De dingen lopen zoals ze lopen moeten

Vliegtijd

Els Moors

Toen Els Moors in 2006 als dichter debuteerde met de bundel er hangt een hoge lucht boven ons werd ze zowel in Nederland als Vlaanderen de hemel in geprezen. Eindelijk was daar een vrouwelijke dichter met echt fascinerende gedichten, merkte een Vlaamse criticus op. Een Nederlandse collega noemde haar in De Groene Amsterdammer een van de grootste talenten binnen de nieuwe Nederlandstalige poëzie. Daarnaast werd ze genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs en de Herman De Coninckprijs. Uit eindelijk won ze de Herman De Coninckprijs voor het beste Vlaamse debuut. Een vliegende start in alle opzichten.

Twee jaar later volgde haar prozadebuut Het verlangen naar een eiland. Deze roman werd nogal gemengd ontvangen. In De Morgen werd het boek afgeserveerd als een hutsepot met een flinke snuif Brusselmans, een toefje Annelies Verbeke en een klonter Saskia de Coster. De Standaard was iets minder negatief en sprak van een interessante mislukking. In de Nederlandse pers was de toon beduidend positiever. De criticus van Trouw omschreef het boek als een ‘roadnovel die leest als een trein’. De Volkskrant noemde haar stijl ‘associatief én recht voor z’n raap’. Ook hier doken de namen Annelies Verbeke en Saskia de Coster weer even op. Met dit verschil dat Moors nu geen epigonisme werd verweten, maar dat er een verwantschap tussen de drie auteurs werd vastgesteld. De criticus merkte op dat ze alle drie ‘een talent voor het ongerijmde hebben en daar woorden voor weten te vinden die beklijven’. En dan te weten dat Moors toen zij aan de roman schreef nog nooit een letter van eerder genoemde auteurs gelezen had.

Zo’n verschil in receptie tussen Vlaanderen en Nederland komt wel vaker voor. Denk maar aan de ontvangst van het laatste boek van Dimitri Verhulst. Hoewel het toen de Nederlandse kritiek was die er weinig van heel liet. Soms ben je geneigd te denken dat vooroordelen belangrijker zijn dan een onafhankelijke en kritische lezing. Een recensie zegt nu eenmaal vaak meer over de recensent dan over het gerecenseerde boek.

Onlangs verscheen Vliegtijd. Opnieuw een prozaboek. Ditmaal geen roman maar een verhalenbundel. Drie lange verhalen. Overeenkomst is dat in elk verhaal de hoofdpersoon uit zijn dagelijkse omgeving is weggehaald. En aan het einde is er dan nog een brief. Hoewel deze onlosmakelijk met het laatste verhaal verbonden is, heeft Moors er voor gekozen hem als onafhankelijk onderdeel van de bundel op te nemen.

In het titelverhaal ‘Vliegtijd’ bezoekt een vrouwelijke dichter een poëziefestival in een klein dorp in Slowakije. Zevenentwintig dichters uit alle landen van Europa zijn uitgenodigd. Het is zoals zo vaak bij dat soort evenementen: de organisatie verwacht er veel van maar was niet bereid er veel in te investeren. Wat mis kon gaan, is dan ook misgegaan. Er zijn te weinig kamers, het eten is ellendig en er zijn – vanwege de minimale publiciteit – uiteindelijk meer dichters dan toeschouwers.

Moors beschrijft op een bijna realistische manier hoe de vertelster samen met de andere dichters de dagen en nachten doorkomt. Zij voelt zich ontheemd, wil zich ergens aan vastklampen en tegelijkertijd haar onafhankelijkheid bewaren. Hoe meer het verhaal vordert, hoe meer het veranderd in een absurdistische komedie. Het zijn vooral de droge constateringen van Moors die daarvoor zorgen. Na een reeks speeches van de burgemeester en enkele mensen van de organisatie, die vooral bestaan uit excuses voor de slechte organisatie en ‘typische organisatorgrappen’ verzucht de vertelster: ‘Had hij niet één grap kunnen verzinnen waar wij ook om hadden kunnen lachen?’

Om dan te vervolgen met: ‘Ondertussen deden de meeste dichters wat ik ook deed. Ze begonnen wijn te drinken en met tamelijk verongelijkte gezichten om zich heen te kijken.’ In deze zinnen staat geen woord te veel. Toch zijn ze in staat een hele scène op te roepen.

Het lukt Moors in dit verhaal erg goed om het begrip ontheemdheid aanschouwelijk te maken. Ze heeft daar geen grote woorden voor nodig. In haar kabbelende maar steeds puntige stijl legt ze meer bloot dan de lezer op het eerste gezicht in de gaten heeft. Ze suggereert, geeft commentaar en ontkracht regelmatig dat commentaar in dezelfde zin. Haar eenzaamheid is een uniek soort eenzaamheid maar tegelijkertijd verschilt ze in niets van de eenzaamheid van de andere dichters. Het is vooral deze dubbelheid die ervoor zorgt dat haar personages mensen blijven. Vaak op het randje van een typetje, dat wel, maar daarin schuilt juist de kracht van haar omschrijvingen.

Ook de hoofdpersoon in ‘Aan de voet van de berg’ schrijft. Ze verblijft op uitnodiging van een culturele organisatie in een niet nader genoemd Oost-Europees land. Aangezien we in het colofon kunnen lezen dat de bundel grotendeels tot stand is gekomen tijdens Moors’ verblijf als writer in residence in Dubrovnik mogen we er van uitgaan dat het land Kroatië is.

Het is herfst. De stad die in het voorjaar en de zomer vergeven is van goedkoop dagjestoerisme is nu verlaten. De meeste winkels, cafés en restaurants zijn gesloten. Op de achtergrond steeds het dreigende geluid van de nabije zee. De hoofdpersoon dwaalt door de verlaten stad. Door de toon van het verhaal krijg je het idee dat het bijna altijd avond is. Soms spreekt ze dagenlang niemand. Uithangborden met opschriften in een onbegrijpelijke taal schommelen in de wind. Ze eet wat in een pizzeria, drink een glas wijn en nog een. Ze komt in gesprek met de eigenaar en ziet zijn broer per ongeluk aan voor zijn homoseksuele vriend. Weer later ontmoet ze een wat oudere man met een rode baard met wie ze een discotheek bezoekt. Voortdurend dreigt er van alles te gebeuren. Uiteindelijk gebeurt er bijna niets in dit verhaal. ‘Het is het zoveelste net-nietverhaal in mijn leven’, wordt er op een gegeven moment opgemerkt.

Ook in dit verhaal staan de vergeefse pogingen centraal om met anderen in contact te komen. Hoe doe je dat in godsnaam? Door met iemand naar bed te gaan? Nee, zo’n contact lijkt ook al bij voorbaat mislukt. Wat volgt is schaamte en dan verstopt de vertelster zich op haar kamer. ‘Ik kan alleen maar op bed liggen, boeken lezen en naar de zee luisteren. De zee klinkt als een snelweg.’

‘Afstand’. Het laatste verhaal. In tegenstelling tot de eerste twee verhalen is dit verhaal in de derde persoon enkelvoud geschreven. Hierdoor ervaart de lezer niet alleen de afstand tussen de twee hoofdpersonages. Door de verandering van perspectief wordt het ook moeilijker je met de personages te identificeren. Van een afstand, bijna als in een film, ervaar je hun wederwaardigheden.

‘Hij heeft een vrouw, vijf kinderen, twee kleinkinderen en twee vakantiehuizen in een dorp in het noorden van Frankrijk waar hij en zijn vrouw in de zomer samen vakantiecursussen geven’, luidt de eerste zin. Het is nog geen zomer en een van de huizen staat leeg. ‘De buitenlucht zal haar goed doen en haar gezelschap, meent zijn vrouw, zal hem goed doen.’ Wederom een vrouwelijke hoofdpersoon die schrijft. Ze kookt voor de man als vergoeding. Maar veel geschreven wordt er ook in dit verhaal niet. Overdag is zij in het ene huis, hij in het andere. Ze eten samen, drinken af en toe iets. Verder kijkt ze naar het scherm van haar laptop, naar de tuin, naar het huis waar hij ergens ronddwaalt en denkt na over wat zij die avond zal koken. Langzaam, bijna onmerkbaar, ontstaat er iets tussen de oudere man en de jongere vrouw. Iets wat nauwelijks te benoemen is. Maar het is er wel en ontregelt zowel de man als de vrouw. ‘Afstand’ is het meest melancholieke verhaal van de bundel. In ‘Vliegtijd’ en ‘Aan de voet van de berg’ zijn er nog momenten waarop de hoofdpersoon even denkt dat er mogelijkheden zijn tot contact met een ander, soms lijkt het er zelfs even op… Bovendien ondernemen de hoofdpersonen daar af en toe nog donquichotteske pogingen om de situatie naar hun hand te zetten. In ‘Afstand’ lijkt alles verstild. Daar lijkt langzaam het besef door te dringen dat de dingen buiten jezelf om gebeuren.

Dan is er nog een brief op de laatste twee pagina’s van het boek. Het zou een brief van de vrouwelijke hoofdpersoon in ‘Afstand’ aan de mannelijke hoofdpersoon kunnen zijn. In het verhaal is sprake van een brief maar door hem als een afzonderlijke tekst te presenteren, vraag je je af of de brief ooit verstuurd is, ooit gelezen is… en of dit wel de brief is uit het verhaal. Maar misschien maakt het ook niet uit. Brief of geen brief, de dingen lopen zoals ze lopen moeten. Geen enkel individu is uiteindelijk in staat daar invloed op uit te oefenen.

Met Vliegtijd laat Els Moors zien dat ze er ook als prozaïst mag wezen. Veel wat ze in haar prozadebuut probeerde, heeft nu een plaats gekregen. Haar kracht is niet het verzinnen van absurdistische situaties, maar de absurdistische blik waarmee ze de werkelijkheid bekijkt. Dat ze die blik had, bleek al uit haar poëzie. Achteraf zou je kunnen zeggen dat de dichter Moors de prozaïst nog teveel domineerde in Het verlangen naar een eiland. Nu zijn ze met elkaar in balans en dat levert een prachtige bundel verhalen op. Een verhaal als ‘Afstand’ staat bijna op dezelfde hoogte als het werk van de Duitse auteur Judith Hermann. Haar werd in de Duitse kritiek verweten dat ze zich te weinig bekommerde over de psychologie van haar personages. Ze toonde alleen maar, suggereerde. Dat kun je als een verwijt zien en dat verwijt zou je Els Moors ook kunnen maken. Maar mij lijkt dat nu juist een kenmerk van grote literatuur.

Links

Nieuw Amsterdam, Amsterdam, 2010
ISBN 9789046808924
176p.

Geplaatst op 04/11/2010

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.