Berichten uit de martelbunker

Bunkerdagboek

Kevin Brooks (vert. Jenny de Jonge)

The Bunker Diary (2013) van Kevin Brooks (1959) laat prachtig zien hoe volwassen het young adult-genre soms kan zijn. Deze alweer twaalfde roman van de Britse schrijver is zo huiveringwekkend, zo weinig hoopvol, dat ouders en media zich afvroegen of het wel verantwoorde kost is voor tieners.

Dat het boek voor controverse zorgt in kinderboekenland is dus niet zo vreemd. Want het moet gezegd, Bunkerdagboek, zoals het in Nederland te koop ligt, bevat genoeg ingrediënten om ons alle vertrouwen in de mensheid te ontnemen. De zestienjarige Linus, weggelopen van huis, wordt gekidnapt als hij een blinde man wil helpen met het inladen van een koffer. ‘Ik dacht dat hij blind was. Zo luisde hij me erin.’ Linus pent zijn beschrijvingen in een notitieblok dat hij heeft gevonden in de bunker. We lezen over zijn eerste, eenzame dagen: hoe hij wakker werd in een lift, nog misselijk van de chloroform. Hij omschrijft de bunker, met zes kamers, een badkamer en een keuken. De enige verbinding tussen de bunker en de buitenwereld is de lift, die meestal onder spanning staat.

Het blijkt het begin van een angstaanjagend relaas. Dat de vijf overgebleven kamers niet lang onbemand zullen blijven wordt al snel duidelijk. De lift levert in rap tempo nieuwe slachtoffers aan en binnen een week moet Linus de ondergrondse ruimte delen met een negenjarig meisje, een heroïneverslaafde bouwvakker, een ernstig zieke, briljante wetenschapper en twee zakenmensen.

Wat volgt is een martelgang waarin de op elkaar aangewezen slachtoffers langzaam hun gevoel voor realiteit verliezen. De ‘Man van Boven’, zoals de slachtoffers hun kidnapper hebben gedoopt, is niet uit op losgeld. Via camera’s en afluisterapparatuur observeert hij de mensen in de bunker als proefdieren in een kooi. Zelfs plassen moet gebeuren onder het toeziend oog van die onzichtbare griezel. Wanhopige ontsnappingspogingen (hulpbriefjes doortrekken, met de vuilnis mee de lift in) en inspanningen de camera’s te ontmantelen beantwoordt de Man van Boven met gifgasaanvallen, elektrocutie en hongersnood. Maar dat is allemaal nog niet spectaculair genoeg. Al snel beginnen de lugubere spelletjes. Nadat de junk en de rokers zijn afgekickt, voert de lift drank, sigaretten en heroïne aan. De klok loopt te snel of te langzaam, in het eten blijken drugs te zitten. Als de ontvoerder een vechthond met de lift naar beneden stuurt, betekent dat de eerste dode – na een tergend lange doodsstrijd.

Psychologische experimenten, hongerdood en kannibalisme verstoren op ruwe wijze de geijkte home-away-home-structuur die menig adolescentenroman kenmerkt. Die structuur is belangrijk binnen de traditie van de bildungsroman, waarin het er toch allemaal om draait dat de adolescent onafhankelijk wordt. De jongvolwassene moet – vaak gedwongen – het ouderlijk huis verlaten. Voor het boek betekent dit dat hij zich vrij kan ontwikkelen. Omdat vragen over identiteit en bestaansrecht altijd onderdeel zijn van de adolescentie, vormt onbekend terrein een uitstekende fundering voor verhalen over volwassenwording. De gang van het bekende naar het onbekende laat de transitie zien van kindertijd naar volwassenheid; van onschuld naar ervaring. De onzekerheden van het onbekende staan garant voor avontuur en groeiende onafhankelijkheid.

De home-away-home-structuur hoeft niet te betekenen dat de protagonist daadwerkelijk terugkeert naar huis als de les geleerd is, zoals dat bijvoorbeeld gebeurt in Kenneth Grahames klassieker The Wind in the Willows (1908). In het recentere How I Live Now (2004) van Meg Rosoff, waarin het Engelse landschap en de rivier op een soortgelijke manier het onbekende symboliseren, leert hoofdpersonage Daisy onderweg juist dat ze ook haar eigen thuis kan creëren. Maar The Bunker Diary houdt tijdens het ‘away’ gewoon helemaal op. Alle angst, onzekerheid en pijn lijkt totaal zinloos. Voor Linus stopt het leven middenin het onbekende.

Dat breken met tradities soms moeilijk valt bij uitgevers, blijkt uit de publicatiegeschiedenis van The Bunker Diary. Brooks, toch een gevierd schrijver, moest tien jaar zoeken voor hij iemand bereid vond zijn boek te publiceren. Uitgevers bleven hameren op een optimistischer slot, maar tevergeefs. Brooks gelooft namelijk niet in de valse hoop die spreekt uit een goed einde. Volgens hem kunnen kinderen best wat hebben:

They’re not babies, they don’t need to be told not to worry, that everything will be all right in the end, because they’re perfectly aware that in real life things aren’t always all right in the end.

Een paternalistische, neerbuigende houding aannemen tegenover de lezer is volgens de Britse schrijver het stomste wat een auteur van young adult-boeken kan doen. Hij hield dus voet bij stuk. En wellicht is de wereld er inderdaad klaar voor. The Bunker Diary won afgelopen mei de prestigieuze CILIP Carnegie Medal. Tijdens de uitreiking refereerde Brooks nog even aan de ellenlange publicatiestrijd:

I knew I could have got the book published years ago if I’d rewritten it – toned it down, changed the ending, explained a lot of unexplained things – but to me that would have meant writing a different book, a book that I didn’t want to write.

Mooi gesproken, maar de combinatie van kinderen en geweld blijft verontrusten. Zeker bij Brooks, die zelfs kannibalistische taferelen niet schuwt. Volgens enkele critici zijn het precies zulke extremiteiten die tegenwoordig een Carnegie Medal garanderen. Eerder ging de prijs naar onder meer Melvin Burgess’ Junk (1996), als probleemroman over de heroïneverslaafde tieners het Engelse equivalent van de Duitse autobiografie Christiane F. (1979) en het Nederlandse Het verrotte leven van Floortje Bloem (1982) van Yvonne Keuls. Sindsdien wordt de Carnegie Medal wel een prijs genoemd voor het naargeestigste probleemverhaal. De trofeevermelding op de kaft zou dan ook niet altijd bijdragen aan de verkoop. Sommige ouders vatten het op als waarschuwing voor romans die ze liever niet op het nachtkastje van hun opgroeiende tiener aantreffen.

Qua thematiek vertoont Bunkerdagboek raakvlakken met de De Hongerspelentrilogie (2008-2010) van Suzanne Collins, waarin televisiekijkers live kunnen zien hoe een groep opgesloten jongeren elkaar afslacht. Als psychologisch experiment doet het ook sterk denken aan Hanna Bervoets’ roman Alles wat er was (2013), over een groep mensen die wordt opgesloten in een schoolgebouw. Alle drie de boeken onderzoeken de menselijke psyche: ze tonen hoe mensen kunnen overleven in extreme situaties. Zowel Brooks als Bervoets creëren een authenticiteitseffect door het verhaal als een dagboek, geschreven in agenda of notitieblok, te presenteren. De overeenkomsten zijn zo opvallend dat je je kunt afvragen wat nou eigenlijk het verschil is tussen het young adult-genre en de volwassenenroman. Niet veel meer dan de leeftijd van het hoofdpersonage, ben ik geneigd te antwoorden.

Wie eerder dit jaar ook nog The Keeper of Lost Causes in de bioscoop zag, zal zich wellicht afvragen of dit soort boeken een op het succes van Big Brother-achtige programma’s geïnspireerde hype zijn: lekker mind games spelen met mensen in kleine, afgesloten ruimtes. In de verfilming van Afdeling Q van de Deense schrijver Jussi Adler-Olsons sluit de ontvoerder zijn slachtoffer op in een cabine en begint vervolgens met de luchtdruk te knoeien. Maar waar de ontvoerder in de Deense thriller zich nog op een wraakmotief kan beroepen en het slachtoffer het drama overleeft, hoeft de lezer van Bunkerdagboek op geen enkele verklaring of reddingsactie te rekenen.

Hoewel de lezer soms zal schreeuwen om een vrolijke noot in het doffe duister van Bunkerdagboek, wordt het naarmate het verhaal vordert steeds begrijpelijker waarom Brooks zijn slachtoffers –en zijn lezers – geen beter einde gunt. De martelgang lijkt gericht op universele filosofische en literaire vraagstukken. Hoe kan Linus zijn bestaan bevestigen als hij slechts papier voorhanden heeft? Is het mogelijk macht uit te oefenen over iemands gedachten? Wat zijn we zonder taal?

Bunkerdagboek laat weinig mogelijkheden tot groei voor de protagonist. Die krijgt daarvoor simpelweg te weinig tijd. Maar met de strijd van de onmachtige Linus om iets van autonomie te behouden en zijn uiteindelijke acceptatie van het lot, past het boek binnen de groeiende traditie van boeken voor jongeren die de kwetsbaarheid en de onmacht van het individu benadrukken. Daarmee staat het boek lijnrecht tegenover de roman waarin het hoofdpersonage tegen alle verwachtingen in triomfen viert. Dat laatste is wellicht ook zo prettig nog niet voor een getormenteerde tiener. Zo’n verhaal toont een wereld waarin hoofdpersonages onafhankelijk van andere machten hun doelen kunnen nastreven en hun eigen keuzes maken, terwijl dat voor de meeste lezers toch niet realistisch is. Het blijft de vraag hoe een balans kan worden gevonden tussen het totaal onafhankelijke, autonome subject dat los lijkt te staan van de wereld en onderdrukte, passieve personages zoals Linus.

Linus doet, ongeacht zijn onmachtige, onderdrukte positie, verwoede pogingen zijn bestaan te bevestigen en een bepaalde uniciteit te behouden. Hoewel hij weet dat hij zal sterven, blijft hij schrijven. Het dagboek geldt als enige bevestiging van zijn bestaan. Bunkerdagboek gaat daarmee over de menselijke behoefte om betekenis te kunnen geven, van betekenis te kunnen zijn. Dat resulteert in een huiveringwekkende leeservaring waarin de lezer met zijn eigen behoeften en verwachtingen geconfronteerd wordt. Wanneer Linus de aansprekende vorm gebruikt, zaait dit verwarring over de vraag tot wie hij zich richt:

Aan wie schrijf ik? Wie ben jij? Waarom praat ik tegen jou? Wat ga jij doen om me te helpen? Niets. Minder dan niets. Als je bestaat, als je dit leest, dan ben ik waarschijnlijk dood. Want als ik hier ooit uit kom is het eerste wat ik doe dit notitieblok verbranden. Jou verbranden. Dan besta je niet meer. Maar dan… Wacht even. Als ik hieruit kom en jou verbrand, jouw bestaan wis, betekent dat dan dat je nooit hebt bestaan? […] Laat me denken. Je moet wel bestaan. Anders ben ik dood. Maar ik ben niet dood. En geen van ons tweeën weet hoe dit afloopt…

Die afgedwongen leeshouding maakt dat we ons aangesproken voelen. Maar Linus kan het natuurlijk tegen zijn ontvoerder hebben, omdat hij denkt dat die zijn notitieboek zal lezen. De twijfel over de adressanten zorgt ervoor dat de aandacht voor de gebeurtenissen verschuift naar de vertelling zelf.

Zulke vragen maken inzichtelijk waarom Linus moet sterven. Een dood die betekenis krijgt met de langzaam witter wordende pagina’s aan het einde van het boek. Buiten dit boek bestaat geen Linus:

Ik denk aan jou. Aan jou en Jou. Ik denk aan jou, behaaglijk in je nergens, Terwijl je niets doet. Bestaat, dit leest, me doodt. Ik kom hier nooit meer uit.

Brooks speelt een prachtig spel, waarin de machtsrelatie tussen lezer, schrijver en verteller wordt bevraagd en de behoefte andere mensen te observeren wordt gekritiseerd. Waarom zijn mensen geobsedeerd door programma’s als Utopia? De lezer observeert, hij wil weten wat er gebeurt in die bunker. Net als de Man van Boven, is hij onzichtbaar. De vraag wat er gaat gebeuren, de spanning en sensatie die aanzetten tot het lezen van een verhaal, gelden ook voor de ontvoerder. Een boek is als een hermetisch afgesloten bunker binnen de echte wereld, waarin een verhaal plaatsvindt dat niets van doen heeft met die echte wereld, omdat de kloof tussen lezer en verteller, tussen verhaal en het boek als artefact, nu eenmaal onoverbrugbaar is.

Binnen de ondoordringbare muren van het boek is ontsnappen uit de bunker onmogelijk. Het verhaal eindigt misschien wel te verschrikkelijk. En die verschrikkingen had Brooks best wat mogen indammen. Maar het is alleen door het letterlijk wegsterven van Linus, de korter wordende zinnen tot die enkele, onbegrijpelijke, onafgemaakte woordenstoot, dat het boek nog een sprankje hoop biedt. Was Linus gered, dan was hij losgekomen van het notitieblok. In plaats daarvan sterft hij met zijn laatste woorden – en bevestigt zo wat de lezer wel weet, maar voor de leeservaring juist geacht wordt te vergeten: dat het verhaal niet echt is. Dat Linus en zijn medeslachtoffers nooit meer waren en nooit meer zullen zijn dan een talige constructie. En dat is prettig, want in fictie is kannibalisme toch net wat anders dan in de echte wereld.

De Harmonie, Amsterdam, 2014
ISBN 9789076168883
256p.

Geplaatst op 01/09/2014

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.