Apollinische barok

Een snik tot glimlach omgelogen

Simon Vestdijk

T. van Deel heeft zich al vaker ingezet als pleitbezorger van het poëtische deel van Simon Vestdijks œuvre. Zo verscheen er in 1987 bij De Bezige Bij van zijn hand De lied’ren zijn gezongen. In dat nog geen vijftig pagina’s tellende boekje gaat hij vrij uitvoerig in op de receptie van Vestdijks gedichten. Daarbij deinst hij er niet voor terug bloemlezers te kapittelen, zelfs wanneer ze niet karig zijn met het bedelen van plaatsruimte voor Vestdijk in hun anthologie. ‘Bloemlezers zijn slechte lezers,’ stelt Van Deel boud. Hans Warren tapt volgens hem alleen maar uit bekende vaatjes. ‘Gerrit Komrij maakt er in zijn Duizend en enige gedichten helemaal een potje van (…). Je vraagt je af of Komrij ooit Thanatos aan banden of Gestelsche liederen heeft gelezen. Zijn keuze is raadselachtig en geeft in elk geval een volstrekt verkeerde, inadequate indruk van de dichter Vestdijk. Voor Buddingh’ en Van Vliet (…) geldt hetzelfde. (…) Ook zij kennen de dichter Vestdijk dus niet.’

Verstand en overdaad

Nu heeft Van Deel zelf 48 gedichten geselecteerd uit het werk van de door hem bewonderde dichter. Dat is natuurlijk iets heel anders dan een stuk of wat verzen uit een paar duizend bladzijden gedichten lichten, om ze vervolgens aan hun lot over te laten in een mêlee van duizend of meer gedichten van een paar honderd andere dichters. In het voorwoord bij zijn keuze snijdt Van Deel het punt van de algemene bloemlezers echter niet meer aan. (Terwijl tussen de ruim vijftig namen van Nederlandse en Vlaamse dichters van wie Pfeiffer en De Vries iets selecteerden voor hun 500 gedichten die iedereen gelezen moet hebben, die van Vestdijk niet voorkomt.) Wel legt Van Deel nogmaals uit waarom volgens hem Vestdijk meestal niet meteen bij de keur van het Nederlandse dichtersgilde wordt ingedeeld. Bij de receptie van Vestdijks omvangrijke œuvre ligt de nadruk op het proza. ‘Zo gaat het nu eenmaal,’ schrijft hij: ‘dat de romans de meeste aandacht trekken, daarna het beschouwelijk proza, en de poëzie resteert dan voor een klein gezelschap van echte liefhebbers.’ Ik zou eraan willen toevoegen dat je in het Noord-Nederlandse niet te veel en vooral niet te veel tegelijk mag doen en kunnen. ‘Overdaad schaadt’ – inderdaad, maar welk kerkgenootschap bepaalt wat óverdaad is?

De tweede reden die Van Deel aanvoert voor de in zijn ogen te geringe aandacht die deze poëzie krijgt, zou ik liefst ongenoemd (hebben) willen laten, want zo gauw die aandacht krijgt (zoals nu dus weer) vormt ze andermaal een onvruchtbaar en onzinnig discussiepunt. Het gaat over de non-kwestie van poëzie van het hart versus poëzie van het brein. Voor menigeen is poëzie namelijk in eerste en laatste instantie iets van het hart en daarbij zijn aandacht, beheersing, denken en bouwen, zowel voor de dichter als voor de lezer, kennelijk spelbedervers. Daarbij komt de tegenwoordig vaak gehoorde eis dat een dichter zichzelf in zijn poëzie ‘op het spel’ moet zetten of zelfs ‘zingen’. Ik zal zelf wel te cerebraal zijn om te kunnen begrijpen wat de zin daarvan is en hoe zoiets in zijn werk zou moeten gaan.

Kruisende haken

Wat een goede gedichten heeft Van Deel intussen bij elkaar gezet in Een snik tot glimlach omgelogen! De titel van de kleine selectie is ontleend aan de opening van het twaalf kwatrijnen tellende gedicht ‘Feuilles mortes’:

Een snik tot glimlach omgelogen,
Een rijkdom die oneindig schijnt:
Zoo zijn de blaad’ren die verdrogen
Tot kleuren als het licht verdwijnt.

Deze vier regels laten meteen zien wat Vestdijk zoal doet en kan. De vorm is van een klassieke rust en helderheid, de taal loopt soepel, toon en inhoud lijken allerminst lastig te vatten. Tegelijk is de strofe met buitengewoon artistiek raffinement gebouwd. Die verfijndheid is gebaseerd op het werken met inhoudelijke tegenstellingen, zoals dichtbij en veraf, licht en donker, nat en droog, evenals op de ongeschreven regel dat je waar mogelijk moet tonen in plaats van benoemen. Dus is het herfst, zonder dat het woord ‘herfst’ wordt gebruikt. Dus heeft het geregend en is het weer opgedroogd, zonder dat dit letterlijk wordt gezegd. De laatste waterdruppel is van het blad gegleden en het blad heeft en passant iets antropomorfs gekregen. In één en dezelfde zin, van versregel 1 op versregel 2, springt onze waarneming van een detail naar een vergezicht. Grafisch vormen klankpatronen, zoals de horizontaal geschikte ij–ei–ij-klanken van regel 2 met de afsluitende ij-klank van regel 4, en de afsluitende lange o-klank van regel 1 met de twee o’s aan begin en eind van regel 3, elkaar kruisende haken. Het ‘schijnt’ van regel 2 heeft niet alleen de betekenis van ‘de indruk maken’: het schijnen van ‘het licht’ van regel 4 is er al in aanwezig. Enzovoort. Het meest in het oog springende element van de strofe is ongetwijfeld de quasi-schrijffout: ‘omgelogen’ staat er, terwijl wij het blad ongelogen omgebogen zien… Met andere woorden, dit vormvast, evenwichtig ogend stelseltje van slechts 22 woorden, is geladen met bewegingen en tegenbewegingen, verspringingen, gedaanteverwisselingen, spiegelingen en doorbrekingen. Dit is poëzie die zich meer en meer laat beleven naarmate je je erin verdiept. Door erop in te gaan treedt ze buiten het eigen kader en schijnt ze zelf oneindig ruim te worden, zoals een barokschilderij uiteindelijk niet meer lijkt te passen in zijn eigen lijst.

Ik vind dat buitengewoon intrigerend, spannend en roerend. Je kunt ook praktisch altijd van Vestdijk op aan, in die zin dat zijn beelden ‘kloppen’ en dat ze geen storende inconsequenties opleveren binnen een gedicht. Vestdijk is dan ook een zeer goede waarnemer. Hij heeft zowel oog en oor voor datgene wat hij wil neerzetten als voor de materie waarmee hij dat aan het doen is. Meer dan eens vertoont die materie namelijk een eigen inventiviteit en hoeft de kunstenaar slechts de openheid te bezitten om een aanbod als zodanig waar te nemen en er iets mee te doen. De verschrijving van ‘omgebogen’ naar ‘omgelogen’ is daar een fraai voorbeeld van; zoiets verzin of construeer je niet, dat gebeurt je al doende. Daarnaast lijken Vestdijks verzen vaak, door hun ritmische en rijmende vanzelfsprekendheid, als met groot, bijna afstandelijk gemak geschreven. Maar zoals een barokschilder wel degelijk aan zijn sprezzatura, dat bijna achteloze, luchthartige gebaar van zijn penseelstreek moet werken en het menigmaal moet hernemen om er echt leven aan te geven, is deze veelschrijver allerminst een snelschrijver bij wie aandacht en sensibiliteit ten koste gaan van tempo en kwantiteit.

Het kan niet anders of Vestdijk heeft zijn gedichten keer op keer gecheckt op nog over het hoofd geziene mogelijkheden. Bij de eerste publicatie van het gedicht ‘Feuilles mortes’ (1944) luidde regel 4: ‘En kleuren als het licht verdwijnt.’ Na publicatie moet hij de mogelijkheid hebben gezien van ‘kleuren’ als zelfstandig naamwoord in plaats van als werkwoord. De strofe had het dus al in zich nog beter te worden: de verdwijning begint nu in feite al in de ongrijpbaarheid van de zelfstandigheid der kleuren, het geheel wordt er consistenter door, bovendien is de ietwat ongelukkige directe herhaling van ‘en’ opgeruimd en kan er met ‘Tot’ grafisch een diagonaal van drie korte o-klanken door de strofe worden getrokken.

Plastisch

Simon Vestdijk is vooral een plastisch dichter. Muziekkenner als hij eveneens was, heeft hij er meerdere keren op gewezen, zoals in zijn lezingen die werden gebundeld onder de titel De glanzende kiemcel (1950), dat een van de gevaren voor de poëzie gelegen is in de muziek. Het betekenisaspect van de taal heeft voor hem altijd voorop gestaan. ‘De muziek blijft steeds lokken, – de dichter wil hoger op, en de jubelende schare is niet tevreden een woordkunstenaar te lauweren, maar wil een schepper van woordmuziek onder zijn onsterfelijken opnemen.’ Dat wil allesbehalve zeggen dat Vestdijk geen oog en oor had voor de muzikale aspecten van de taal, zoals klank, herhaling, ritme en metrum! Onze strofe getuigt daar meteen al van. Maar ‘wie echt muzikaal is moet wel met minachting neerzien op de mogelijkheden der “woordmuziek”, die hij terecht of ten onrechte als een slecht surrogaat beschouwt van wat de werkelijke muziek te bieden heeft.’

Vestdijk was van mening dat een dichter zich met meer profijt aan de beeldende kunst kon spiegelen, ‘aangezien het “beeld” zich niet van taal bedient, dus ook niet van klank,’ aldus Van Deel. Zelf heb ik mijn beroepsopleiding gehad aan een kunstacademie en ik huldig de opvatting van Elias Canetti dat de kunsten ‘in kuisheid’ met elkaar moeten samenleven. Zoals ik vind dat je muziek in eerste instantie met de instrumenten daartoe moet maken, ben ik van mening dat je niet in taal moet proberen neer te zetten wat je als schilder, fotograaf, beeldhouwer of filmer beter kunt. Welnu, doet Vestdijk in onze strofe iets wat een beeldend kunstenaar beter zou kunnen? Beslist niet. Hoewel er beelden, kleuren en ruimtes worden opgeroepen, kan ik me er geen foto, schilderij of film van voorstellen zonder dat die de specifieke sfeer en zeggingskracht van de vier regels hebben moeten loslaten. Dit is een strofe die iedereen niet alleen gelezen moet hebben, maar moet blijven lezen. Wat mogen we van een dichter nog meer verlangen?

Als kleinood koesteren

Tweeduizend pagina’s poëzie en ik lijk niet verder te komen dan vier regels van een enkel gedicht… Dus blader ik maar eens verder in de kleine bloemlezing. ‘De Judaskus’, een sonnet geschreven ‘naar Giotto’, dat zich met de openingsregel al talig losmaakt van zijn voorbeeld of aanleiding: ‘De kaak dreigt als een rotsblok-onder-zee’; een verrassend beeld bij dit gegeven dat metaforisch wordt voortgezet en uitgebouwd in de rest van het gedicht. Sowieso fabuleert Vestdijk (die als geen ander uit ervaring wist wat je in proza kon doen en dus in poëzie achterwege moest laten) in menig gedicht op een originele wijze. Wanneer hij thema’s uit de Griekse mythologie gebruikt, doet hij die mythes niet alleen recht door ze verder te vertellen, maar geeft hij er meteen ook een andere, nieuwe draai aan. Zo stort Ikaros bij Vestdijk niet neer ten gevolge van zijn eigengereidheid, maar doordat zijn vader hem niet durfde te waarschuwen. Marsyas stroopt eigenhandig zijn huid af ‘om zichzelf te zijn’; het waarom daarvan laat het gedicht uiteraard zien. Indringende beelden kom ik tegen, zoals dat van blinden ‘eenzaam met hun kauwgeluiden’, frappante rijmen, zoals ‘vingertoppen’ en ‘broodverstoppen’, een nooit meer te vergeten gedicht over een beuk en een berk die, om te beginnen, met hun kronen als verliefd verstrengeld zijn, maar elkaar intussen, zo blijkt onderaan de pagina, ondergronds naar het leven staan.

Een snik tot glimlach omgelogen is een bundel waar je lang mee kunt doen. Maar je voelt dat Van Deel, indien hij de ruimte had gekregen, de uitgave met gemak twee, drie of vier keer zo dik had kunnen maken. Bovendien was hij door de omvangbeperking genoodzaakt samenhangende reeksen (zoals ‘Madonna met de valken’) open te breken en lange gedichten (zoals ‘Mnemosyne in de bergen’) geheel buiten beschouwing te laten. Het onbevredigende gevoel dat dit op een bepaald moment oplevert is natuurlijk precies het gevoel dat deze selectie wil bewerkstelligen. De Verzamelde gedichten, verschenen in 1971, het jaar van Vestdijks overlijden, zijn echter al tijden niet meer in de handel en nauwelijks of niet antiquarisch te bemachtigen. Weliswaar zijn hier en hier en daar gedichten van Vestdijk te lezen, maar dat volstaat bij lange niet. Het is daarom te hopen dat de uitgeverijen die destijds de handen in elkaar sloegen (Athenæum – Polak & Van Gennep, Bert Bakker, De Bezige Bij en Nijgh & Van Ditmar) dit op korte termijn nogmaals doen, hetzij om een herdruk uit te brengen of om alle gedichten van Vestdijk digitaal toegankelijk te maken. Intussen moet iedereen die niet zo gelukkig is de Verzamelde gedichten te bezitten deze selectie maar als een kleinood koesteren.

Links

Van Oorschot, Amsterdam, 2010
ISBN 9789028241640
72p.

Geplaatst op 01/10/2010

Naar boven

Reacties

  1. zilvervis

    Geachte heer Beurskens,
    Hartelijk dank voor uw fraaie recensie. Het begrip ‘sprezzatura’ bevalt mij zo goed, dat ik zo vrij was, het ook in mijn eigen recensie te gebruiken. Hierbij verwees ik naar uw tekst. Mijn bespreking van ‘Een snik tot glimlach…” kunt u nalezen via de volgende link:
    http://zilvervis.net/2012/01/09/ontrukt-aan-de-vergetelheid/

    Beantwoorden

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.