Essays

Over grenzen. Drie Nederlandse vertalingen van Caroline Lamarche

De laatste jaren wordt er in België wat vaker over de taalgrens gekeken en zijn er tweetalige initiatieven die de literaire uitwisseling tussen de taalgemeenschappen stimuleren. Zo kent België sinds 2014 na bijna een eeuw opnieuw een dichter des vaderlands, elke twee jaar afwisselend Nederlandstalig en Franstalig. Sinds 2020 was dat Carl Norac, en dit jaar valt die eer te beurt aan Mustafa Kör. Vorig jaar traden Lize Spit en Thomas Gunzig nog symbolisch in het huwelijksbootje voor het tweetalige initiatief Flirt Flamand. Op het literaire festival Saint Amour van Behoud de Begeerte maken dit jaar dan weer enkele Franstalige auteurs hun opwachting, waaronder Caroline Lamarche. Maar wie is zij? Laten we ook eens over het muurtje piepen.

Caroline Lamarche is een Franstalige Belgische auteur die bekend is voor haar poëtische, vaak autobiografisch getinte romans, novellen en kortverhalen in monoloogvorm. Daarnaast schrijft zij ook poëzie, toneel, hoorspelen en essays over kunst en kinderliteratuur. Hoewel Lamarche sinds de jaren negentig bij de prestigieuze Franse uitgeverijen Éditions de Minuit en Gallimard uitgegeven wordt, verscheen tot 2019 slechts één van haar prozawerken in Nederlandse vertaling. Haar debuut La jour du chien (1996) won de Prix Victor Rossel, de belangrijkste literaire prijs van Franstalig België, en werd in 1999 door de Nederlander Rokus Hofstede vertaald bij Van Oorschot.

Sinds de publicatie van De dag van de hond verscheen er 20 jaar geen enkele Nederlandse vertaling van haar werk, tot Lamarche in 2019 met haar verhalenbundel Nous sommes à la lisière opnieuw een grote prijs won, de prix Goncourt de la nouvelle. Vervolgens publiceerde Uitgeverij Vleugels drie Lamarche-vertalingen, alle drie van de hand van de Vlaamse vertaler Katelijne De Vuyst. In 2019 vertaalde ze Nous sommes à la lisière als Van dieren en mensen. In 2021 verschenen de novelles Nacht op klaarlichte dag en Het geheugen van de lucht, vertalingen van respectievelijk La nuit l’après-midi (1998) en La mémoire de l’air (2014). In Van dieren en mensen verhouden de personages zich telkens tot een bepaald dier. Zowel mens als dier worden beknot en staan op een bepaalde manier op een grens. De ik-verteller van Nacht op klaarlichte dag reageert op een anonieme contactadvertentie, en beschrijft de bdsm-sessies die ze heeft met een roodharige man om de verkilling veroorzaakt door haar burgerlijke opvoeding te doorbreken en weer iets te voelen. Het geheugen van de lucht gaat eveneens over vormen van seksueel geweld: kromme machtsverhoudingen binnen een relatie en verkrachting door een vreemde.

De drie boeken zijn op de voor Uitgeverij Vleugels kenmerkende sobere, strakke manier vormgegeven, en bevatten geen illustratie, blurb, voor- of nawoord. Nergens op of in het boek vind je informatie over Caroline Lamarche of haar werk, enkel een treffend citaat prijkt op de achterkant. Door dit gebrek aan contextualisering en het gegeven dat de werken zijn opgenomen in de ‘Franse reeks’ van een Nederlandse uitgeverij (naast Franse auteurs als Christian Oster, Marguerite Duras en Georges Perec) zou het een nietsvermoedende lezer die het boek oppakt in een boekhandel wel eens kunnen ontgaan dat Caroline Lamarche Belg is.

De andere taal: intra-Belgisch literair grensverkeer

Nochtans verhoudt Lamarche zich actief tot België (én Vlaanderen), hoewel (of misschien net omdat) ze het grootste deel van haar jeugd in Parijs woonde en haar vakanties in België doorbracht.  Haar voorouders waren staalfabrikanten en tabaksproducenten in de industriële regio rond Luik, en die regio keert net als haar sociale achtergrond terug in haar werk, impliciet in Het geheugen van de lucht, en expliciet in de nog onvertaalde roman Dans la maison un grand cerf (2017). Ook Brussel figureert sterk in die laatste roman met iconische plaatsen als de Koninklijke Sint-Hubertus galerijen, de vismarkt bij Sint-Katelijne en de cafés La Mort Subite en Monk. In Van dieren en mensen opent het verhaal ‘Horatio’, dat zich afspeelt in een Brussels café, met een ambivalente, lyrische lofzang op de Belgische hoofdstad: ‘Men zegt over Brussel dat het een stad zonder geest is, een stad van compromissen waar chaos heerst’. Zinnen als ‘Brussel, waarvan je onmogelijk kunt houden, maakt elke liefde mogelijk’ en ‘iedereen is er in ballingschap, iedereen wil er blijven’ liggen helemaal in de lijn van de postmoderne opvatting van de Belgische identiteit als een creatieve vorm van leegte en ballingschap door schrijvers van de zogenaamde belgitude in de jaren zeventig, onder wie Pierre Mertens. Deze couleur locale is betekenisvol, gezien Franstalige Belgische schrijvers lange tijd hun verhalen in een vage abstracte, fantastische, exotische of Parijse setting moesten plaatsen om enig succes te hebben in Frankrijk.

Tegenwoordig woont Lamarche in Overijse op de Belgische taalgrens. De letterlijke en figuurlijke taalgrens en haar ambivalentie tegenover België spelen een hoofdrol in haar sterk autobiografische ‘docufictie’-hoorspel L’autre langue (2002), waarin ze haar gefrustreerde pogingen om Nederlands te leren spreken via Assimil-cassetjes, privélessen en taaltafels opvoert. Haar grote motivatie om Nederlands te leren was de poëzie van Leonard Nolens, een van haar poëtische ‘vaders’. In een vroegere versie van het hoorspel, als tekst gepubliceerd in het tijdschrift Marginales, lezen we hoe haar gebrekkige Nederlands samenhangt met gender, gezien haar vader wel Nederlandse taallessen betaalde voor zijn zoons, maar niet voor zijn dochters. Daarnaast beschrijft ze haar onbeantwoorde liefde voor haar leraar Nederlands, en de machtsverhoudingen binnen die relatie. Ook  de machtsverhoudingen die spelen tijdens de officiële taallessen komen aan bod. De lessen vinden namelijk plaats in een lokaal waarboven de assertieve slogan ‘Overijse waar Vlamingen thuis zijn’ prijkt. Het zijn preoccupaties die elders in haar werk terugkeren, maar binnen het uiteindelijke hoorspel plaatsmaken voor een interview met een Albanese Brusselaar. Ze plaatst haar situatie daarmee in een ruimer perspectief, door die te contrasteren met die van een anderstalige nieuwkomer die bij aankomst Frans noch Nederlands kende, en moest beslissen of hij zijn kinderen naar een Franstalige dan wel Nederlandstalige school zou sturen.

Lamarche heeft een grote interesse voor de Vlaamse literatuur en nam deel aan verscheidene tweetalige initiatieven. Zo leerde zij naast de poëzie van Nolens ook Hugo Claus kennen op de tweetalige editie van Saint Amour in 1998 waar zij haar werk voordroeg. In 2018 droeg ze vervolgens bij aan het hommageboek Hugo Claus. Con amore, waarin ze schrijft dat Le Chagrin des Belges in de vertaling van Marnix Vincent haar ‘uit de Franse geest wegtrok’ van soberheid en helderheid, en haar eclectischer, matelozer en ‘Belgischer’ deed schrijven. In een stuk over de Franstalige Belgische schrijver en uitgever Francis Dannemark in Septentrion uit 2007 vertelt ze hoe ze in de reeks ‘Bibliothèque flamande’ van diens uitgeverij Le Castor Astral Vlaamse schrijvers als Stefan Hertmans, Geert van Istendael, Willem Elsschot of Miriam Van hee leerde kennen in vertalingen van Marnix Vincent, Marie Hooghe, Monique Nagielkopf en Philippe Noble. In 2003 publiceerde ze samen met de Vlaamse vertaler en dichter Hilde Keteleer de tweetalige dichtbundel Twee vrouwen van twee kanten. Entre deux. In 2016 droeg Lamarche dan weer bij aan een themanummer over de Franstalig Vlaamse schrijver André Baillon van het literaire tijdschrift Deus Ex Machina. Het afgelopen jaar ging zij voor het tweetalige initiatief Flirt Flamand 2021 nog in gesprek met David Van Reybrouck, waarbij ze hem prees vanwege de standpunten die hij durft innemen over een complex land als België. Tot slot publiceerde zij onlangs in het tweetalige Belgische tijdschrift Wilfried een collage met bijbehorende tekst getiteld ‘Een land in snippers’, waarin ze reflecteert over de culturele verhoudingen in België: ‘Bizar, zeer bizar zelfs, die mix van geweld en vreemde regelingen, welwillendheid en desillusie, achterklap en nieuwsgierigheid, identiteitscomplexen en virtuositeit, uitdagingen van Sisyphusomvang en permanente theatraliteit: wonen in België’.

 

We staan aan de (bos)rand

Grensgebieden en een ambivalent contact met de Ander spelen op vele manieren een rol in het werk van Lamarche. Het gaat daarbij niet enkel om de grens tussen Vlaming en Franstalige Belg, maar ook die tussen mens en dier, man en vrouw, burgerij en lagere klasse. Soms wordt een personage door sociale of fysieke grenzen beknot en tot wanhoop gedreven. Een limiet kan ook bewust opgezocht worden in een grenservaring om een status quo te doorbreken, zoals bij de bdsm-sessie. Soms moet een grens net duidelijker gesteld worden, bijvoorbeeld bij seksueel geweld of de vernietiging van ecosystemen. Dan weer kan een grensgebied een zone van ontmoeting, uitwisseling en inspiratie zijn.

In dat opzicht is de Nederlandstalige titel van haar verhalenbundel een beetje ongelukkig gekozen. Nous sommes à la lisière werd vertaald als Van dieren en mensen. Mogelijk wilde de uitgever daarmee duidelijker aan de lezer signaleren dat het over dierenverhalen gaat, maar een belangrijk interpretatief spoor wordt erdoor afgezwakt. Een lisière is namelijk een rand tussen twee milieus, zoals een bosrand. Bovendien betekent ‘tenir quelqu’un en lisière’ iemands vrijheid beknotten en die in een toestand van sterke afhankelijkheid houden. Ook gaat de onbepaaldheid van de eerste persoon meervoud ‘Nous’ verloren. Wie is namelijk die ‘wij’? In het geval van de verhouding mens-dier: gaat het over mensen die een bepaalde grens oversteken in een gebied dat niet het hunne is, of flirten met de grens van de waanzin? Gaat het over mens en dier die elkaar in de ogen kijken en steeds vaker een habitat moeten delen, of samen op de rand staan van een ecologische ramp? Of spreken de dieren hier tot de mensen: jullie duwen ons naar de rand van de habitat die ons nog rest? Tegelijkertijd kan de lisière vergeleken worden met wat de Franse botanist Gilles Clément ‘le tiers paysage’ of ‘het derde landschap’ noemt: stukjes niet-geëxploiteerd braakland op grensgebieden die een vrijhaven bieden voor biodiversiteit, en op metaforische wijze dus ook voor literaire inspiratie. Tot slot klinkt de titel terug in het motto van de bundel, een citaat uit de dierenverhalenbundel Les bêtes (1953) van de Franse schrijver Pierre Gascar, dat de nadruk legt op het onvoorspelbare gedrag van dieren, en van het dier in de mens.: ‘Het beest kan elk ogenblik veranderen: we staan aan de rand’.

Dieren figureren voortdurend in het werk van Caroline Lamarche, die ook actief is als milieuactiviste. In Le jour du chien is er bijvoorbeeld een zwerfhond, in Nacht op klaarlichte dag katten, in Het geheugen van de lucht een spin, in Dans la maison un grand cerf een hert en een koninginnenpage. In Van dieren en mensen krijgt elk hoofdstuk dan weer de naam van een dier. Vaak dient het dier daarbij als een metafoor, of karakterisering van een personage dat op een bepaalde grens staat. In het verhaal ‘Tish’ bijvoorbeeld staat de kat voor de ongebondenheid en onvatbaarheid van de vrouwelijke zwervers waarmee een welgestelde Europese ambtenaar een band probeert op te bouwen. De stekels van de egel in ‘Ulysses’ staan voor de tegendraadsheid van de verteller die zich beknot voelt door haar rol als gastvrouw op een etentje. Terwijl de mannen hoogdravend praten over James Joyce, moet zij gedwee glimlachen en de afwas doen. Als verzetsdaad keilt zij de stekelige roman in zee. In ‘Horatio’ wordt een waanzinnige toneelspeler die een café op stelten zet en hardhandig gearresteerd wordt, vergeleken met een ongewenste rat.

Tegelijkertijd worden  concrete dieren voortdurend beknot in Van dieren en mensen en wordt hun habitat bedreigd door de moderne mens. Zo beslist in het verhaal ‘Frou-frou’ de tirannieke vrijwilliger Cedric over het leven van de vaak weerloze en levensmoeë vogels in het opvangcentrum door hen al dan niet te laten voederen. In datzelfde verhaal maakt de ik-verteller zich voortdurend zorgen over de automatische grasmaaier van de snobistische buurvrouw die zijn geadopteerde eend in haar slaap dreigt te vermorzelen. Ook het hoge gras waarin een eendennest aan de rand van het meer (een lisière) een schuilplaats vindt tegen roofdieren wordt zonder pardon afgemaaid. In ‘Ulysses’ dreigt de egel bij het oversteken voortdurend platgereden te worden door auto’s. Kinderen vernietigen gedachteloos een mierennest, een bouwwerk waar generaties mieren ‘met een geduld dat biddende heiligen waardig was’ aan zwoegen, en richten zo een ware slachtpartij aan in ‘Linus en Cletus, Clemens en Sixtus, Cornelius en Cyprianus’. In ‘Mensonge’ trapt een wanhopig paard zichzelf dood tegen de randen van zijn box, en moet een groot, ongerept woud met vuurvliegjes plaatsmaken voor een nieuwe autostrade. Tegelijk verdwijnt de manege aan de bosrand, de habitat van de ik-verteller, een jong meisje. Tot slot kijkt de ik-verteller in ‘Merlijn’ verrukt naar een prachtige vijver vol waterlelies, tot ze beseft dat de waterlelies de voorbode zijn van een volledige overwoekering en verstikking van die vijver in minder dan één seizoen. Tegen de bewaker van het park zegt ze dat we nooit meer met een onschuldige blik naar de natuur kunnen kijken, waarop die antwoordt: ‘Als u daarmee bedoelt dat de natuur nog altijd even mooi is, maar dat we weten dat ze ziek is, inderdaad ja, dan zijn we niet langer onschuldig.’

 

De spin die as eet

In het achtste hoofdstuk van Het geheugen van de lucht zit de ik-verteller met haar vriend, een schrijver, op een zomeravond in zijn stadstuin. De schrijver, die ‘Vantoen’ heet in het Nederlands, rookt en laat zijn as vallen op het web van een spin, die de as opeet. Lamarche laadt dit beeld op met allerlei betekenissen. Zo staat het cijfer acht, tevens het aantal poten van een spin, voor ‘de alternatieve eeuwige uitwisseling tussen twee polen’ en bakent een spin met haar web haar territorium af. De ik-verteller is de spin die voortdurend de negatieve energie van haar vriend moet ondergaan en dus zijn figuurlijke as moet eten. Lamarche maakt er echter een positieve, poëticale metafoor van. Het werk van Lamarche behandelt namelijk zware thema’s als seksueel geweld, sadomasochisme, verkrachting, ecocide, zelfmoord en rouw. De ‘as’ wordt verteerbaar gemaakt en van betekenis voorzien door het web van beelden die Lamarche in haar werken steeds spint. Die beelden zijn meestal eenvoudig, maar treffend en verankerd in de verhaalwereld en de alledaagse omgeving van de personages. Doorheen het verhaal keren zij vaak terug, waarbij zij nieuwe, soms conflicterende betekenissen krijgen.

Zo begint Het geheugen van de lucht met een droom waarin de ik-verteller afdaalt in een ravijn en op de bodem daarvan zichzelf ziet liggen als de schone slaapster van Doornroosje. Dit sprookje is het iconische beeld van de onderdanige, passieve vrouw die de ik-verteller volgens haar burgerlijke opvoeding werd geacht te zijn en die nooit haar grenzen leerde stellen: ‘Ik heb geleerd altijd te glimlachen, je kunt niets vragen zonder te glimlachen, je vraagt trouwens zo weinig mogelijk, je mag niet storen.’ Het ravijn en de schone slaapster keren op het einde terug in de scène waarin de concrete verkrachting in een bos beschreven wordt. Maar de genderrollen worden ook omgedraaid. Zo verandert de dominerende Vantoen, terwijl hij op bed ligt te slapen onder de actieve blik van de verteller ook in Doornroosje. Door zijn passieve, esthetiserende levenshouding en zijn doodsverlangen (‘Ooit pleeg ik zelfmoord’) is hij immers zelf een schone slaper. Door haar beeldenweb te spinnen weigert de ik-verteller de positie in te nemen van een passief slachtoffer, en probeert zij integendeel via haar verhaal op actieve wijze zelf betekenis te geven aan het onverteerbare. Het verhaal is haar territorium.

 

Mon sexe, mijn kut?

Tot slot wil ik nog enkele vertaalkeuzes bespreken in Nacht op klaarlichte dag. In die erotische novelle verwijst de ik-verteller regelmatig naar haar vagina. In het Frans doet ze dat consequent met het woord ‘mon sexe’, wat letterlijk vertaald ‘mijn geslacht’ zou zijn. Dit is natuurlijk een vrij formele, afstandelijke manier om over je intieme delen te spreken. Bovendien is ‘mijn geslacht’ genderneutraal. In de Nederlandse vertaling spreekt de ik-verteller daarentegen steevast over ‘mijn kut’, een woord in een totaal ander register. Nu leest ‘mijn kut’ natuurlijk veel vlotter en directer dan ‘mijn geslacht’, maar het past niet bij de karakterisering van het personage in kwestie. De ik-verteller is namelijk van hoge komaf, werd opgevoed door een dienstbode en heeft het in een poëtisch en verheven, maar daardoor tegelijk ook afstandelijk taalgebruik over haar bdsm-sessies met de roodharige man. De reden waarom ze steeds opnieuw met de man afspreekt is om haar kilte te doorbreken en de afstand tot haar emoties te overbruggen:

Ik voelde me kil en kalm, slachtoffer van de mij zo vertrouwde toestand: de totale bevriezing van mijn emoties. Het is een chronische ziekte die ik heb overgeërfd uit mijn kindertijd, die welgestelde families in het bloed zit, die de baas zijn over hun bezittingen en hun gevoelens. Niets in mijn leven zet me ertoe aan van die kwaal te genezen, behalve mijn dromen die met hun subtiel samenspel van fonkelende beelden mijn redding beogen.

Net als de relatie van de ik-verteller met Vantoen in Het geheugen van de lucht is de verhouding tussen de vrouw en de roodharige man een spel van domineren en gedomineerd worden, waarbij zowel gender als klasse een rol speelt.  De roodharige man is immers net als Vantoen afkomstig uit een lagere klasse en wordt vergeleken met een zwerfkat of -hond die ‘de restjes verzamelt die onder de tafel worden gegooid’. De afspraakjes zijn voor de ik-persoon tegelijk een overcompensatie, een toenadering tot de klasse van de dienstbode Margot die haar opvoedde en een poging om een grenzeloos verdriet te stelpen, ‘het soort dat welgestelde kinderen overvalt als ze merken dat er geen brug bestaat tussen hun wereld en die van de armere klassen en dat het hele universum tot het einde der tijden in tweeën gespleten zal zijn’.

De roodharige man noemt de ik-verteller op zijn beurt in het Franse origineel ‘une belle plante’, wat in het Nederlands vertaald werd als ‘een echte spetter’. Het vulgaire register blijft zo behouden, maar er gaat ook betekenis verloren. Door over de ik-verteller te spreken als – letterlijk vertaald – ‘een mooie plant’, objectiveert hij haar en maakt hij haar passief. Een betere keuze in dat opzicht (die Vlaamse lezers ook minder ‘Hollands’ zou klinken) was misschien ‘een lekker ding’ geweest. Dat zou echter nog niet het probleem oplossen dat ‘une belle plante’ ook verwijst naar de voorgaande passage, waarbij de ik-verteller seks heeft met haar vriend Gilles in een bos, en waarbij Gilles over haar vagina spreekt als ‘een zwellende vrucht’, en ze de sensatie krijgt een te worden met de kastanjeboom waartegen ze steunt.

Natuurlijk gaat er onvermijdelijk iets verloren in de vertaling en is het een kwestie van keuzes maken. Katelijne De Vuyst levert heel vlot leesbare tekst af met veel gevoel voor ritme. Dat zij een doorgewinterde vertaler is, merk je ook wanneer zij op subtiele wijze net betekenis toevoegt in de vertaling. Waar in het Frans simpelweg ‘victimes’ staat, maakt zij daar ‘slacht-offers’ van op pagina 16:

Ik vind dat magistraten en regisseurs bewondering verdienen, ik vind dat acteurs, net als misdadigers en hun slacht-offers, mijn sprankelendste en brutaalste bezit verdienen: mijn fascinatie.

Door een liggend streepje te gebruiken, heractiveert De Vuyst latente betekenissen in de versteende samenstelling ‘slachtoffer’. Daarmee wordt dat woord verbonden met het vleselijke (‘slacht’) en het rituele (‘offer’) van de bdsm-sessie, waar elders in het boek ook de nadruk op wordt gelegd. Met zo’n ervaren gids is het een plezier om de taalgrens over te steken, en het literaire ecosysteem van Caroline Lamarche te verkennen.

 

Over:

– Caroline Lamarche, Van dieren en mensen (Nous sommes à la lisière (2019), vert. Katelijne De Vuyst)

Caroline Lamarche, Nacht op klaarlichte dag (La nuit l’après-midi (1998), vert. Katelijne De Vuyst)

Caroline Lamarche, Het geheugen van de lucht (La mémoire de l’air (2014), vert. Katelijne De Vuyst)

Door Ewoud Goethals

 

Foto: Marie-Françoise Plissart

Geplaatst op 10/02/2022

Categorie: Essays

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.