Heeft Robert Anker met Michiel de Ruyter nu een daadkrachtig, karaktervol en levenslustig personage in het leven geroepen, of is die oorlogshond bij nader inzien toch maar een holle, eendimensionale figuur? En als dat laatste het geval zou zijn, wat zegt dat dan over de roman waarin Anker zijn personage opvoert?
Michiel de Ruyter is geen man van de nuance. Voor alfamannetjes als hij gaan de dingen liefst lekker rechtdoor en als het even kan ook zo hard mogelijk. Toch beantwoordt hij op het eerste gezicht allerminst aan het cliché van de onbehouwen of brute lomperd. Jazeker, hij is opgeleid als paracommando, maar als classicus en doctor in de filosofie houdt hij niet alleen van snelle wagens en knetterende wapens: je mag hem ook alles vragen over Odysseus, Nietzsche of Heidegger. Kleurrijk is hij dus zeker, en het is daardoor ook aannemelijk dat zijn leerlingen aan het Heinsius College al gauw uit zijn hand eten wanneer hij er Griekse les komt geven.
In zijn rol als leraar wordt de schijnbare ambiguïteit van zijn karakter snel duidelijk. Enerzijds profileert De Ruyter zich als strenge, autoritaire en veeleisende leerkracht, anderzijds zet hij zijn leerlingen zonder scrupules aan tot het gebruik van drugs – en dan vooral als hij hen daardoor tot triootjes en ander prettigs kan overtuigen. Het merkwaardige aan zijn leraarschap is dus dat hij zijn charisma aanwendt om de plooibare jongelui apollinische trekjes als afstandelijkheid, onafhankelijkheid en rationaliteit aan te leren, maar hen tegelijk van allerlei dionysische pleziertjes laat proeven.
Zelf faalt hij overigens ook in het bewaren van de (amoureuze) afstandelijkheid die hij zo vurig predikt. Wanneer de Marokkaanse schoonheid Ikram zich net als zoveel andere meisjes uit haar klas door De Ruyter laat verleiden, breekt ze zijn hele pantser. Met de relatie tussen Michiel en Ikram recycleert Anker in zekere zin de plot uit één van zijn eerdere romans, Hajar en Daan (2004). Dat Ikram, als product van zijn harde leer, De Ruyter finaal afwijst, is de staalharde ironie die uiteindelijk als een slingerende boemerang op zijn Griekse kop neerkomt. Doordat hij haar verliest op het moment dat ook zijn even platonische als mysterieuze gezellin Lot dramatisch verdwijnt, besluit De Ruyter om een een nieuw begin te maken met zijn leven.
Het volgende deel van de roman speelt zich dan ook af in het Afrikaanse Mawele, waar De Ruyter dan toch de commando in zichzelf botviert. Intussen heeft de Afrikaanse Sibi de platonische plaats van Lot overgenomen, en de analogie met het eerste deel van de roman wil dan natuurlijk dat ook zij hem zal ontvallen, opdat het derde en laatste deel van de roman kan aanvangen. De Ruyter raakt daarin als vanzelf opnieuw in een strijd verwikkeld, dit keer veel dichter bij huis. De fictieve provincie Saumerland heeft nood aan een daadkrachtige leider om komaf te maken met de politieke afhankelijkheid van Den Haag, en dan komt een gewiekste demagoog als De Ruyter als geroepen. Nog één keer haalt hij alles uit de kast, en kort daarna ontaarden zowel de Saumerlandse strijd als de roman zelf in een enorme orgie van bommen en granaten.
Wat voor iemand is die Michiel de Ruyter eigenlijk? Een vitalist, een activist, of toch gewoon een nihilist? Het begint al bij zijn naam: De Ruyter heet niet De Ruyter, hij laat zich zo noemen door de verteller, die zichzelf als de embedded biograaf van het hoofdpersonage voorstelt. Met de keuze voor dit alias typeert De Ruyter zichzelf niet alleen als avonturier, hij hult zich ook in een aura van heldhaftigheid en onoverwinnelijkheid. Het is een verteltechnisch en strategisch spelletje dat Anker (middels zijn verteller) gedurende het hele boek volhoudt: werkelijk álles wat hij zijn pendant van de zeventiende eeuwse zeeheld laat ondernemen, verloopt zoals zijn hoofdpersonage dat zou verlangen. Hij overlaadt zijn held met gaven en talenten, gunt hem een droomlichaam en een fenomenaal brein, doet de vrouwen in groten getale voor zijn voeten vallen en laat maar weinig viriele tegenstanders zijn pad kruisen. Welke acties Michiel de Ruyter bovendien ook onderneemt, hij heeft er altijd wel een paar verpletterende argumenten voor die minstens doen uitschijnen dat zijn daden te verantwoorden zijn.
Anker legt zijn (schijn-)held dus geen strobreed in de weg, omdat hij zijn lezers zo het stevigst op het verkeerde been kan zetten. Wie de exploten van deze Michiel de Ruyter nader bekijkt, moet immers besluiten dat hij allerminst aanspraak op een standbeeld kan maken. Hol, leeg zelfs, dat is de (tweede) indruk die hij als personage maakt. Zo predikt hij vol vuur de dictatuur van de vrije wil, maar hij laat zich in feite eenvoudig voor de kar spannen van eender wie hem voldoende soldij betaalt. Hij jut de inwoners van een hele provincie op de wapens op te nemen, maar doet dat in wezen alleen voor de kick die het geweld en de balorigheid bij hem teweegbrengen. Zelfs zijn lessen Grieks, waarin hij zijn leerlingen ook inwijdt in de geschiedenis, de filosofie en de literatuur, blijken achteraf slechts een manier om de permanent dreigende verveling van het alledaagse te bestrijden. Michiel de Ruyter is geen vitalist, hij is een hyper-actieve nihilist, een Bruce Willis die alleen zijn combat shoes aantrekt om zijn eigen kleine wereldje te redden, een Pim Fortuyn at his own service.
De intrigerende indruk van ambiguïteit die de razend slimme vechtersbaas Michiel de Ruyter aanvankelijk op de lezer maakt, ebt daardoor tijdens het verloop van Oorlogshond geleidelijk weg. Gaandeweg lijkt Anker zelfs de twijfelachtige prestatie te hebben geleverd een volledige roman te produceren met een flat character als hoofdpersonage. Het problematische gevolg is dat de indruk die de roman zelf op de lezer maakt, een gelijkaardige evolutie kent: terwijl het volledige eerste deel de lezer voortdurend uitdaagt om de eigen opvattingen over thema’s als onderwijs, autoriteit, elite, geweld en liefde in vraag te stellen, verglijdt de roman in de twee volgende delen in een opeenvolging van steeds minder onderhoudende vechtscènes en andere uitingen van bruut geweld. Het resultaat is onder meer dat het de lezer eigenlijk worst zal wezen of de Saumerlandse onafhankelijkheidsstrijd in deel drie van het boek uiteindelijk al dan niet slaagt.
Wat is hier aan de hand? Heeft Anker werkelijk een soort Die Hard 5 willen schrijven, een roman waarmee hij louter wil entertainen door een karrenvracht aan plat geweld over zijn lezers uit te storten?
We vinden het antwoord in het merkwaardige spelletje dat Anker vanaf de eerste pagina in gang zet door een geheimzinnige verteller op te voeren, over wie we maar weinig te weten komen. We stellen alleen vast dat hij (of zij?) zelf ook een personage is dat De Ruyter in vrijwel al zijn avonturen volgt, en daar vervolgens verslag van heeft gedaan. De Ruyter verzoekt hem soms om bepaalde passages te verduidelijken of juist over te slaan, en ook Ikram spreekt de verteller aan: ‘Je lijkt op Michiel’, zegt ze, ‘je stem, je manier van bewegen – begrijpelijk’. De Ruyter zelf noemt de verteller een parasiet, ‘zo iemand die niet weet hoe hij moet leven, of erger nog: de kracht niet heeft om dat te doen’.
In de passage die daar onmiddellijk op volgt ligt de sleutel tot het plan dat Anker met dit boek heeft uitgevoerd. Door hen exact in het midden van het boek beurtelings even (letterlijk) van de scène te laten verdwijnen – omdat ‘er iets wegviel uit Michiels brein’, ‘een vorm van absentie’ – draait Anker de rol van verteller en hoofdpersonage heel even subtiel om, wat een heel spectrum aan interpretaties voor de gehele roman opent. Anker lijkt onder meer te suggereren dat populisten (waarvan De Ruyter een volmaakt exempel is) uitsluitend hun gang kunnen gaan zolang er genoeg hielenlikkers en ja-knikkers in hun buurt vertoeven, dat die zelfverklaarde volkshelden slechts bestaan bij de gratie van een op sensatie en smeuïge verhalen beluste pers, en dat het de intelligentie, het doorzicht en het engagement van de auteur én de lezer zijn, die verhalen al dan niet tot literatuur maken.
Wie zich ertoe laat verleiden om Oorlogshond louter als een explosie van geweld, seks en ander entertainment voor primaten te lezen, loopt met open ogen in de valkuil die Anker met homerisch genoegen voor zijn lezers heeft gegraven. Deze roman is zeker niet zo flat als zijn patserige hoofdpersonage, en overigens ook niet zo ordinair als het afgrijselijke omslagbeeld doet vermoeden.
Het vergt nogal wat (hoog)moed om als schrijver de essentie van je werk in kleine subtiliteiten te verbergen en die kern zelfs met opzet onder een berg platvloersheid te bedelven, maar Anker lijkt het met dit boek toch te hebben gedaan. Het is afwachten of lezers die moed willen belonen. Wie zich door de uiterlijke schijn van het boek laat leiden en een conventionele shoot ‘em up verwacht, zou zich wel eens behoorlijk kunnen ergeren aan Ankers dweepzucht met de klassieken of aan al zijn verteltechnische spelletjes, terwijl de prototypische liefhebber van het meer verhevene werk het boek dreigt te versmaden vanwege de overvloed aan race-, vecht- en oorlogsscènes.
De prikkelende ambiguïteit die Anker wel degelijk in Oorlogshond heeft verwerkt, is dus grotendeels te vinden in de manier waarop het boek wordt verteld. Het maakt van de merkwaardige verteller een personage dat in wezen veel interessanter is dan Michiel de Ruyter, ook al eist die in eerste instantie alle aandacht voor zich op.
Door zo’n verteller het verhaal te laten doen, kan Anker immers een pikant potje interessante ambivalenties opentrekken. Is hij als auteur nu het toonbeeld van de eeuwige cultuurpessimist die het inderdaad nodig acht om elk Frans, Grieks of Latijns woord in een voetnoot te vertalen, omdat (misschien) niemand nog weet dat ‘panem et circenses‘ ‘brood en spelen’ betekent? Moeten we ervan uitgaan dat Anker Heart of Darkness net als zijn verteller zelf ook een ‘overbodig boek’ vindt dat ‘met zijn puberale obsessie voor het kwaad’ alleen nog geschikt is ‘voor mensen die houden van griezelfilms (the horror!), gothic novels, bepaalde computerspelletjes en sommige vormen van hardrock’? Of laat Anker zijn ware gezicht zien in het personage Ari Lieberman, een schrijver van wie het werk wordt afgewezen omdat het ‘stonk naar literatuur: intellectueel, afstandelijk, moeilijk’?
Het is die twijfel waarmee Anker in dit boek voortdurend speelt, want twijfel lijkt hij als een kenmerk van deze tijd te beschouwen. Met die twijfel gaat onze hang naar sensatie en geweld gepaard, of dat doet Ankers keuze voor een motto van Ernst Jünger althans vermoeden: ‘Als overal twijfel hand in hand gaat met overvloed bekeerden wij ons tot het geweld – en is dat niet de eeuwige slinger die de wijzers voortdrijft, zowel bij dag als bij nacht?’
Oorlogshond is Ankers zinnebeeld van hoe wij ons vandaag, zoekend naar een vorm van houvast, nog het best menen te herkennen in allerlei vulgaire uitingen van geweld. Die even trieste als rake gedachte is de verdwaalde kogel die Anker op de cover van deze roman en doorheen de rest van het boek afvuurt.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.