Bent u feminist? Het is een vraag die velen onder u zullen beantwoorden met een wedervraag, namelijk: ‘Wat is feminisme?’. Of nog met de stelling: ‘Ik ben (geen) feminist, maar…’. Uw listige poging tot nuancering is in deze situaties volkomen terecht. Van toxic masculinity tot feminazi’s: het feminisme beroert de gemoederen.
Wanneer de Vlaamse filosofe en germaniste Griet Vandermassen (1970) in 2005 het boek Darwin voor Dames publiceert – waarin ze de spanning tussen het feminisme en de biologische wetenschappen onderzoekt – zijn de reacties vanuit feministische hoek pijnlijk veelzeggend. Op de weblog De Tweede Sekse, een collectief van Vlaamse en Nederlandse feministen, wordt de wetenschappelijke studie van Vandermassen onthaald als een ‘werk van romantische fictie’ geschreven door een ‘fantasy schrijver [sic]’ die in een parallel universum leeft. ‘Het is alsof aliens de planeet Aarde geobserveerd hebben zonder ook maar iets te begrijpen van de onderliggende cultuur of sociale processen, en dan hun eigen hilarische kijk op de werkelijkheid gepresenteerd hebben,’ schrijft een anonieme auteur in een recensie op de blog. ‘Het is alsof je een wetenschappelijk boek van een andere planeet leest’.
In mei 2019, veertien jaar na de publicatie van Darwin voor Dames, geeft Vandermassen een grondige herwerking van de studie uit. Ook in Dames voor Darwin staat de gespannen verhouding tussen het feminisme en het darwinisme centraal. Op een heldere manier beschrijft Vandermassen de bio-aversie in het feminisme: de manier waarop (radicale) feministen zich, vroeger en nu, verzetten tegen objectief wetenschappelijk onderzoek over evolutie en de seksen. En ook nu is het boek de inzet van een bittere ideeënstrijd binnen het feminisme. In een opiniestuk in De Morgen bestempelen Sofie De Graeve en Ida Dequeecker van de pluralistisch-feministische actiegroep Furia bepaalde ideeën van Vandermassen als ‘ronduit beschamend’. Vandermassen, zo stellen de auteurs, heeft het feminisme niet begrepen en heeft ‘oogkleppen op’.
Niet enkel is ‘feminisme’ een beladen term die, wanneer hij op een onbewaakt moment in een luchtige conversatie valt, al snel leidt tot ongemakkelijke stiltes en stuntelige verantwoordingen, ook de betekenis van het woord ‘feminisme’ is voor velen onduidelijk. Waar bepaalde theoretici stellen dat het feminisme een maatschappelijke beweging is die gelijke rechten en kansen voor de beide seksen bepleit, stellen anderen dat het feminisme een theorie is die de verschillen tussen mannen en vrouwen als culturele constructies wilt ontmaskeren. Nog anderen zetten het verschil tussen mannen en vrouwen juist in de verf; ze celebreren de vrouwelijkheid en trekken van leer tegen de ‘toxische’ mannelijke drang om vrouwen te controleren.
Exponenten van deze twee laatste stromingen binnen het feminisme, de gelijkheidsfeministen en de verschilfeministen, maar ook andere theoretische scholen als het socialistisch feminisme of queer theory, bieden volgens Vandermassen geen overkoepelend verklarend kader. Het klassieke feminisme geeft geen wetenschappelijk onderbouwd antwoord op het belangrijkste vraagstuk binnen de feministische theorievorming van de achttiende eeuw tot nu: waarom vertoont de verhouding tussen de seksen telkens weer – over verschillende generaties en culturen heen – gelijkaardige patronen?
Een evolutionaire benadering biedt volgens Vandermassen wel een overtuigend antwoord op de grote vraagstukken van het feminisme. Om te kunnen begrijpen hoe de sekseverhoudingen zich steevast ontplooien volgens welbepaalde patronen, is het noodzakelijk om te bestuderen hoe de mens als soort door de eeuwen heen is geëvolueerd. ‘(V)eel problemen van het feminisme kunnen worden opgelost door over de grenzen van onze moderne samenleving en soort heen te kijken en de mens te beschouwen als organische wezens die het product van miljoenen jaren evolutie zijn.’
Gewapend met cruciale inzichten uit de evolutietheorie over natuurlijke en seksuele selectie en paleontologische of archeologische vondsten uit het pleistoceen, verklaren evolutiepsychologen de manier waarop de menselijke psychologie door de eeuwen heen vorm heeft gekregen. Dat doen ze volgens Vandermassen niet, zoals de klassieke feministen, op basis van ideologische vooringenomenheid en giswerk, maar op basis van de wetenschappelijke methode – nog steeds het beste instrument waarover we beschikken om tot een objectieve waarheid over de werkelijkheid te komen. Wat leren we over de gemiddelde verschillen tussen mannen en vrouwen als we deze materie vanuit een evolutionair perspectief bekijken? We leren dat (a) de Nederlandse politicus Thierry Baudet min of meer gelijk heeft wanneer hij zegt dat vrouwen minder excelleren dan mannen en dat (b) de conclusies die Baudet daar vervolgens uit trekt totaal onzinnig zijn.
Vaststelling: er zijn biologische verschillen tussen de seksen. Deze verschillen zijn niet louter anatomisch, fysiologisch of reproductief van aard, maar ook psychologisch en gedragsmatig. Het zou nogal vreemd zijn als natuurlijke en seksuele selectie enkel uiterlijke factoren als anatomie zouden beïnvloeden, maar geen vat zouden hebben op bijvoorbeeld psychologie. ‘Zo werkt evolutie niet’, zegt Vandermassen stellig. Uit recente meta-analyses blijkt volgens de filosofe juist dat er (grote) psychologische verschillen tussen mannen en vrouwen bestaan en dat genderstereotypen een accurate weerspiegeling zijn van gemiddelde mannelijke en vrouwelijke kenmerken. Zo scoren mannen gemiddeld hoger op assertiviteit en dominantie en behalen vrouwen dan weer een hogere score op gewetensvolheid en openheid voor gevoelens. Ook leren we dat mannen en vrouwen gemiddeld even goed scoren op gebied van cognitie, maar dat de spreiding van bepaalde facetten van cognitie binnen de beide seksen sterk verschilt. Terwijl vrouwen op IQ-testen bijvoorbeeld eerder rond het gemiddelde scoren, neigen mannen meer naar de uitersten van de spreidingscurve. Er zijn meer mannen met een extreem hoog of een extreem laag IQ. Mannen – zouden we met de woorden van Baudet kunnen zeggen – excelleren dus meer, zowel in intelligentie als in het absolute tegendeel daarvan.
Wat is nu de oorzaak van deze sekseverschillen? In tegenstelling tot wat hedendaagse feministen als de Amerikaanse filosofe Judith Butler (°1956) beweren, zijn de seksetypische divergenties in onder andere psychologie en cognitie niet louter te verklaren door culturele of maatschappelijke factoren. Hoewel cultuur volgens Vandermassen ontegenzeggelijk bepalend is voor verschillen tussen mensen, moeten we eveneens erkennen dat ‘natuur’ hierin een belangrijke rol speelt: ‘elk aspect van elk levend wezen is immers het resultaat van een voortdurende, uiterst complexe interactie tussen genen en hun omgeving’.
Ideeën over gender als sociaal construct – zoals die aan de letterkunde- en filosofiefaculteiten van onze universiteiten nog steeds worden gedebiteerd – kunnen volgens Vandermassen dan ook eenvoudig worden weerlegd. Als verschillen tussen mannen en vrouwen immers enkel of vooral het resultaat zouden zijn van sociale verwachtingspatronen of een onevenwichtige machtsverhouding tussen de seksen, zouden ze moeten afnemen naarmate samenlevingen gelijker worden. Het tegendeel is echter waar: in meer genderegalitaire samenlevingen nemen de gemiddelde seksetypische verschillen juist toe. En in tegenstelling tot socialeroltheoretici, zien evolutionaire psychologen hun hypothesen door deze wetenschappelijke studies juist bevestigd. De evolutionaire verklaring haalt het van ideologisch beladen feministische theorieën: ‘In democratische, welvarende samenlevingen kunnen beide seksen hun inherente interesses vrijelijk nastreven en hun persoonlijkheid ten volle ontplooien, met grotere sekseverschillen tot gevolg.’
Reactionaire figuren als Baudet grijpen deze wetenschappelijke conclusies over een stand van zaken in de natuur echter aan om op basis daarvan normatieve leef- en gedragsregels te ontwikkelen. ‘Zoals het is, zo moet het zijn’, zeggen ze. Naast het feit dat deze personen de notie van individuele verschillen tussen mensen compleet naast zich neerleggen – de evolutiepsychologie onderzoekt immers gemiddelden en extrapoleert de vaststellingen uit objectief wetenschappelijk onderzoek niet naar elk lid van de menselijke soort – bezondigen ze zich ook aan een klassieke logische denkfout, die met verve wordt beschreven door de Schotse filosoof David Hume in A Treatise of Human Nature (1739): de is-ought-gap. Volgens Hume kan je, kort gesteld, geen voorschriften afleiden uit een stand van zaken in de natuur. Het is niet omdat bepaalde populaties van de menselijke soort zo’n 11.000 jaar geleden door een genetische variatie in het lactasegen ook na de borstvoedingsleeftijd lactose-persistent zijn geworden, dat we ook ons hele leven lactose móéten consumeren.
Deze stelling geldt ook voor psychologische, cognitieve of gedragsmatige verschillen tussen mannen en vrouwen. Het feit dat er seksetypische divergenties zijn, betekent niet dat we hieruit normatieve voorschriften moeten afleiden en elkaar ouderwetse rollenpatronen moeten opleggen. Dit is meteen de meest pertinente kritiek die Vandermassen formuleert op zowel reactionaire conservatieven als bepaalde exponenten van het hedendaagse feminisme.
De eerste groep misbruikt wetenschappelijk bewijs om een twijfelachtig maatschappelijk ideaal te construeren, terwijl de tweede groep de wetenschap juist ontkent omdat ze ervan uitgaat dat het natuurlijke goed is. Zo schrijft de feministische auteur Cecilia Åsberg over ‘het geloof dat de sociale ongelijkheid van vrouwen haar wortels heeft in de biologie, en hierdoor dus ook wordt gerechtvaardigd’. Een wetenschappelijke vaststelling heeft echter geen normatieve strekking en rechtvaardigt helemaal niets, al zeker geen maatschappelijke ongelijkheid. ‘Het idee dat mensen volmaakt gelijk moeten zijn, omdat elke ongelijkheid een argument voor sociale ongelijkheid zou zijn, berust op de misvatting dat wat natuurlijk is ook goed en wenselijk is.’
Nadat Vandermassen haarfijn blootlegt hoe het klassieke feminisme consequent verzandt in logische denkfouten en interne contradicties, en vervolgens overvloedig aantoont hoe de evolutiepsychologie een superieur verklaringsmodel biedt voor seksetypische verschillen en de ongelijke verhouding tussen mannen en vrouwen, schuift ze een ‘nieuw feminisme’ naar voren: het darwinistisch geïnspireerde feminisme. De theoretische grondslag van dit nieuwe feminisme wordt gevormd door inzichten uit de evolutiepsychologie, die ons voorzien van een objectief mensbeeld. Wetenschappelijk onderzoek uit de evolutiewetenschappen is volgens Vandermassen cruciaal in de feministische strijd. Om de maatschappelijke ongelijkheid tussen mannen en vrouwen aan te pakken, is het noodzakelijk om eerst de oorzaken ervan te begrijpen. ‘Gewapend met die kennis [moeten we streven] naar een wereld die de belangen van beide seksen ernstig neemt en mensen maximaal de kans geeft zich te ontplooien en te zijn wie ze zijn.’
Vervolgens bespreekt Vandermassen enkele concrete casussen om te illustreren hoe haar darwinistisch geïnspireerde feminisme maatschappelijke problemen op basis van objectieve feiten oplost. De theoretische uitwerking van Vandermassens nieuwe feminisme blijft echter beperkt. Ook als je vertrekt van objectieve wetenschappelijke kennis zijn er volgens mij meerdere – en zelfs tegenstrijdige – antwoorden op maatschappelijke vraagstukken mogelijk. Een aantal pagina’s later voegt ze toe dat in maatschappelijke beslissingen naast wetenschappelijke feiten zowel ‘individueel als algemeen menselijk welzijn’ centraal moeten staan, maar ook die uitspraak is vaag. Hoe verhouden het individu en de gemeenschap zich hierin tot elkaar? Wat primeert er uiteindelijk, en waar wordt de grens getrokken? Wat wordt er bedoeld met ‘algemeen menselijk welzijn’? En hoe wordt dit welzijn ‘gemeten’? Het wordt de lezer nooit helemaal duidelijk hoe het evolutionaire feminisme dat de auteur bepleit er precies uitziet. In een uiterst grondige wetenschappelijke studie stelt deze summiere theoretische uitwerking teleur.
Of het ooit nog goed komt tussen Vandermassen en haar feministische critici weten we niet. Wat we wel weten, is dat de filosofe met Dames voor Darwin een broodnodige studie van groot maatschappelijk belang heeft geschreven.
Recensie: Dames voor Darwin. Over feminisme en evolutietheorie van Griet Vandermassen door Sarah Menu.
Reacties
Gie van den Berghe
De magistraal door Charles Darwin uitgewerkte evolutietheorie is een theorie, geen ding. ‘Dé evolutie’ bestaat niet. Ze ‘werkt’ ook niet, laat staan dat Vandermassen – of wie dan ook – zou weten hoe ze altijd in haar werk gaat.
Waarom zou het ‘nogal vreemd zijn als natuurlijke en seksuele selectie enkel uiterlijke factoren als anatomie zouden beïnvloeden maar geen vat zouden hebben op bijvoorbeeld [waarom ‘bijvoorbeeld’] psychologie’? Dat is toch uitgaan van wat juist aangetoond moet worden? Tonen de ‘recente meta-analyses’ waarvan sprake aan dat psychische gendergebonden verschillen vooral evolutionair bepaald zijn? En zo ja, hoe tonen ze dat aan? Door dissectie van het brein van een foetus, een pasgeborene?
Waarom heet het in deze bespreking eerst dat ‘de seksetypische divergenties in onder andere psychologie en cognitie niet louter te verklaren [zijn] door culturele of maatschappelijke factoren’ maar dat ‘cultuur volgens Vandermassen ontegenzeggelijk bepalend is voor verschillen tussen mensen’, om een paar zinnen verder in de bespreking te schrijven dat de ‘ideeën over gender als sociaal construct volgens Vandermassen eenvoudig [kunnen] worden weerlegd’? Staat deze tegenspraak ook in het boek?
Waarom heeft men het voortdurend over ‘psychologie’ als men het om ‘psyche’ en ‘psychisch’ gaat? speculeren: een poging tot verwetenschappelijking van wat slechts vindingrijke hypotheses zijn? Psychologie is immers de wetenschappelijke discipline die de psyche bestudeert, probeert te bestuderen. Evolutiepsychologie is de wetenschap die de psychische ontwikkeling van kind tot volwassene bestudeert. Wat Vandermassen aanhangt kan hooguit evolutionaire psychologie genoemd worden.
Een groot gevaar van het tot een entiteit verheffen van de evolutie (reïficatie) en de invulling ervan is dat dit ook gebeurde en gebeurt voor andere in wezen sociaaleconomische, door ongelijke machtsverdeling bepaalde, indeling van homo sapiens. Want als Vandermassens speculaties opgaan, waarom zouden ze dat niet doen voor rijk en arm, de sociale klassen, intelligentiequotiënten, rassen? Mij herinnert dit te sterk aan het sociaaldarwinisme en die ideologie of pseudowetenschap heeft meer kwaad dan goed aangericht.
Evolutiepsychologie is tot nader order geen wetenschap maar intelligente speculatie. Dat evolutiepsychologische stellingetjes het één en ander lijken te verklaren, bewijst niets; ook complottheorieën doen dat.
P.S. Jaren geleden was ik het enthousiasme over evolutionaire psychologie en het gebrek aan stevige argumenten zo moe dat ik aan een aantal voorstanders, onder meer Griet Vandermassen, aanbood om de door hen opgegeven belangrijkste evolutionair psychologische werken te lezen, me te laten overtuigen of ze te weerleggen. Mijn kritiek (http://www.serendib.be/artikels/doe-het-zelf-wetenschap.htm) werd nog steeds niet weerlegd.
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.