonde auteurs zijn? Is hun gezelschap niet moeiteloos aan te vullen met vele anderen en aldus pas werkelijk te deselecteren? Iets anders is dat selecties vaak hetzelfde zijn en een beeld bevestigen dat van de boekhandel tot de letterenbijlage wordt geschapen. Met al haar matteüseffecten, versterkt door outsourcing wegens ontbrekende expertise, heerst een reproductiemachine. Feitelijk stak Brems door het niet-vermelden van de nogal alomtegenwoordige De Martelaere even een stok tussen die raderen.
Of gaat het Pruis niet om uitsluiting, maar om de liefdesrelatie en om daden na het verbreken ervan? Door ‘Liefde en macht in de letteren’ komt De Martelaere naar voren als, natuurlijk, iemand van vlees en bloed. Ze overlegt met collega-auteurs welke mediastrategie te volgen om de omissie uit te schreeuwen, maar handelt uiteindelijk naar eigen goeddunken. Wat verheldert dat meer dan dat niets menselijks ook De Martelaere (en Brems) niet vreemd was? Door het standpunt van de logische oeuvre-ontwikkeling krijgt Het onverwachte antwoord, waarin de relatie met Brems wordt gefictionaliseerd, als De Martelaeres orgelpunt extra nadruk – en vindt Pruis de gedroomde reden om deze roman biografisch te duiden. Ze begint Als je weg bent nota bene met een vroege letterkundige impressie over de prille De Martelaere van, natuurlijk, Brems. Door de blik op de mores van de academische wereld is het nu ook alsof hij ervoor heeft gezorgd dat haar literaire carrière op stoom kwam. En dat De Martelaere hooguit een zondebok werd omdat ze te getalenteerd en te innemend was.
Het curieuze is dat Pruis wel degelijk reflecteert op wat ze aan het doen is. Bijvoorbeeld dat privacyschending een relatief begrip is geworden, omdat geheimen niet zo essentieel zijn voor een mens. Iedereen zou hetzelfde soort duisterheden hebben en openbaarmaking kan ervoor zorgen dat je geïnteresseerd raakt. Ook rechtvaardigt Pruis het royale Bremsaandeel in haar verhaal zo, dat het de pijn illustreert die in De Martelaeres romans te proeven valt. Maar ze bekent eveneens dat ze van de onthullingsjournalist de hele correspondentie ter zake met De Martelaere gekregen heeft. Het materiaal is er, zegt Pruis nuchter. Is dat een argument? En hoewel ik zelf de grenzen van het betamelijke opzoek, billijkt de aanwezigheid van materiaal toch niet om mails van Brems aan de onthullingsjournalist te citeren, waaruit nota bene de wens naar voren komt deze zaak niet in de openbaarheid te brengen?
Dat ze een mail van Brems aan haar zelf dan weer parafraseert, sterkt me in het gevoel dat Pruis zich met die reflecties vooral indekt. De achterflap noemt haar aanpak onorthodox, maar om dat te kunnen volgen moet ik een interpretatiebocht nemen. Tussen haar knappe analyses dringen zich steeds meer speculaties op over de persoon van de auteur, in het publieke domein dat een boek nu eenmaal is. Is het niet bij naam vermelden van de andere bronnen als off the record, waarbij de praatjes en indrukken van vrienden, kennissen, redacteuren en journalisten een even grote waarde vertegenwoordigen, geen excuus voor ongerichte roddel tussendoor? Voor het winnen van lezerszieltjes? Of als bladvulling? Het wordt er niet smakelijker op als de onthullingsjournalist zelf vindt dat Als je weg bent eerder een voorstudie dan een echte biografische schets geworden is.
Met een recent overleden auteur als De Martelaere toont zich de consequentie van het feit dat het internet zijn intrede in westerse huishoudens heeft gedaan. Waar tot voor kort biografieën gouden ontdekkingen konden doen met briefwisselingen, zijn mails en wie weet sms’jes snoepgoed geworden. Hoe persoonlijk die precies zijn – Pruis rept over ‘de woorden die [De Martelaere] kiest als ze zich min of meer onbespied waant’ – lijkt geen overweging waard. In de praktijk bieden die teksten een podium aan impulsen: meer huid dan hart. Brieven hebben al iets meer bezonkens, niet het minst stilistisch, bewijst Als je weg bent helaas ook.
Ik vermoed dat ik niet alleen sta in mijn snibbige oordeel. Als je weg bent is niet verschenen bij Pruis’ reguliere uitgever, noch bij de twee huizen die het werk van De Martelaere hebben uitgebracht, wel bij het bedrijf dat Brems’ literatuurgeschiedenis in de markt zette. Aan de basis staat nochtans een mooie cultuurpolitieke daad: een toonaangevende Nederlandse auteur verdiept zich in het oeuvre van een Belgische collega. Dat ze daarbij een term als ‘kuisen’ tussen aanhalingstekens zet is een detail, zeker omdat Pruis’ boek verleidt tot een ingrijpende misvatting.
Wellicht voelen lezers van Als je weg bent zich ‘geprikkeld’ om kennis te nemen van het werk van De Martelaere, mogelijk op zoek naar de mens achter de auteur. Ze zijn dan vertrokken vanuit Pruis’ enthousiasme en vanuit haar interpretaties, die aansluiten bij gesprekken en interviews. Het verbluft dat ze beschouwingen over het werk, kritisch of niet, achterwege laat. Nochtans houdt Pruis zich in de analyserende passages niet in.
Ik kan me een andere geprikkeldheid tegenover Pruis’ boek voorstellen, gelet op haar eigen invulling van het selectieprincipe dat ze bij Brems bekritiseert. De exercitie jegens diens optreden zit aan de randen van het boek, dat dus iets wegheeft van een spiegelconstructie. Deze tekst is op zijn beurt ingebed in Pruis’ wedervaren bij het maken van Als je weg bent. Ze opent met een schets van haar tijdelijke werkruimte in Vlaanderen, in een landelijke villa met een andere internationale auteur, met wier glutenallergie de kok rekening houdt, enz. Het boek eindigt met een feest op een literatuurfestival in Brussel, waar de dan in een appartement residerende Pruis zich niet helemaal thuis lijkt te voelen. Beseft ze dat de gemeenschap dit bekostigt? Bij een niet aan Het onverwachte antwoord toegekend laureaat laat Pruis zich ontvallen dat een prijzengeld à 6250 euro aan de magere kant is.
Als je weg bent kende ook structureler bijval. Het boek werd gesteund met een werkbeurs uit Nederland en verblijfbeurzen van de Vlaamse Gemeenschap. Dimitri Verhulst is niet de eerste uit eigen gelederen voor wie dit verkapte werkloosheidsuitkeringen zijn. Bij de concrete uitkomsten van deze selectie, een samengaan van toekenningen en afwijzingen, komt ongemakkelijkheid, pendelend tussen lacherigheid en schaamte, snel aan de oppervlakte. In Nergensman noemt P.F. Thomése het exacte beursbedrag en een opsomming van kostenposten; voor het zich in Shanghai afspelende Het bamischandaal, inmiddels ongesubsidieerd, bedankt hij, mogelijk knipogend naar een omstreden kunsthandelsmissie naar China, het Letterenfonds voor ‘een reisbeurs naar Tilburg’. Weerstand tegen kunstsubsidies en wat er zoal bij komt kijken bestaat in brede lagen van de bevolking: konkelfoezerij tot in de hoogste gremia. Ik vrees dat Als je weg bent elk vooroordeel over elites bevestigt.
In geuren en kleuren vertelt Pruis hoe ze mensen uit de Randstad benadert die met Patricia de Martelaere te maken hebben gehad. En daar zitten ze dan, in het café. Zo suggereert dit boek onbedoeld dat uitgevers, critici en auteurs samen met journalisten uitmaken wat er ‘in de pers komt’ of ‘buiten de pers blijft’. Er is interessanterigheid over wat De Martelaere ten gronde zou typeren. Gebabbel overstijgt zelden het anekdotische belang en het kennelijke voorrecht elkaar bij de voornaam aan te duiden. Hoe heet dat ook alweer, ‘ons kent ons’? Deelname aan het literaire systeem berust nota bene op accumulatie. De ene functie is de opstap voor de andere, waardoor de scheiding der machten in gevaar komt. Zo is Pruis behalve recensent voor De Groene ook redacteur bij de SLAA – de reproductiemachine overstemt pluralisme.
Als je weg bent kreeg in verhouding tot het gros van laaglandse boekpublicaties zeer veel aandacht in de vorm van signalementen, interviews en optredens. En door een ultieme selectieprocedure is Pruis zelf object geworden van verdachtmakingen. Haar bundel Kus me, straf me. Over lezen en schrijven, liefde en verraad won de Jan Hanlo Essayprijs, waarna werd opgemerkt dat haar hoofdredacteur in de jury zat. Deze kreeg prompt hierover een vraag, die ze weigerde te beantwoorden wegens insinuatie. Begrijpelijk in tijden dat internet, waarop transparantie en persoonlijke speculaties zoals in Als je weg bent veelvoudig voorkomen, mensen pleegt schuldig te verklaren totdat ze zelf hun onschuld bewezen hebben. Ook had de hoofdredacteur dan heel virtuoos kunnen mikken, geconfronteerd met een groot aantal inzendingen en drie andere juryleden (van wie vervolgens de voorzitter reageerde).
Toch getuigde de onwil een antwoord te geven evenmin van overmatig veel empathie. Het negeren van onbeleefdheid is ongeveer even onbeleefd, en een reflex over de palmares van betrokkenen is niet per definitie een beschuldiging. Het als beschuldiging opvatten valt zelf te zien als insinuatie. Ongetwijfeld was het geen oogmerk om door te zwijgen superioriteit te ontplooien. Wel ontstaat zo het destructieve gevoel dat sommige mensen boven de wet staan.
Dat gevoel mag in het belang van de gemeenschap niet worden weggewuifd, legde René Cuperus omstandig uit. Hij deed dit voor de tweede kredietcrisis en dus lang voor het Koningslied, ofschoon hij een evenwicht aanbeval tussen ‘de twee W’s: het elitaire wereldburgerschap van de WRR (“Nederland bestaat niet”) en het ordinaire islamexorcisme van Wilders’. Dat is wel zo praktisch, mede in postmaterieel opzicht met de vaste zondebokken ‘VPRO, kunstbobo’s en Milieudefensie’ die louter overleven aan het belastinggeldinfuus.
Hoe complex het ook is om iets over ‘de elite’ te zeggen, er kan vastgesteld worden dat de wereld uiteengevallen is in een kleine groep welgestelden die zichzelf kosmopolitisch achten en een grote massa die, pogend te overleven, door hen als provinciaal worden bezien. Ik denk dat Pruis’ onthullingen over De Martelaere alvast aantonen dat dit mentale onderscheid berust op een valse tegenstelling. Het fenomeen kosmopoliet toont reeds variëteiten. Aan de bovenkant zien geluksvogels alles van de wereld, aan de onderkant dobberen goedkope krachten over de wereldzeeën, ten prooi aan uitbuiting, illegaliteit en dies meer.
Voor de goede orde, ik houd jury’s noch essayisten verantwoordelijk voor deze ellende. Wel weet Pruis in Als je weg bent de Vlaamse medailles voor kosmopolitisme en provincialisme mis te lopen. Aan het kunsttelevisieprogramma Container refereert ze als ‘De Container’ en Hendrik Conscience spelt ze als Hendrick Conscience. Van mij – en, alleen al getuige haar Brems-manoeuvres, van Patricia de Martelaere – zou iedereen altijd mogen proberen een inclusiever wij te scheppen. Een literair criticus bevindt zich daartoe in de ideale positie, voor een biograaf en journalist vergt dat omzettingen. Wat Pruis effectief heeft gedaan, is campagne voeren voor standpunten die misschien populistisch mogen heten, maar die zeker de hare niet zullen zijn. Daarom vind ik Als je weg bent in laatste instantie een onbegrijpelijk boek.
Reacties
Erwin Van Minsel
Dank voor deze bespreking van het boek van Marja Pruis. Ik kan al wat je stelt volmondig beamen en vind het deugddoend dat dit kan gezegd worden.
Het verzacht een beetje de grote ergernis die ik voelde bij het lezen van het boek van Pruis.
Maar het ongemak als ik er aan terugdenk blijft nog wel, en ook de plaatsvervangende schaamte.
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.