Elke maatschappijcriticus krijgt vandaag de dag de vraag voorgeschoteld of ons tijdperk vergelijkbaar is met de jaren dertig van de vorige eeuw. Ook toen was er een economische crisis, ook toen heerste er een polarisatie en ook toen haalde racistisch rechts de overhand. In 1930 publiceerde Sigmund Freud een ondertussen klassiek essay, Das Unbehagen in der Kultur (cultuur staat voor maatschappij). Tegenwoordig duikt de term ‘onbehagen’ overal op, samen met verwijzingen naar het boek. Wat men er meestal niet bij vertelt is dat in Freuds optiek het onbehagen in eerste instantie te maken heeft met onze innerlijke verdeeldheid (tussen lichaam en bewustzijn, tussen drift en tederheid, tussen agressie en liefde), waarvan de uiting voor een flink stuk bepaald wordt door de maatschappij.
Sommige culturen bevorderen agressie en haat, andere halen het beste in ons naar boven, maar geen enkele maatschappij kan de verdeeldheid opheffen. In het licht van wat er nauwelijks tien jaar na de publicatie van het essay volgde, was Freuds conclusie ronduit profetisch: ‘Beslissend voor het lot van het mensdom lijkt mij de vraag of en in welke mate haar culturele ontwikkeling erin zal slagen de verstoring van het samenleven door menselijke agressie en zelfvernietigingsdrift de baas te worden.’
Dat het onbehagen en de woede tegenwoordig hoogtij vieren, hoeft geen betoog, terwijl onze wereld behoorlijk anders is dan die van 1930. In Dansen op een ziedende vulkaan geeft theatermaker en activist Dominique Willaert (1968) zijn analyse en verklaring, met als doel aan te komen bij de volgens hem noodzakelijke veranderingen. In zijn inleiding legt hij uit waarom hij zich op de psychoanalytische mensvisie baseert: het staat hem toe al te eenzijdige verklaringen te vermijden; de verantwoordelijkheid voor het onbehagen ligt zowel bij het individu als bij de maatschappij. Aan de maatschappelijke kant legt hij de grond van de malaise bij economische machten en de door hen veroorzaakte ongelijkheid. Dit besef dringt nauwelijks door, want op aanstoken van machthebbers in en buiten politieke partijen wordt de oorzaak van alle ellende aan de ‘vreemdelingen’ en ‘de linkse elite’ toegeschreven. Langs de kant van het individu herkent hij klassieke freudiaanse verdedigingsmechanismen: ontkenning (kop in het zand) en vooral projectie (de ander is schuldig, niet ik). Heel vaak gaan deze mechanismen gepaard met een knieval voor een ‘sterke leider’ die recht en orde belooft te herstellen.
Dergelijke verdedigingsmechanismen keren zich na verloop van tijd tegen de persoon zelf – ook dat wist Freud al. De onmiddellijke winst is het opheffen van de innerlijke twijfel en van de noodzaak keuzes te maken die pijn doen. Ondertussen stapelt het verlies zich op – de klimaatverandering en de sociale ongelijkheid blijven toenemen. De titel van het boek is goed gekozen, want de vulkaan waarop we dansen, bereikt steeds sneller het punt waarop de uitbarsting zal volgen. Na de inleiding brengt Willaert in vijf hoofdstukken een beargumenteerde analyse van de huidige malaise. In het slot geeft hij zijn visie op de toekomst.
Collectieve woede, reactionair of emancipatorisch?
Het eerste hoofdstuk legt de relatie tussen onbehagen en woede. Collectieve woede kan emancipatorisch werken of reactionair. Tegenwoordig overheerst de reactionaire versie die zich in naam van de vrijheid tegen democratische waarden keert.
De verklaring vindt Willaert in de manipulatie van het ressentiment, het zich tekortgedaan voelen in combinatie met machteloosheid. Beide gevoelservaringen zijn sterk aanwezig bij de verliezers van de globalisering, van werknemers over (schijn)zelfstandigen tot moegetergde ambtenaren.
Hun terechte woede werd de voorbije decennia gerecupereerd door racistisch rechts, die hun ‘de vijand’ aanwijst: de vreemdelingen, de virologen, de groenen. De democratische en linkse partijen hebben deze boot niet alleen gemist (ze lieten deze groep in de steek, lees Didier Eribon), ondertussen gaan ze zelfs mee in de beschuldigingen van rechts.
Ontwrichtende economie en medeplichtige politici
In het volgende hoofdstuk zet Willaert de ontwrichtende werking van de wereldeconomie uiteen én de medeplichtigheid van machtspolitici. ‘Flexibiliteit’ is een toverwoord waarmee lagere lonen, werkonzekerheid, onduidelijke en vooral langere werktijden vergoelijkt werden (ter illustratie: vergelijk eens de werkvoorwaarden van nieuw aangeworven arbeidskrachten in de supermarkten met deze van hun oudere collega’s).
Rechtse partijen beloven hun kiezers verandering, terwijl ze in realiteit hard bijdragen aan deze negatieve evolutie, door de uitverkoop van publieke diensten, door het tegenhouden van een rechtvaardige fiscaliteit, door het aanpakken van langdurig zieken. Willaert toont met feitelijke voorbeelden hoe hun beslissingen, zowel op nationaal als op Europees niveau, regelrecht ingaan tegen het belang van hun kiezers. Op welke manier ze daarmee wegkomen komt aan bod in hoofdstuk vier, over de informatieverspreiding.
Vermarkting van het nieuws
Hoe komt het dat een grote groep kiezers hun stem geeft aan partijen die hen benadelen? Willaert vindt een verklaring in de evolutie van de informatieverstrekking. Oorspronkelijk waren kranten de spreekbuizen van verschillende ideologische groepen – hun berichtgeving was gekleurd, de lezer wist dat en net daardoor kwam er debat. Mediamagnaten hebben de voorbije veertig jaar grote kranten opgekocht, met het oog op de reclame-inkomsten. Als resultaat schoof de berichtgeving op naar de sensationele kant, met een ondertoon die, op een paar uitzonderingen na, steeds rechtser werd. Ondertussen hebben papieren kranten afgedaan (net zoals het door een publieke omroep verzorgde journaal), de laatste vijftien jaar zet het internet de toon.
Door de typische werking van de zoekmachines, de ‘algoritmes’, leidt het zoeken van informatie naar een bevestiging en zelfs een versterking van wat de zoeker al weet. Gegevens die het eigen gelijk of de eigen angsten weerleggen, krijgt de surfer nauwelijks te zien.
Doelbewuste desinformatie en hersenspoeling
Het wordt nog vele malen erger zodra je je op Facebook en aanverwanten begeeft. Extreemrechtse partijen besteden pakken geld aan het posten van desinformatie op alle sociale media. Ze doen dat bovendien op een verdoken manier, bijvoorbeeld door het verbergen van de bron, zodat de surfer niet beseft hoe donkerbruin tot zwart die wel is. Onderzoek toont hoe ondermijnend dit is voor kritische reflectie en hoe bevorderlijk voor polarisatie. Vanuit reële bekommernissen maken mensen een eigen combinatie van juiste en foute berichten over uiteenlopende onderwerpen (big pharma, seksschandalen, klimaatverandering, camerabewaking, wetenschappelijke fraude), waarna ze tot het besluit komen dat overheid, wetenschap en media hen ‘bedriegen’.
Ongeweten schuiven ze daarmee op naar rechts, zoals duidelijk zichtbaar is bij antivaccinatiebetogingen, waar bakfietsmoeders meestappen naast Vlaams Belangers. Ter info: volgens Amerikaanse onderzoekers bereikte de antivaccinatiebeweging tijdens het eerste jaar van de pandemie in de VS via Facebook honderd miljoen mensen (hoeveel zouden dat er in het tweede jaar geweest zijn?). Eind 2020 organiseerde Knack/Le Vif (26 januari 2021) een representatieve bevraging van de Belgische bevolking, met als doel na te gaan welke geloofwaardigheid de gemiddelde Belg toekent aan beweringen geplukt uit complottheorieën. Het resultaat is verrassend: een op de drie landgenoten gelooft er minstens één, een op de acht zelfs drie.
Het juiste woord voor deze manier waarop sociale media gebruikt worden, is hersenspoeling. De koppeling met hoofdstuk twee is duidelijk. Vroeger leidde collectieve woede tot protest op straat, vandaag tot scheldpartijen op internet, waar de manipulatie van mensen o zo makkelijk is, getuige de bestorming van het Amerikaanse Capitool en de massale sympathie voor een gestoorde Belgische militair die een bekend viroloog wilde vermoorden. De grootste bedreiging voor onze democratie komt van extreemrechts. Dit is geen linkse stelling, wel een vaststelling van … de Belgische Staatsveiligheid.
Ontmenselijking van de ander
De twee volgende hoofdstukken, ‘De ontmenselijking van de ander’ en ‘De ontmanteling van de publieke sfeer’, diepen deze thematiek verder uit. Het taalgebruik op sociale media en internetfora demoniseert en beschuldigt bepaalde groepen, net zoals ten tijde van Hitler en Goebbels. Mainstream-media en politici uit het midden nemen hun taalgebruik over, samen met de bijbehorende schuldtoeschrijving.
Alle ellende is te wijten aan de vreemdelingen, zo klinkt het telkens opnieuw. Zouden ‘de vreemdelingen’ ook aan de basis liggen van het tekort aan leerkrachten, verpleegkundigen en magistraten? Aan de wantoestanden in crèches en rust- en verzorgingstehuizen? Aan de afbraak van het openbaar vervoer en aan de verloedering van onze leefomgeving?
De laatste jaren neemt ultrarechts zelfs democratische instellingen onder vuur: rechters worden weggezet als ‘activistisch’, professoren en leerkrachten als ‘linksen die de rekening gepresenteerd zullen krijgen’, de geschreven pers als ‘een spreekbuis van de poco’s’ (politiek correct denkenden).
Deze aanvallen worden uitgevoerd in naam van de democratie – het volk zou zijn ‘soevereiniteit’ moeten terugwinnen – terwijl het over plat populisme gaat. En ja, dergelijke aanvallen gebeurden ook tijdens de jaren dertig van de vorige eeuw.
Ontmanteling van de publieke ruimte
De ontmanteling van de publieke ruimte draagt daartoe bij. De vroegere politieke verzuiling had veel nadelen, maar ook een aantal voordelen: ze creëerde letterlijk publieke ruimtes (denk aan de Gentse Vooruit) waar debatteren een onderdeel van de werking was, naast dienstverlening en feestvieren. Onze ontzuilde samenleving heeft er ‘kunsttempels’ van gemaakt die afhankelijk zijn van overheidssubsidies. Politieke partijen hebben tegenwoordig nog nauwelijks inhoud en drijven op individuele politici die verkiezingen winnen door deel te nemen aan televisiespelletjes en door voortdurend voor stokebrand te spelen.
Het publieke heeft plaats moeten maken voor het individueel-persoonlijke en nog maar weinig mensen nemen deel aan een georganiseerde belangenstrijd voor een betere toekomst, behalve als het gaat over de plaatsing van windmolens of een opgelegde daling van de CO2-uitstoot.
Kritische eindnoot
De titel van het uitvoerige slothoofdstuk ‘De toekomst van de menselijke beschaving’ bevat een echo van Freuds waarschuwing uit de inleiding. Willen we overleven, dan moeten we de verstoring van de samenleving op vijf vlakken keren, wat vijf subhoofdstukken oplevert.
De twee belangrijkste zijn de ontmarkting van de samenleving en het ombuigen van de woede, waardoor we een collectief emancipatorisch verhaal kunnen bedenken voor onze toekomst. Het middenveld, dat de voorbije decennia zo goed als verdwenen is, kan en moet daarbij een cruciale rol spelen.
Wat Willaert in het slothoofdstuk beschrijft als noodzakelijke veranderingen, is uitstekend beargumenteerd, net zoals zijn analyse van de oorzaken in de vorige hoofdstukken. Toch wringt hier het schoentje: het is allesbehalve duidelijk op welke manier en, vooral, door welke krachten deze veranderingen doorgevoerd zullen worden.
Ontmarkting? De markt zal het niet doen. Politici? Die zijn met handen en voeten gebonden aan de markt, op hen hoeven we niet te rekenen. Het ombuigen van de woede? De noodzakelijke bewustwording bij een meerderheid van de bevolking kan alleen maar als er een andere informatieverspreiding komt. Maar het internet wordt beheerst door de markt en door ultrarechts.
Verandering is een zaak van macht en komt er pas als het centrum van de macht verschuift, zoals Machiavelli al wist. De geschiedenis leert dat sociale ongelijkheid een punt kan bereiken waarop er revolutie volgt. Het is nog maar de vraag of dit vandaag wenselijk is, te meer als je weet dat de kans vrij groot is dat het een rechtse revolutie wordt (opnieuw: zie de bestorming van het Capitool).
Het betere alternatief voor een gewelddadige revolutie is het herstellen van de democratie. De analyse van dit herstel en de bijbehorende remedie werden de voorbije jaren door meerdere politiek filosofen uiteengezet. De particratie moet zo snel mogelijk vervangen worden door een deliberatieve democratie, waarbij het opnieuw een representatieve groep burgers is die de beslissingen nemen. Dit is geen utopie: er zijn voldoende praktijkvoorbeelden die tonen hoe effectief dit werkt, er zijn voldoende studies die uiteenzetten hoe het georganiseerd moet worden (laatste in de rij: Eva Roovers, Nu is het aan ons, uitgegeven door De Correspondent). Willaert gelooft duidelijk niet in dit model (hij wijst het af in één zinnetje, zonder argumentatie), net zoals de politieke partijen er afkerig tegenover staan. Zij zijn immers niet bereid het laatste restje macht dat ze nog hebben, uit handen te geven.
Zelf vermoed ik dat verandering er pas komt als de ‘ziedende vulkaan’ (de klimaatverandering) de mensheid ertoe zal verplichten. Welke verandering dat zal zijn, blijft onduidelijk.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.