Proza, Recensies

Het pak van Drekman

De Aardappelcentrale

Atte Jongstra

Voor een gepassioneerd schrijver ligt de kunst in het verlengde van het lichaam. In zijn vorige boek, de dichtbundel Furunkel, vergeleek Atte Jongstra de poëzie (en bij uitbreiding de literatuur) met lichaamsafscheidingen, zoals winden, pus en sperma. Eerder al, in romans als Groente (1991) en Worst (2014), had hij de andere kant van het digestieve proces, namelijk het eten, verkend. De aardappel, die centraal staat in de nieuwe roman, voltooit de klassieke maaltijd: vlees, groenten en piepers. De Aardappelcentrale leest als een smakelijke en licht verteerbare avonturenman over de Tweede Wereldoorlog, maar er zijn allerlei onverwachte ingrediënten die zorgen voor een uitzonderlijk rijke maaltijd.

 

Nul en Niemand

Om te beginnen wordt de dis bereid door twee koks. Ten eerste is er een naamloze ik-verteller, die de boeken van Jongstra geschreven heeft en die ik verder ‘Atte’ zal noemen. Ten tweede is er Chris Holtser, een oude man in een bejaardentehuis, die de Tweede Wereldoorlog wist te overleven door nooit partij te kiezen. Hij heeft zijn soms picareske avonturen genoteerd en hij bezorgt zijn aantekeningen aan Atte. De lijst van onderwerpen en de commentaren van Atte bij die lijst zijn duidelijk een parodie op Multatuli’s pak van Sjaalman en op de commentaren van Droogstoppel. Holtser heeft trouwens ook een sjaal. Die legt hij op zijn broek om te verbergen dat hij zichzelf voortdurend beplast: ‘Elke keer die sjaal eroverheen. Die stonk langzaamaan als een ouwe pisbak. Het is als met alle trucs. Je moet ze niet te vaak gebruiken, dan gaat het frisse eraf.’

De truc van het gevonden manuscript – het pak van Sjaalman – zorgt in De Aardappelcentrale in ieder geval wél voor frisse resultaten. Atte besluit van het pak een verhaal te maken en vanaf dan krijgt de lezer in de oneven hoofdstukken het verhaal van Holtser, in de even hoofdstukken de interventies van Atte, die Holtser regelmatig om hulp moet vragen. Niet alles is immers even duidelijk of volledig opgeschreven. Bovendien is Atte niet echt een betrouwbare verteller. ‘Wat deed ik eigenlijk?’ vraagt hij zich af. ‘Bezorgen, redigeren? Eerder het werk van een ghostwriter denk ik. Ik probeerde het zo persoonlijk mogelijk te laten klinken.’

Wanneer hij het resultaat aan Holtser voorlegt, blijkt dat heel wat gebeurtenissen verzonnen zijn: ‘Mijn ogen vielen uit mijn hoofd’, zegt Holtser. ‘Ik wou dat ik overal bij was geweest.’ Maar als Atte vraagt om het boek te autoriseren (‘Dat willen de mensen tegenwoordig. Dat alles in een boek echt is gebeurd.’), stemt hij toch toe. En dat sluit aan bij de wendbaarheid van zijn persoonlijkheid: hij waait mee met de wind, past zich aan zijn omgeving aan en speelt alle rollen die van hem verlangd worden. Daardoor wordt hij een onpersoon, een Niemand.

Dat is een bewuste keuze en een poging om te overleven. De oorlog vraagt volgens Holtsers omgeving om duidelijke keuzes. Zijn collega Jeanet kiest voor het verzet, zijn baas Dieters voor de collaboratie. Holtser weigert te kiezen: ‘De Niemand spelen, dan krijg je de minste last.’ Ook wanneer het Duitse Rijk begint te wankelen en de oorlog afloopt, blijft Holtser de identiteitsloze. Een aanslag op het bevolkingsregister heeft volgens hem voordelen: ‘Je blaast de identiteit van een hoop mensen op […]. Dat is altijd goed. Ook als er geen oorlog is kun je beter Niemand heten.’ Dan pas je immers perfect in het Niemandsland dat zich uitstrekt tussen de oprukkende legers van de geallieerden en de terugtrekkende troepen van de Duitsers. Holtser weet er alles van: in de laatste weken van de oorlog zwerft hij tussen Nederland, België en Duitsland en ziet hij dat de zogenaamde bevrijders niet noodzakelijk beter zijn dan de bezetters. Plunderen, verkrachten, executeren – het hoort blijkbaar allemaal bij de bevrijding. Ook de goeden en de slechten hebben geen duidelijke identiteit.

Het loopt dus allemaal een beetje door elkaar: de waarheid en het verzinsel, iemand en niemand, goed en kwaad. Het lijkt vaak op een spelletje, en de acteurs genieten er soms van. Dan is de oorlog een groot avontuur en speelt Niemand meesterlijk toneel. Het sprookje van de prins en de secretaresse, waarmee de roman begint, ligt in die lijn:

 

De prins kortom was een man van tegendelen, die opgeteld de nul benaderden.

Soms dacht men dat hij van het toneel was verdwenen, maar daar stond hij alweer, ogend als herboren: Niemand was weer Iemand.

 

Van de oorlog genoot de prins als geen ander. Hij groeide uit tot het gebeeldhouwde prototype van de renaissancemens, in een Nederland dat als nooit tevoren zou herrijzen. De prins was een voorbeeld dat slechts weinigen wisten na te volgen.

 

Holtser lijkt een volgeling van de prins. Maar prinsheerlijk is zijn leven niet: hij moet voortdurend op de vlucht, en wat hij ziet is niet altijd hartverheffend. Bovendien is hij op zoek naar rust: ‘Tja,’ zegt hij, ‘ik ben altijd maar op weg naar huis.’ Dat huis blijkt het bejaardentehuis, waar hij eindigt als incontinente oude man. Afgezien van zijn pak van Sjaalman, heeft hij weinig of niets overgehouden aan zijn vlucht. Magda, die hem tot seks dwingt, heeft van hem een zoon, maar wanneer dat kind voor zijn deur staat, stuurt hij het wandelen. Zijn verleden is dus niet zomaar een spannend avonturenverhaal.

 

Archief en standbeeld

Het verleden stuurt het hele leven van Holtser. Tijdens de oorlog is hij ‘archivaris Gedenktekens’ en dat impliceert een dubbele gerichtheid op wat voorbij is. Gedenktekens herdenken immers het verleden; als die tekens ook nog eens in het archief beschreven worden, is het resultaat het bewaren van het herdenken. Op heel wat manieren staan het archief en het standbeeld symbool voor de overlevingsstrategie van Holtser én voor de poëtica van Jongstra.

Het archief is de plaats waar de kunstenaar allerlei vergeten details kan opgraven, die hij dan in onvermoede samenhangen kan ordenen. Ideaal dus voor een encyclopedische kunstenaar als Jongstra. Holtser formuleert het als volgt:

 

Ik las eens in een necrologie van een archivaris: ‘Een verwaarloosd archief vanonder een stoflaag vandaan te halen, te ordenen, te registreren, door te snuffelen en te ontginnen, was zijn ideaal.’ Het zou over mij kunnen gaan. Snuffelen, ontginnen. Ordenen niet in de laatste plaats.

 

Holtser is kunstenaar, meer bepaald beeldhouwer. ‘Nooit over archieven nagedacht,’ zegt hij, ‘ik was immers opgeleid tot kunstenaar.’ Maar wanneer hij in 1942 archivaris wordt, ontdekt hij dat de twee beroepen één zijn.

Een centraal probleem voor de archivaris en de encyclopedische kunstenaar is het categoriseren. Moet hij voor elk detail dat hij ontdekt een nieuwe categorie verzinnen, of moet hij de afwijkingen buiten zijn opdelingen laten bestaan? Zoals steeds, doet Holtser de twee dingen samen: hij creëert de raarste categorieën, heeft een vraagtekenmap, en zoekt vooral naar uitzonderingen. Zijn baas vindt dat Holtsers ‘sleepnet wat al te fijnmazig is’ en meent dat hij een voorkeur heeft voor ‘uitmiddelpuntigheid’.

Opnieuw lijkt dit een spelletje, maar evengoed is het een commentaar op de onvatbare complexiteit van de werkelijkheid en het leven. Het probleem van de archivaris is dat van elke overlever: hoe kan hij de eindeloze stukjes van zijn verzameling en zijn leven in elkaar puzzelen en ordenen? Is er een systeem in de waanzin, is alles toeval, of is het systeem een kwestie van toeval? Die vraag stelt Holtser, en met hem heel wat van zijn artistieke vrienden. Tijdens de oorlog ontmoeten ze elkaar regelmatig in het huis van Bonaventura. Die zegt: ‘Zit er nou een systeem in zulke dingen, heb ik me wel eens afgevraagd. Nou, daar zit dus een systeem in. Maar wat dat systeem is, daar kom je niet achter.’

Het standbeeld heeft een vergelijkbare poëticale betekenis, maar de nadruk ligt hier meer op het vastleggen dan op het zoeken. Een gedenkteken is statisch. Het staat letterlijk stil. Het archief daarentegen is steeds in beweging. Maar Holtser zou Holtser niet zijn als hij het statische en het dynamische niet wist te verzoenen. Normaal gezien worden standbeelden opgericht voor grootse figuren (helden) en gebeurtenissen. Als het om onbekende figuren gaat, moet het om symbolen en groepen gaan, zoals de onbekende soldaat. Holtser daarentegen wil een standbeeld oprichten voor de onzichtbare man, de Niemand die probeert te overleven door steeds van gedaante te veranderen. Zijn ‘standbeeld van de Onbekende Overlever’ is het enige werk dat in zijn verhaal aandacht krijgt. Maar het is ook een uitermate banaal werk (een aardappel op een voetstuk) en het wordt algauw aan de kant geschoven.

Niet alleen zijn eigen, ongewone beeld wordt uitgewist door de omstandigheden en de tijd. De oorlog zorgt ervoor dat veel gewone gedenktekens aangetast of vernietigd worden. Sommige beelden blijven onveranderd, maar krijgen door de Duitse bezetting een andere betekenis. Na de oorlog worden ze opnieuw anders bekeken. En dan zijn er nog de beelden die omgesmolten worden tot kanonnen. De zogenaamd statische beelden blijken dus toch niet zo onveranderlijk. Juist daarom moeten ze in een archief bewaard worden. ‘Het standbeeld in veranderende tijden,’ dat vat het archiefwerk van Holtser zo’n beetje samen.

 

De kunst en de aardappel

Dat Holtser voor zijn belangrijkste beeld een aardappel kiest, is geen toeval, aangezien de plant een symbool is voor het basisvoedsel dat je nodig hebt om te overleven. Dat mag banaal lijken, maar voor een overlever is het van groot belang. Bovendien heeft de pieper ook verheven connotaties. De kunstenaars rond Bonaventura discussiëren over de kern van de oorlog. Ze hebben het over verzet en over seks, maar ‘Als het erop aankomt, gaat het om eh… Aardappelen, mensen.’ Holtser beseft: ‘Wil men een natie raken in het hart, verwijder dan de aardappel. […] Geen natie zonder aardappel.’ Sinds de import van de aardappel, is hij in immers onmisbaar geworden in heel wat nationale gerechten.

Sommige bronnen beweren dat ‘de grote Engelse admiraal Francis Drake de aardappel het eerst naar Europa gebracht’ heeft, maar dat ging volgens een archiefknipsel van Holtser om ‘een batate, een typisch knolgewas, dat voor Europa niet de minste beteekenis heeft gekregen.’ Het standbeeld van Francis Drake staat in het Duitse Offenburg en wordt door de oorlog verwoest. Holtser, die het stadje bezoekt, beklimt de sokkel en hoopt zo de ‘Kartoffelmann’ te worden, de verpersoonlijking van de natie en van de overlever. Hij valt echter van zijn voetstuk en wordt daardoor de ‘Drekman’, wat niet alleen verwijst naar de penibele situatie (de ‘shit’ in hedendaags Nederlands) waarin hij beland is, maar ook naar de Duitse uitspraak van Drake.

Het lijkt er dus op dat Holtsers kunst rond de aardappel draait. Zijn beeld voor de onbekende overlever had de vorm van de aardappel en zijn ultieme poging om zélf een standbeeld te worden, vereenzelvigt hem met de man die zogezegd de plant in Europa binnenbracht. De nuancering ‘zogezegd’ is van belang, want alles in het levensverhaal van Holtser is zogezegd en bij benadering. En misschien is dat eigen aan kunstwerken.

De kunstenaars die bij Bonaventura samenkomen, hebben ook iets met aardappelen. Ze moeten hun creaties namelijk steeds meer aanpassen aan de eisen en de smaak van de bezetters en de machthebbers. Ze doen gouden zaken. Hoewel een kritische geest zou kunnen zeggen dat ze kunstjes verkopen in plaats van kunst, zien ze het zelf als een artistieke vorm van overleven. Ze werken als arbeiders in een kunstfabriek en alles wat ze uitbeelden wordt omgezet in eten. Dat verandert de kunstwerken. Van Gogh schilderde een graanveld, maar, zegt Bonaventura, ‘tegenwoordig ziet niemand het toch meer zo? Graan is eten. Een bloeiende kersenboom is niet langer een bloeiende kersenboom, het is fruit.’ Geen wonder dat de kunstenaars ‘De Aardappelcentrale’ als naam voor hun fabriekje kiezen.

Opnieuw schuilt onder de lichtvoetige omschrijving een ernstige kwestie. De kunst van Bonaventura en de zijnen dient in de eerste plaats om te overleven en levert dus wat het publiek vraagt. Het is kunst die wil behagen, zoals Het hertje van meestervervalser Van Meegeren, dat voortdurend in de roman opduikt. In hoeverre is behaagzieke kunst vals? ‘Alle goede kunst is dwars’, zegt een van de artiesten. Maar hoe dwars is het werk van ‘De Aardappelcentrale’ nog? De aardappel van Holtser lijkt een kritiek op de idealisering van het gemiddelde standbeeld: kunst moet altijd verheven en nobel zijn, terwijl het in het leven vaak om gewone dingen (als aardappels) gaat. Bovendien plaatst een onbekende een bordje onder het beeld, met daarop de tekst: ‘Weg met pieper Adolf. […] Wij willen echte aardappelen.’ Holtser vreest dat hij daardoor problemen zal krijgen en verwerpt elke kunst die expliciet politiek en kritisch is. Als de Duitsers vragen stellen over het beeld en het bord, geeft hij niet thuis. Maar na de oorlog, wanneer verzetskunst populair is, doet hij alsof hij wel degelijk een politieke artiest was. Als iemand zegt dat hij het aardappelbeeld een werk van niks vond, reageert Holtser: ‘Maar dan toch verzet […]. Het bord dat ik erbij had gezet loog er niet om. Weg met pieper Adolf!’

Als verzetsheld is Holtser niet overtuigend. De traditionele kunst die helden celebreert, is aan hem niet besteed. Zijn artistieke vrienden zoeken hun heil in kunst die geld opbrengt. En ergens tussen held en geld staat de Drekman, de Niemand die Holtser is. De enige vorm van kunst die van hem rest, is het pak papier dat hij Atte bezorgt en dat deze omtovert tot De Aardappelcentrale. We mogen blij zijn met deze toverkunst. Jongstra’s nieuwste roman vertelt een spannend verhaal vol grappige capriolen en verrassende wendingen, maar ook vol indirecte en onopdringerige vragen over de aard en de functie van kunst. Half avonturenroman, half kunstenaarsroman en helemaal geslaagd, dat vat De Aardappelcentrale zo’n beetje samen. Al kun je een encyclopedie, een archief en een aardappel natuurlijk nooit samenvatten. Zelf lezen is de boodschap.

Recensie: De Aardappelcentrale van Atte Jongstra door Bart Vervaeck.

De Arbeiderspers, Amsterdam/Antwerpen, 2019
ISBN 9789029534543
263p.

Geplaatst op 23/05/2019

Tags: Atte Jongstra, Bart Vervaeck, De Aardappelcentrale, Furunkel, Groente, Multatuli, Tweede Wereldoorlog, Worst

Categorie: Proza, Recensies

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.