Essays

Had ik maar een hondje. Engagement van de millennialgeneratie

Nu het einde van 2020 nadert, heeft zich opnieuw een historisch kantelmoment voltrokken. De redactie van De Reactor vindt het daarom een goed moment om terug te blikken op de literaire nalatenschap van de jaren 2010, een periode die met de lockdown zo abrupt ten einde kwam. Vanuit ons perspectief als literatuurcritici waren de jaren 2010 bovenal het decennium waarin de schrijvende millennial volwassen werd.

In deze reeks gaan we op zoek naar poëtica y. Hoe verhouden de schrijvers van generatie y zich tot de wereld, de literatuur en de taal? De vijfde bijdrage van de reeks wordt geleverd door Aukje van Rooden. In haar essay gaat ze in op de rol van engagement in millennialromans. Na het fenomeen van l’art pour l’art, kunst omwille van de kunst, in de negentiende eeuw, en dat van de littérature engagée, de geëngageerde literatuur, in de twintigste eeuw, zien we volgens Van Rooden nu de opkomst van het fenomeen van l’engagement pour l’engagement, engagement omwille van het engagement zelf.

Lees hier de eerste bijdrage in de reeks (de voorpublicatie van Affectieve crisis, literair herstel van Hans Demeyer en Sven Vitse), hier de tweede bijdrage (een recensie door Sam De Gueldre over een bundel verhalen door millennials) en hier de derde bijdrage (een herpublicatie van Barbara Fraiponts bespreking van het DW B-themanummer ‘Het literaire klimaat 2010-2019’), en beluister hier de vierde bijdrage (een podcast door Saskia Pieterse, Stephan Besser en Laurens Ham over millennialliteratuur). 

 


 

Er is iets raars aan de hand met de receptie van de millennialroman. Aan de ene kant beklaagt Jan en alleman zich over het gebrek aan engagement dat deze jonge generatie auteurs en hun personages kenmerkt. Weglopers zijn het, geprivilegieerde, narcistische twintigers en dertigers die zich zo blindstaren op hun eigen navel dat de wereld om hen heen niet eens in hun blikveld kán verschijnen. Het helpt niet mee dat deze generatie zich met haar veelal autobiografische romans veilig kan nestelen in de sterke traditie van naar binnen gekeerde literatuur van de Lage Landen. Waarom zou je je pen lenen aan het beschrijven van het wereldtoneel als er nog zoveel te zeggen valt over de alledaagse huiselijkheid, het kopen van een halfje wit, het wakker worden met je geliefde?

Anderzijds lijken velen het erover eens dat er met deze millennialauteurs een nieuw elan is binnengebracht in de Nederlandstalige letteren, dat er een generatie schrijvers is opgestaan die juist wel verbonden is met de wereld, die met vanzelfsprekend gemak over de voetangels en klemmen van de postmoderne ironie heenstapt en wier werken simpelweg doortrokken zijn van een genderkritisch en maatschappelijk bewustzijn. Als je de romans van Niña Weijers, Nina Polak of Lieke Marsman leest, kun je je nauwelijks meer voorstellen dat een Willem Frederik Hermans erin slaagde over een expeditie naar Finnmark te schrijven zonder een woord te wijden aan klimaatverandering en dat een Jan Wolkers boek na boek kon volschrijven over de strijd tussen geloof en seks zonder zijn eigen vrouwbeeld onder de loep te nemen.

Hoe laten beide waarnemingen zich met elkaar rijmen? Hoe kan een zozeer naar binnen gerichte literatuur tegelijkertijd zozeer maatschappelijk georiënteerd zijn? Hoe kan de microproblematiek van omgewoelde lakens of een uitzichtloos tussenjaar tegelijkertijd, en haast vanzelfsprekend, een blik bieden op het wereldtoneel, op maatschappelijke kwesties die iedereen, of toch in ieder geval ook anderen aangaan? Natuurlijk, de hele wereld valt te zien in een zandkorrel en mogelijk hebben we hier te maken met een nieuwe variant van het feministische adagium dat het persoonlijke politiek is. Maar dit lijken toch te gemakkelijke interpretaties. Op universalisme zullen we deze millennialauteurs niet betrappen en hun maatschappelijke interesse lijkt verder te reiken dan enkel een identiteitspolitieke. Met die omgewoelde lakens staat, zo lijkt mij, iets anders op het spel: niet de betrokkenheid bij deze of gene identiteitspolitiek, noch bij enige andere vorm van politiek, maar bij engagement als zodanig. De betrokkenheid bij betrokkenheid dus, engagement met engagement zelf.

Engagement omwille van het engagement zelf

Zonder de kwaliteit van de individuele werken te willen ophemelen, kunnen we volgens mij zeggen dat zich hier misschien wel een heel nieuwe fase manifesteert in de Europese ideeëngeschiedenis. Terwijl we in de negentiende eeuw kennismaakten met het fenomeen van l’art pour l’art, kunst omwille van de kunst, en in de twintigste eeuw met dat van de littérature engagée, de geëngageerde literatuur, zien we nu de opkomst van het fenomeen van l’engagement pour l’engagement, engagement omwille van het engagement zelf. Niet omwille van een specifieke maatschappelijke kwestie – gelijkheid, emancipatie, het klimaat – maar omwille van de intrinsieke waarde van engagement zelf. Op het eerste gezicht klinkt dat natuurlijk tegenstrijdig: engagement is altijd engagement met iets of iemand. De waarde ervan zou dan ook bij uitstek ‘extrinsiek’ moeten zijn, gelegen in de goede zaak waarop je je betrekt. Toch is het niet geheel onzinnig om ook een intrinsieke waarde te veronderstellen in de betrokkenheid zelf, in de wens, het verlangen of de mogelijkheid van betrokkenheid, ongeacht bij wat. Precies die intrinsieke waarde, het betrokken zijn omwille van de betrokkenheid zelf, is wat naar mijn idee in veel millennialliteratuur onderzocht wordt.

Uiteraard heeft een dergelijk engagement omwille van het engagement een zekere vrijblijvendheid, die ook als zodanig naar voren komt in de betreffende romans. Neem Lieke Marsmans Het tegenovergestelde van een mens (2017), van alle millennialromans wellicht de enige die we enigszins geëngageerd kunnen noemen in de alledaagse betekenis van het woord. In dit uiterst schaarse voorbeeld van Nederlandstalige ‘klimaatfictie’ vertrekt de jonge klimaatonderzoeker Ida voor een stage naar een onderzoeksinstituut in Italië waar het opblazen van een oude stuwdam onderdeel is van een ambitieus plan om de natuurlijke orde te herstellen. Hoewel Ida oprecht begaan lijkt met het milieu en zich van kinds af aan al probeert te distantiëren van een antropocentrische levensinstelling, kunnen we niet zeggen dat klimaatbetrokkenheid echt sturend is voor haar gedrag. Zo pakt ze zonder bedenkingen het vliegtuig naar Italië en lijkt haar keuze om stage te gaan lopen bij het klimaatinstituut toch vooral gestuurd te worden door een persoonlijke fascinatie voor de Alpen en een poging om de dagelijkse leegte van haar bestaan te bestrijden. ‘Vanavond voelt als het begin van een lange vakantie’, zegt ze op de avond voor vertrek. Eigenlijk meer nog dan met het klimaat, is Ida bezig met haar geliefde Robin. Waar je in een meer standaard geëngageerde roman een verslaglegging zou verwachten van de vorderingen of moeilijkheden van de poging het natuurlijke ecosysteem te herstellen, krijgt de lezer hier vooral een verslag van de vorderingen en moeilijkheden van Ida’s relatie met Robin. Wanneer de stuwdam uiteindelijk breekt, is dat niet door de inspanningen van het klimaatinstituut, maar simpelweg door erosie.

Ook in andere romans van deze millennialgeneratie worden de projecten die erin centraal staan niet met volle overtuiging aangegaan. ‘Ik wil onder alles uitkunnen, niet gevangengenomen worden door een idee, noch door een ander mens of mezelf’, aldus de ik-persoon in Maartje Wortels Dennie is een star (2019). Elke verbondenheid met een zaak of idee is er een om onderuit te moeten kunnen – soms zelfs door letterlijk als verantwoordelijkheidsdragende instantie te verdwijnen, zoals in het geval van kunstenaar Minnie Panis in Niña Weijers De consequenties (2014). Of beter: juist door als verantwoordelijkheidsdragende instantie te verdwijnen. Het belangrijkste idee waar deze generatie onderuit wil kunnen, is paradoxaal genoeg dat van de vrijblijvendheid zelf. Precies dát lijkt er op het spel te staan.

Vaak betreft die paradox herhaalde pogingen op het gebied van liefde, seks, en relaties, zoals in Hannah van Binsbergens Harpie (2020), waarin het hoofdpersonage aan zichzelf ontsnapt in sekswerk, of in Wortels Dennie is een star, waarin de ik-persoon zichzelf bijna obsessief verliest in amoureuze relaties – een patroon dat we, in minder obsessieve vorm, onder meer herhaald zien in Philip Huffs Boek van de doden (2014), Nina Polaks We zullen niet te pletter slaan (2014) en in Bregje Hofstedes Drift (2018). Ook in deze relationele ‘projecten’ vinden we de paradoxale wens om te verdwijnen in de vorm van een extreme betrokkenheid bij iets of iemand, de wens om je door iets of iemand anders te laten leiden en daardoor uiteindelijk ontoerekeningsvatbaar verklaard te worden, zoals verliefden dat worden in Hanna Bervoets Efter (2014). ‘Weet je zeker dat dit is wat je wil?’ vraagt een stem Ida uit Het tegenovergestelde van een mens voor haar vertrek naar het klimaatinstituut in een droom, waarop Ida denkdroomt: ‘Had ik maar een hondje.’ Had ik maar een hondje, dan is het tenminste duidelijk waar ik moet zijn en wat ik moet doen. In Dennie is een star is het hondje een kat, die, bij gebrek aan alternatief, het lijdend voorwerp van een nieuw geloof wordt, in Bervoets Fuzzie is het enkel nog een pluizig bolletje.

Voorbij het verzet

Hoewel je, althans ik, de hoofdpersonen van deze romans met hun kleine preoccupaties soms achter het behang wil plakken, spreekt uit hun volatiele engagement niet zozeer onwil om zich op maatschappelijke zaken te betrekken als wel een onvermogen dat te maken heeft met de eenentwintigste-eeuwse bestaansconditie. Waar Sartre in zijn geëngageerde literatuur nog kon uitgaan van overzichtelijke morele en maatschappelijke keuzes –  de oorlog was net beslecht, collaborateurs moesten worden bestraft, verzetshelden geëerd, de arbeidersklasse bevrijd –, is de sociaal-politieke situatie van de eenentwintigste eeuw complexer, vloeibaarder, meer hybride. Welke kwesties laat je toe in je roman? Het klimaat? Maar de vluchtelingen dan? Het religieus extremisme? Het ongebreidelde marktkapitalisme? Zelfs de menselijke vrijheid die leidend was voor Sartres engagement is tegenwoordig verdacht. De enige concrete ambitie die Marsmans Ida heeft, is dan ook het ‘tegenovergestelde van een mens’ te worden, zoals het, om diezelfde reden, in Nina Polaks We zullen niet te pletter slaan Schards enige concrete ambitie is een ‘goed mens’ te worden. Een routekaart daarvoor ontbreekt echter. ‘[W]at ik geleerd heb is dat niemand het weet’, verzucht ik-persoon Ted in Wortels Dennie is een star. Tel daar een opvoeding bij op die meer gericht is op ongeremde zelfontplooiing dan op autoriteit en dan is het recept voor onvermogen compleet. Marsman formuleert het bij monde van Ida als volgt: ‘Aangezien ik ben opgegroeid zonder enig idee, niet eens een religie […]  heb ik geen moedertaal wanneer het op betekenis aankomt, geen rode draad om door de wereld om me heen te spannen.’ Ideeënleren die op haar pad komen – in de roman zijn dat met name de neoliberalismekritiek van Naomi Klein en de object oriented ontology van Timothy Morton – zijn voor haar bijgevolg zoals het weer, ‘vandaag behoorlijk bepalend voor mijn activiteiten […], maar morgen veranderd’.

Die veranderlijkheid betreft voor de millennialauteurs in algemenere zin ook de tijd zelf. De twintigste-eeuwse antropocentrische overtuiging dat de tijd zich in een lineaire lijn ontwikkelt in de richting van een utopisch dan wel dystopisch eindpunt, wordt door eigenlijk geen van hen meer onderschreven. Tijd is in hun romans iets wat stilstaat, wegstroomt, elastisch is, niet iets wat de menselijke geschiedenis lineair voortdrijft. ‘Er was eens een gebeurtenis, en een hele tijd later was er nog een gebeurtenis, maar die twee hadden niets met elkaar te maken’, zo klinkt het, in cursief, in Marsmans Het tegenovergestelde van een mens, en ‘events are stuck upon other events’ in Wortels Dennie is een star. Deze non-lineaire tijdsopvatting weerspiegelt zich ook in de fragmentarische vertelstructuur van de millennialroman. In de meest extreme zin, zoals in de experimentele romans van Marsman en Wortel, worden verhalende passages afgewisseld met gedichten, brieven en theoretische verhandelingen, losjes aaneengeregen door een min of meer autobiografische vertelstem. Maar ook meer klassieke romans als die van Polak, Bervoets en Van Binsbergen zijn op z’n minst non-lineair of multiperspectivistisch.

Dat de aard van literair engagement onder deze condities radicaal anders is dan die in de twintigste-eeuwse literatuur is niet meer dan vanzelfsprekend. Wie bij deze millennialgeneratie zoekt naar een duidelijke maatschappelijke interventie, houdt dan ook vergeefs vast aan een twintigste-eeuwse engagementsopvatting. In zijn onvolprezen ‘Resistance and Revenge: The Semantics of Commitment in the Aftermath of Liberation’, uit zijn studie Past Imperfect (2011), rafelt Tony Judt dit twintigste-eeuwse engagement uiteen in zes veelvoorkomende tropen: violence, resistance, enemy, collaboration, seduction en treason. Nog los van het agressieve naoorlogse vocabulaire, is het duidelijk dat de kern van deze twintigste-eeuwse vorm van literair engagement bestaat uit strijd, agonistiek: uit het bieden van weerstand tegen vijandige regimes of structuren, uit het je wapenen tegen desastreuze verleidingen – niet in de laatste plaats die in jezelf. Deze engagementsopvatting veronderstelt met andere woorden duidelijke friends and foes, of op z’n minst een duidelijke status quo waartegen geageerd kan worden. Precies dat is waar het onze millennialauteurs aan ontbreekt. In een wereld zonder rode draad en zonder ontwikkelingsrichting, waarin, áls er al een vijand is, dat de mens zelf is – zijzelf – daarin is een overtuigende vorm van verzet verdomd lastig.

Dat wil niet zeggen dat het enig mogelijke alternatief een vorm van gelatenheid is. De keuze tussen enerzijds een negatie- en anderzijds een assimilatie-model van engagement (Hans Demeyer & Sven Vitse) lijkt me uiteindelijk dan ook een schijnkeuze. In feite betreft het hier geen keuze, maar enkel twee zijdes van dezelfde twintigste-eeuwse medaille die Judt beschrijft: weerstand bieden of meebewegen, kritiek of overgave, verzet of medeplichtigheid. Uitgangspunt is steeds een herkenbare status quo, waar je je ofwel tegen verzet in de hoop op een beter alternatief (‘negatie’) ofwel bij aansluit in de verwachting deze ten goede te kunnen keren (‘assimilatie’). Waar literatuur volgens de negatieopvatting uitgaat van een Hegeliaans-Sartreaans conflictmodel dat weigert de gegeven werkelijkheid als de enig mogelijke te aanvaarden, vertrekt literatuur volgens de assimilatieopvatting juist vanuit die gegeven werkelijkheid in een poging zich daarin een rol te verschaffen, bijvoorbeeld door bijdragen te leveren aan actuele debatten, of door zich aan te passen aan nieuwe mediale vormen. Natuurlijk is het ook mogelijk om juist de onmogelijkheid van verzet, de onmogelijkheid om je met een betere wereld te verbinden, als een vorm van verzet op te vatten, en wel doordat het een gevoel van vervreemding oproept dat de noodzakelijke katalysator is voor verandering. Dat een experimentele vorm van schrijven hiertoe de geëigende vorm is, is bekend. Maar ook met een dergelijke engagementsopvatting bevinden we ons nog steeds binnen het twintigste-eeuwse verzetsmodel.

Wat opvalt in deze millennialromans is juist het gebrek aan vervreemding, de overdaad eerder dan het tekort aan betekenissen, de proliferatie eerder dan het uiteenvallen van een verhaalstructuur, de relatieve afwezigheid van het gevoel van onmogelijkheid – ook bij de personages. Het onvervuld zoeken naar persoonlijke en maatschappelijke vervulling lijkt niet zozeer te wijten aan een tekortschieten of falen, maar is eerder een blinde overgave aan het proberen zelf, een overgave die duidelijk niet verklaard kan worden door het succes van de aangegane projecten (een relatie, een kunstpraktijk, een klimaatonderzoek, een leven), maar die niettemin onuitputtelijk lijkt. Dit is geen stilstand, geen zwaktebod. Er wordt hier, in en met deze romans, een ander soort betekeniseffect nagestreefd. Niet de aankondiging – in negatieve of positieve zin – van een betere of andere wereld, waarin verhoudingen zijn rechtgetrokken, misstanden zijn aangepakt, klimaatdoelen zijn bereikt – maar een betekeniseffect dat daar op de een of andere manier los van staat, los van kan staan, zonder vrijblijvend te zijn.

Zinvolheid voorbij betekenis

Wat deze millennialauteurs achter zich lijken te laten, is wat Jean-Luc Nancy de ‘wil tot betekenis’ noemt. De betekenis die achtergelaten wordt, overbodig verklaard misschien wel, is de betekenis met een hoofdletter die ons het hoe, waarom en waartoe van de wereld presenteert en die in de loop van de geschiedenis altijd als het project van de mens is opgevat: zowel het project dat door de mens zou moeten worden vervuld, alsook het project dat de betekenis van die mens zelf – de goede mens – bepaalt. Crises, maatschappelijk of persoonlijk, zijn momenten waarop deze betekenis ontbreekt. Onze reflex is altijd geweest om deze betekenis in tijden van crisis te willen hervinden, te herstellen, in een andere en liefst zelfs betere vorm. Maar dit ‘schema van de terugkeer’ is volgens Nancy een val waar je niet uitkomt, en die uiteindelijk enkel als gevolg heeft dat je die hervonden betekenis steeds weer opnieuw verliest.

Wat ons te doen staat, aldus Nancy, is onze aandacht vestigen op een andere betekenis van betekenis, op een zinvolheid die niet verloren kan gaan, juist omdat zij er altijd al is. Hij maakt daarbij een onderscheid tussen betekenis (signification) en zin (sens). Het laatste is wat Nancy la vérité simple noemt, een zinvolheid die niet gezocht of nagestreefd hoeft te worden, enkel gezien en omarmd. De verschuiving die hier ingezet wordt, is er een van de Pascaliaanse angst voor existentiële leegte naar de overgave aan de volheid van het alledaagse, zoals treffend verwoord in Marsmans Het tegenovergestelde van een mens: ‘De eeuwige stilte van deze ruimte verschrikt mij. Neem een hond, zou je tegen Pascal willen zeggen. Maak een wandeling.’

De vele hondjes, wandelmaatjes, knuffelmaatjes en seksbuddy’s die deze romans bevolken, komen zo in een ander licht te staan. Ze zijn geen excuus voor verstrooiing of capitulatie, of de bliksemafleiders voor belangrijker problemen die aangepakt moeten worden. Ze zijn als het knuffeldier in het kinderbed, dat levenloze maar o zo levende wezen dat het universum een centrum verschaft, een veilige plek, niet om wat het is – een vod volstaat – maar enkel en alleen omdat je het vast kunt houden, omdat het niet weggaat zolang je wilt dat het blijft. Zoals Bervoets ‘fuzzies’ geen ‘ontwerp om het ontwerp’ zijn, geen l’art pour l’art, maar gebruiksvoorwerpen, zijn ook de vele andere knuffelmaatjes in deze millennialromans geen symbool voor ledigheid, maar functionele middelen om je verbonden te weten, om de bindweefsels te creëren die je helpen om überhaupt te bewegen.

Dat het dominante structurerende principe in deze werken het affectieve is (Hans Demeyer & Sven Vitse), is dan ook onmiskenbaar. Deze affectiviteit is echter geen wegbereider voor een andere, betere vorm van engagement, maar de kern van het millennialengagement zelf. Het lijkt bovendien ook de kern te vormen van het millennialauteurschap, van de ontembare schrijfdrift die deze generatie aan de dag legt, van het onstuitbare verlangen om steeds weer het woord te nemen en te zoeken – een verlangen dat in Het tegenovergestelde van een mens omschreven wordt als ‘een claustrofobie in het eigen lichaam’, als een verlangen dat niet voortkomt uit gebrek, maar uit een teveel. Het schrijven van literatuur is dan ook een van de duidelijkste manieren om sens, zinvolheid na te streven die zich losmaakt van de wil tot betekenis. Immers, wat is het schrijven van literatuur anders dan je verbinden met een zinvolheid die je vormt en die jou vormt, die de wereld, jouw wereld, uit en binnen vloeit zonder er de betekenis van te willen vastleggen. Literatuur is een wil tot zin, niet tot betekenis. Een niet-betrokken, apathische vorm van literatuur is in dit geval dan ook een logische onmogelijkheid. In mijn Literatuur, autonomie en engagement (2015) heb ik deze opvatting de ontologisch-relationele opvatting van literatuur genoemd: de opvatting dat het schrijven en lezen van literatuur op het meest basale niveau een manier is om je te betrekken op de zin van de wereld.

Zoals een apathische literatuur logisch onmogelijk is, is de angst voor apathie, voor die ‘ziekte van de dood’ (Duras), in deze millennialromans vaak de wal die het schip doet keren, de aanleiding om in beweging te komen, hoe minimaal die beweging soms ook is. Het is daarbij dus niet het pathos van de strijd, maar de passie zelf, omwille van het pathos, die de millennialpersonages voortdrijft. Dat seks zo’n centrale rol speelt in deze romans is daarmee goed verklaarbaar. Waar de passie voor de Goede Zaak door inlossing bevredigd kan worden, is de seksuele dat per definitie niet, of maar voor even. Wat ertoe doet is het inzicht dat alle inspanning, betrokkenheid, overgave en liefde die ermee gemoeid zijn zélf iets is waarmee je je kunt engageren, waarvoor je je moet inzetten, wat je moet aangaan. Dit is misschien wel de meest basale verantwoordelijkheid die je kunt nemen voor het bestaan van jezelf en anderen, menselijk of niet. En deze verantwoordelijkheid gaat verder dan het uitdragen van het besef dat we deel uitmaken van een oneindig web van relaties en dat identiteit juist bestaat bij gratie van die relaties. Dit ‘relationisme’ (Yra van Dijk & Merlijn Olnon) van de millennialromans verklaart namelijk nog niet waarom deze romans ook geëngageerd zouden zijn, behalve wanneer je ze als een identiteitspolitiek pleidooi zou opvatten.

Deze generatie schrijvers daagt ons uit om ons begrip van literair engagement nog verder op te rekken, voorbij identiteitspolitiek, voorbij verzet, voorbij emancipatie, empathie of inzicht. Wat overblijft – een engagement pour l’engagement – is niet veel, misschien zelfs heel weinig, frustrerend weinig, gemakkelijk weinig, maar het is wel essentieel: de intrinsieke waarde van engagement zelf.

Dit essay van Aukje van Rooden is onderdeel van een reeks van De Reactor over millennialliteratuur.

Geplaatst op 30/12/2020

Tags: Aukje van Rooden, millennialroman

Categorie: Essays

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.