Proza, Signalement

‘Thuis’ is niet overal

Dingen die je meeneemt op reis

Aroa Moreno Durán (vert. Corrie Rasink)

In maart 2021 verscheen het boek Dingen die je meeneemt op reis van Aroa Moreno Durán (1981) bij uitgeverij Querido. Het is de vertaling van La hija del comunista (‘de dochter van de communist’) dat in Spanje verscheen in 2017. Dit boek is Duráns romandebuut: eerder publiceerde ze biografieën van Frida Kahlo en Federico García Lorca – die overigens niet in het Nederlands werden vertaald. Over Moreno Durán is weinig informatie te vinden op het Nederlandstalige internet – op haar Spaanstalige Wikipediapagina is, naast korte biografische informatie, slechts te lezen dat ze voor dit boek een aantal keer naar Berlijn reisde om de dochters van Spanjaarden in de DDR te interviewen. Op zo’n dochter is ongetwijfeld hoofdpersonage Katia, dat we leren kennen in 1956, geïnspireerd.

Katia brengt haar jeugd door in Oost-Berlijn, ‘in de schaduw van de Muur’, samen met haar zusje en ouders. Met ‘mama’ spreken de dochters Spaans, met ‘papa’ Duits – een taal die hij leerde spreken in de fabriek in Dresden. De familie kwam in Oost-Berlijn terecht toen ze de Spaanse Burgeroorlog (1936-1939) ontvluchtte. De vader, een fervent communist, lijkt te aarden in het Oosten, maar de moeder verlangt meer naar haar ontvluchte thuis: ze verstopt de paar foto’s die ze kon meesmokkelen vanuit Spanje en leeft op wanneer ze hevig gecensureerde brieven van familie elders ontvangt. Katia en haar zusje hebben minder sterke gevoelens bij deze geschiedenis – voor hen is het Spaans vooral de taal waarin ze met hun moeder communiceren. Bovendien zijn ze jong en groeien ze op tegen de achtergrond van allerlei politieke moeilijkheden. Met vrienden heeft Katia gesprekken over grensovergangen en mensen die bij deze overgangen gevangen worden gezet, over westerlingen die dakterrassen aanlegden om naar de ‘communisten’ in Oost-Berlijn te kijken, als aapjes in de dierentuin – maar ook over opgroeien en alles wat daarbij hoort, zoals stiekem luisteren naar muziek van The Rolling Stones en wel of geen intimiteit zoeken met eerste vriendjes.

In de korte hoofdstukken van deze novelle krijgt Katia een steeds sterkere drang naar vrijheid. Zo praat ze met vrienden over wat het betekent om ergens voor altijd te moeten blijven en raakt ze geïnteresseerd in literatuur over ontsnappen aan je geboorteplek. Als ze in een boekwinkel in zo’n boek staat te lezen, merkt ze dat iemand naar haar kijkt. In eerste instantie weet ze niet wie dit is. Het leven gaat door – met in het achterhoofd veel gedachten aan deze onbekende jongen. Inmiddels is het 1971 en ziet ze hem vaker: ze komen elkaar tegen, ogenschijnlijk toevallig, maar hij, die uit het vrije Westen komt, lijkt er alles aan te doen om haar steeds vaker tegen het lijf te lopen. Katia verlangt naar nieuwe ontmoetingen maar is ook bang om hem tegen te komen, ongetwijfeld omdat ze weet dat haar groeiende drang naar vrijheid niet verenigbaar is met leven in het Oosten, en deze jongen daar misschien wel eens de eerste stap naar ontsnapping zou kunnen zijn. Het naderende onheil neemt steeds concretere vormen aan zodra Katia weet dat de jongen Johannes heet. Ze komt meer over hem te weten: hij woont 590 kilometer verderop, zijn vader werkte voor de nazi’s, hij zag haar na een voetbalwedstrijd en vond haar leuk omdat ze niet is zoals de rest. Na korte gesprekken en relatief weinig informatie wint Katia’s vrijheidszucht: Johannes en zij organiseren haar ontsnapping naar het vrije Westen.

Deze nieuwe fase in Katia’s leven beschrijft Moreno Durán in het deel ‘Niemandsland’. We lezen hoe relatief gemakkelijk ze haar familie achterlaat – zonder briefje zelfs – en hoe ze zomaar vertrekt om opgehaald te worden door een man, een smokkelaar, die ze niet kent en ook niet leert kennen gedurende de reis. Het duo steekt samen de grens over en verplaatst zich steeds verder naar het Westen waar Katia zo naar verlangt. Tijdens deze vermoeiende en bovendien gevaarlijke reis reflecteert Katia steeds meer op ‘thuis’ – waar dat is, wat ze achterliet, wat de consequenties zijn van haar onomkeerbare daad, consequenties waar ze zich eerder niet bewust van leek.

De stijl is en blijft simpel: de zinnen zijn kort, mooi. Zo verblijven Katia en haar smokkelaar op een nacht samen in een pension. Ze weet zichzelf geen houding te geven tijdens deze uitputtende reis, het liefst kreeg ze instructies over hoe zich te gedragen. Het duo gaat slapen, Katia voelt zich onzeker:

Hij deed geen pyjama aan. Hij sloot zijn ogen en sloeg zijn armen over elkaar. Hij zag er heel rustig uit. Ik bleef staan kijken in de hoop dat hij zou zeggen wat ik moest doen. Maar hij sloeg het dek over zich heen en draaide zich op zijn zij. Zijn armen staken boven de geblokte deken uit. Doe het licht uit voor je gaat liggen. Na een paar seconden hoorde ik zijn regelmatige ademhaling. Ik kende zijn echte naam niet, maar ik zei: welterusten, Markus. Toen voelde ik me dapper, en meteen daarna volslagen belachelijk.

Dit soort weinig bloemrijke zinnen, zonder aanhalingstekens die citaten aanduiden bovendien, tonen Katia’s onzekerheid en onervarenheid in het leven zonder die al te expliciet uit te leggen. Gedachten worden niet altijd afgemaakt en spreken hierdoor voor zich, dit voorkomt vervelende herhaling en over-uitleggerigheid. Af en toe lijkt het wel alsof de auteur deze relatieve droogheid compenseert met een aantal clichés. Zo komt de man die Katia naar het Westen smokkelt uit de badkamer en ruikt deze naar ‘dezelfde lotion’ als die haar vader gebruikte: het is een voorbeeld van een weinig creatieve herinnering die Katia’s voorzichtige heimwee duidt. Het is echter gemakkelijk om het de auteur te vergeven – hoe schrijnend het verhaal ook is, zelfs uitspraken als deze worden door Katia’s bekoelde gedachten niet te sentimenteel, wat kracht bijzet aan een overtuigende maar niet overgevoelige vertelling.

Het derde deel van het boek, ‘De andere kant’, beschrijft Katia’s tijd in het Westen. In eerste instantie woont het verse paar bij Johannes’ ouders, die Katia niet met open armen ontvangen. Het blijkt al snel geen echte liefde – aan het eind van hun trouwdag is het stel ‘te moe om elkaar aan te kijken’, tijdens hun huwelijksnacht kijken ze televisie. De relatie verslechtert, is eigenlijk nooit goed begonnen. Intussen blijft ook de wereld zich ontwikkelen – ‘terwijl we in het Westen iedere dag de Duitse droom konden beleven, en het land was herrezen uit de naoorlogse jaren, stortte het Oosten voor de ogen van de wereld in’. De tijd tussen de hoofdstukken wordt korter en als lezer voel je de val van de Berlijnse Muur, onvermijdelijk, naderen. Ook deze grote gebeurtenis, waarvan je zou kunnen zeggen dat deze op zijn minst een keerpunt in het boek betekent, wordt vrij droog beschreven: na het beschrijven van het feit wordt een nieuw hoofdstuk aangesneden en gaat Katia terug naar de orde van de dag. Voorbeelden als deze voegen toe aan de koele stijl van de vertelling. Historische gebeurtenissen vormen de leidraad van deze roman, maar voeren op een natuurlijke manier niet de boventoon: het leven gaat door. Toch is het overduidelijk dat Katia ongelukkig is in haar nieuwe ‘thuis’; dat wat ze zocht vindt ze niet in haar vrijheid. De drang naar weten wat die vrijheid misschien zou kunnen betekenen, kostte haar eigenlijk alles – en levert haar vooral een slecht huwelijk, afstand van oude en nieuwe vrienden en familie, en een gevoel van ontheemding op. Ze ziet dit als haar straf, om te ‘leven zonder land. Net als [mijn] moeder.’ Maar zij is de persoon die de zoektocht ontketende, dus boeten zal ze.

Dat Katia na de val van de Muur vrijwel meteen haar huwelijk met Johannes ontbindt, is voorspelbaar – en dat ze in het laatste deel van het boek ‘Vaterland’ terugkeert naar haar moeder en eveneens achtergebleven zus, is dat ook. Net als dat deze twee Katia nooit hebben vergeven voor wat ze deed, omdat Katia meer verwoestte dan ze kon weten. En Katia’s spijt en pijn daarvan. Veel maakt het echter niet uit, want het zijn misschien juist wel de voorspelbaarheden die door de sterke, bekoelde stijl een warm verhaal vormen van wat ‘thuis zijn’ betekent.

Een signalement door Sjoukje Croux over Dingen die je meeneemt op reis door Aroa Moreno Durán (vert. Corrie Rasink).

Querido, Amsterdam, 2021
Vertaald door: Corrie Rasink
ISBN 9789021419855
168p.

Geplaatst op 16/05/2022

Categorie: Proza, Signalement

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.