Duizenden stille stemmen

De slag

Madrid tijdens de Spaanse Burgeroorlog

Arturo Barea

De geschiedenis wordt geschreven door winnaars en vertolkt door hoofdrolspelers. Over gewone mensen die het vertelde verhaal beleefden, kom je in de reguliere geschiedschrijving weinig te weten. Gelukkig bestaat er fictie waarin zulke figuranten de geschiedenis binnen stommelen en zo het grote verhaal vertellen. Denk aan De honderdjarige man die uit het raam klom en verdween (2013) van Jonas Jonasson of de film Forrest Gump (1994). De geschiedvervalsing is soms grotesk, dan weer gniffelend subtiel, maar vaak zijn het onderhoudende verhalen, die veelvuldig worden gelezen en bekeken. De blik van een simpele ziel op grote gebeurtenissen werkt verfrissend: de geschiedenis voelt dichterbij, belangrijke momenten worden vermenselijkt.

Er zijn ook romans die de fictie en geschiedvervalsing achterwege laten en bestaande figuranten uit de geschiedenis aan het woord laten. Zo tekent de Franse auteur Emmanuel Carrère in Limonov (2011) op onnavolgbare wijze het leven van de Russische dichter annex politieke dwarsdenker Eduard Limonov op, een man die erin slaagde belangrijke momenten van de (Sovjet)geschiedenis mee te maken. We zien historische gebeurtenissen zoals de bestorming van het Witte Huis in Moskou van dichtbij. Het is een perspectief waarmee we ons verbonden voelen; een burger die geen andere keuze heeft dan zich te plooien naar de grillen van de geschiedenis.

Ook de autobiografische roman De slag (1946) van de Spaanse schrijver Arturo Barea (1897-1957) behoort tot die tweede categorie. Het boek, dat pas in 2020 voor het eerst werd vertaald naar het Nederlands, is een portret van Madrid tijdens de Spaanse Burgeroorlog (1936-1939). Tijdens deze verwarrende, vreemde oorlog waren er veel verschillende krachten aan het werk. Ernest Hemingway, die als oorlogscorrespondent een rol heeft in het boek, zegt het zo: ‘Ik begrijp geen woord van wat er hier gebeurt, maar het deugt van geen kant.’ Reden genoeg om je er eens in te verdiepen.

 

Een schelmenroman

De slag is het derde deel van Arturo Barea’s autobiografische trilogie Het smeden van een rebel, maar is prima te lezen zonder kennis van de voorgaande delen. In het eerste deel, De smidse (1941), doet de schrijver zijn jeugd uit de doeken: hoe hij opgroeide in bijtende armoede en dankzij een rijke oom zijn situatie kon ontvluchten. Het daaropvolgende Intermezzo in Marokko (1943) beschrijft zijn ervaringen als soldaat tijdens de Rifoorlog (1920-1926). Daar dient hij onder meer onder Franco. De slag speelt zich dan weer af in een complexe tijd: in het begin van de jaren 30 is Spanje een jonge republiek en een niet al te stabiele democratie. Verschillende regeringen volgen elkaar in hoog tempo op en er zijn geweldsuitbarstingen, stakingen en volksopstanden. In die periode is Barea opgeklommen tot de gegoede burgerij en heeft hij een mooie baan bij een octrooibureau in Madrid. Aan het begin van het eerste deel wacht hij op de bus naar Novés, een dorpje ten zuidwesten van Madrid. Daar heeft hij zijn gezin ondergebracht en zal hij de weekends doorbrengen om zich te wijden aan zijn schrijfambities.

Al tijdens het lezen van die eerste pagina’s merk je hoe krachtig Barea’s pen is. Hij heeft zichzelf tot personage gemaakt en doet dat schaamteloos en bloedeerlijk: hij zet een verveelde, geïrriteerde man neer, gevangen in een liefdeloos huwelijk en opgezadeld met een minnares die hij beu is: ‘Ik stond machteloos tegenover wat er gebeurde, in mijn leven en in mijn land. Novés was een bewijs voor dat alles; een bewijs van mijn totale mislukking; een bewijs van mijn egoïsme.’ In de eerste hoofdstukken lijkt het alsof er zich een schelmenroman ontvouwt, met een Spaanse Willem Elsschot in de hoofdrol. Maar zoals het een sterk personage betaamt, zal Barea een evolutie doormaken.

 

De werkelijkheid als literatuur

In het eerste deel van het boek schetst Arturo Barea een scherp beeld van de gespannen situatie in Spanje voor het uitbreken van de burgeroorlog. Het land is tot op het bot verdeeld: enerzijds zijn er fascisten en grootgrondbezitters, die kapitaal en kerk aan hun kant hebben en niet bepaald voorstander zijn van de republiek. Anderzijds is er het volk dat met wat kruimels tevreden moet zijn. De schrijver schildert, door de verhalen van de inwoners van Novés, het klassensysteem in Spanje.

Via de beschrijvingen van de dorpse pesterijen en het onrecht wordt de maatschappelijke spanning voelbaar. De schrijver koppelt de ene belevenis aan de volgende observatie, om je zo, aan die ketting van verhalen, de oorlog in te trekken. Kortom: hij kneedt de werkelijkheid tot literatuur. Dat de verkiezingen van 1936 tot een burgeroorlog zouden leiden, voel je dan ook aankomen:

Overal zag je aanwijzingen dat alles op het punt stond onherroepelijk in elkaar te storten of uit elkaar te springen. Het land stevende regelrecht op een catastrofe af. Hoewel de rechtse partijen zetelverlies hadden geleden in het parlement, hadden ze winst geboekt omdat hun aanhangers nu bereid waren de republiek op elk terrein te bestrijden. […] Het was een kwestie van tijd.

 

Hongerige keldermuil 

Het tweede deel van het boek speelt zich af in Madrid tijdens de burgeroorlog. Bommen vallen op de stad, Franco’s troepen komen dichterbij. Barea werkt als perscensor in de Telefónica, het hoogste gebouw van Madrid, en moet de berichten van buitenlandse correspondenten censureren. De belegering van Madrid wordt op onnavolgbare wijze beschreven in rijke, gruwelijke beelden:

Ik liep langs bars en kroegen: in een ervan gaapte op de plaats van een weggeslagen vloer een donkere, hongerige keldermuil. […] Uit de mond van een rechthoekige wijnfles, gitzwart van de aangekoekte droesem, kroop traag een spin omhoog, koos met zijn harige vingers positie op de flessehals (sic) en bleef me vandaar aanstaren. Haastig, bijna rennend vluchtte ik naar buiten, achtervolgd door het staren en schreeuwen van al die levenloze dingen. Uit de bestrating weggerukte tramrails, kronkelend in grillige krullen, versperden me de weg als toornig ziedende slangen. De straat had geen einde.

In dit tweede deel verandert het boek langzaam van toon. Van de schelm die Barea aan het begin is, blijft weinig over: de problemen met zijn vrouw en minnares verdwijnen naar de achtergrond en zelfs zijn ontluikende liefde voor Ilsa, een Oostenrijkse socialiste die later zijn vrouw zal worden, beschrijft hij teder, maar zuinig – alsof het moreel onjuist zou zijn om al te veel woorden aan zoveel schoonheid te besteden. Het oorspronkelijke cynisme van de verteller verdwijnt en hij verandert in een betrokken strijder. Hij ziet zijn land uit elkaar vallen en is opnieuw pijnlijk eerlijk in zijn analyse: als overtuigd pacifist oordeelt hij even hard over de fascisten als over de moordende linkse milities. Barea kan de zelfdestructie van zijn land niet verdragen. In een bijzonder mooie passage beschrijft hij het verschil in de oorlogsbeleving tussen hem en zijn geliefde Ilsa: ‘Zij leed niet aan de burgeroorlog in haar eigen bloed, zoals ik: zij behoorde bij de anderen die de brede, gemakkelijke weg van de politieke actie bewandelen.’

De evolutie van het personage Arturo Barea wordt, dankzij passages als deze, geloofwaardig. Zelfs logisch. De oorlog doet de maskers afvallen: hij is geen smiecht, maar een gevoelige man die zichzelf bijna de vernieling in helpt om toch maar iets te kunnen bijdragen aan de verdediging van de republiek. Zijn oprechte woede, doodsangst en verdriet verandert de blik van de lezer; de oorlog is geen abstractie meer, maar een diepmenselijke tragedie.

 

Arturo Barea, de stem van Madrid 

De Spaanse Burgeroorlog was een strijd op vele fronten: er woedde in het belegerde Madrid ook een interne oorlog, met veel angst voor de Vijfde Colonne, de achtergebleven fascisten. Het leidde tot absurde argwaan: zo duidt Barea in een bar aan hoe groot een kennis van hem is, waarop hij bijna wordt meegenomen door twee militieleden; de beweging van zijn arm was door iemand geïnterpreteerd als een fascistische groet.

Barea is in een constante strijd verwikkeld met de bureaucratie. Aan wie moet hij verantwoording afleggen voor het werk dat hij als perscensor verricht: aan de Spaanse regering die naar Valencia is gevlucht, of aan het leger dat de hoofdstad bestuurt? Hij brengt eindeloos veel bezoekjes aan ministeries, ambtenaren, generaals en nog meer ambtenaren. Het levert hilarisch herkenbare fragmenten op; mensen hebben de neiging om zich vast te klampen aan macht, zelfs als die elke dag afneemt.

Later begint Barea stukjes voor te lezen op de radio, hij noemt zichzelf ‘De stem van Madrid’. Zijn beschrijvingen van de oorlog werden internationaal uitgezonden om sympathie te winnen voor de Spaanse zaak. De stukken vallen in de smaak en dan wordt het duidelijk: De slag is een uitgewerkte versie ervan, een aaneenschakeling van die duizenden Spaanse stemmen.

Uiteindelijk loopt Barea een angststoornis op door de vele bommen. Die stoornis blijft hem parten spelen, waardoor hij en Ilsa Spanje ontvluchten. In zijn laatste weken in Spanje begint hij met wat hij al zo lang wilde: schrijven. Hij schrijft het eerste deel van wat zijn wereldberoemde trilogie Het smeden van een rebel zal worden. Via Frankrijk komen hij en Ilsa in Engeland terecht, waar Barea in 1957 overlijdt, zonder zijn land of kinderen nog terug te hebben gezien.

De Spaanse Burgeroorlog blijft voor velen een enigma. Voor zij die meer willen weten is De slag een aanrader. Arturo Barea vertelt dit complexe deel van de Spaanse geschiedenis bloedeerlijk en filmisch. Hij laat het verhaal van duizenden stille stemmen klinken.

 

Recensie: De slag van Arturo Barea door Michiel Cox

Uitgeverij Schokland, 2020
Vertaald door: Roland Fagel

Geplaatst op 18/04/2021

Tags: Arturo Barea, De slag

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.