Dingen die langer duren dan mensen

Grip

Stephan Enter

‘Nergens lijkt de wereld zo groots en aanlokkelijk als vanuit een internationale trein.’ Dat zegt Norbert over zijn jaarlijkse vakantiereizen als tiener in Stephan Enters roman Spel (2007). Nergens – behalve misschien in de herinnering aan die reisjes, die eveneens bestaat uit een caleidoscopisch beeld. Ook de wereld die Enter ons voorzet in Grip (2011), zijn nieuwste roman, is vooral de moeite waard door de herinnering. De uiterlijke gebeurtenissen zijn niet spectaculair, het is de doorwerking van het verleden die voor dynamiek zorgt. En ook hier worden de herinneringen mede opgewekt door een trein die als een soort tijdmachine fungeert. Paul en Vincent, twee veertigers die elkaar kennen uit hun studententijd, reizen per trein naar een reünie. De roman, die de reisdag beschrijft, heeft iets van een kreeftengang: de hoofdfiguren zijn op weg naar hereniging, terwijl het verleden zich steeds krachtiger opdringt. En waar dat reisdoel omzien in de hand werkt, daar lokt het voorbijglijdende landschap reflecties uit over tijd en eeuwigheid. In Grip wordt niet zomaar gereisd.

Landschap en herinnering

Van een hartelijk weerzien, als Paul en Vincent elkaar ’s ochtends treffen op station Bruxelles Midi om de Eurostar naar Engeland te nemen, is allerminst sprake. Liever dan persoonlijke aangelegenheden bediscussiëren de oude bekenden een wetenschapsbericht uit de krant van die dag. Naarmate het reisdoel dichterbij komt dringt zich de vraag op welk verleden deze mensen eigenlijk delen. Grip is niet slechts een oefening in nostalgie, maar legt vriendschap onder het vergrootglas, en ook voor wat de roman daarover zegt is de beweging door het landschap symbolisch. Behalve dat reizen het geheugen stimuleert, confronteert het met afstand, de kloof tussen ervaring en landschap. Terwijl Paul rustig in zijn coupé zit, schiet zijn geest ‘als een gladde steen over een staalglad, onaangeroerd oppervlak’. Dat onaangeroerde landschap is verontrustend. Want dringt die geest eigenlijk wel door tot zijn eigen bestaan en tot dat van anderen?

Op het ontmoetingspunt Swansea in Wales, wacht Martin, de derde van de vriendengroep, Paul en Vincent op. Van daaruit leggen ze het laatste deel van de reis af, een korte busreis en een strandwandeling naar Martins huis aan zee, waar zijn vrouw Lotte hen zal ontvangen. Zij is de vierde van de oude vriendengroep. Martins voorstel voor een strandwandeling langs de klifrotsen lijkt een hommage aan het verleden dat de aanleiding vormt tot de reünie: de gezamenlijke klimtocht in hun studententijd in de bergen van de Lofoten.

Zoals de hoofdfiguren de vraag naar de betekenis van het verleden proberen te beantwoorden, zo probeert de lezer zich een beeld te vormen van de gebeurtenissen van destijds en de ruimere betekenis die Grip aan deze geschiedenis wil meegeven. De vraag naar het gemeenschappelijke verleden valt samen met die naar de kern van de roman, maar beide vragen lijken onbeantwoord te blijven. Het is net als met Lotte, de spil van de gedachten van de drie mannen: zij blijft onzichtbaar, maar groeit uit tot een fascinerende figuur. De roman slaagt er zo in om het onafgeronde, onrustig werkzame verleden voelbaar te maken.

Lotte als lot

Allereerst nodigt Grip de lezer uit de verschillende perspectieven op de gebeurtenissen op de Lofoten te onderzoeken. De roman bestaat uit delen die vanuit de drie mannelijke personages worden verteld. Paul heeft Lotte nooit kunnen vergeten, misschien wel juist door haar raadselachtigheid. Hij heeft haar gered van een wisse dood na een val in een kloof. Vlak daarvoor zei ze nog ‘zo gelukkig worden we nooit meer’, een verrassende uitspraak die zich in zijn geheugen heeft vastgezet. Ook haar gedrag daarna vergrootte het raadsel dat Lotte voor Paul is: ze eiste van hem dat hij altijd zal zeggen dat het een ongeluk was, ook al kwam ze ten val door roekeloosheid. Soms lijkt het alsof de gebeurtenis van die dag ‘alles wat daarna kwam had bepaald’ in zijn bestaan. Hij deelt een geheim met haar waarvan hij de betekenis niet kan peilen en dat hem voor altijd aan haar bindt, zonder dat hij nog in enige betrekking tot haar staat.

In het deel dat verteld wordt vanuit Victor zien we dat zich nog iets heeft afgespeeld tussen die geluksverklaring en de val, iets wat ook Victor voor altijd aan Lotte bindt. Hij heeft haar afgewezen. Wie afwijst is de sterkste, maar sindsdien kwelt hem de vraag of hij juist heeft gehandeld. Zijn obsessie met een mogelijk gemiste kans speelt hem hevig parten nu het weerzien nadert met Martin, de man met wie Lotte is getrouwd – als uitvloeisel van diezelfde afwijzing, zo wordt duidelijk. Victor raakt zo geagiteerd dat hij zich, evenals Lotte twintig jaar geleden, laat verleiden tot een overmoedige daad: de beklimming van de kliffen bij het strand. Grip onthult een explosieve verhouding tussen de vrienden van vroeger, met Lotte als katalysator.

Tijd en ervaring

De discussie over het krantenartikel, dat gaat over de mogelijkheid van onsterfelijkheid binnen enkele decennia, ontwikkelt zich tot een rode draad. De wetenschappelijke belofte verdubbelt de reisdag niet alleen met de vakantie van twintig jaar geleden – toen de personages rond de twintig waren –, maar tevens met een perspectief van vergelijkbare duur op de toekomst. Voor Paul is onsterfelijkheid een aanlokkelijk vooruitzicht van onuitputtelijke zintuiglijke ervaring.

Paul ervaart op een wijze die Norbert in Spel reeds verwoordde: ‘ik zag, hoorde, rook, voelde in alles om me heen details die anderen negeerden’. Norbert heeft het idee ‘dat juist deze op het oog vogelvrije esthetiek aan de kern van mijn bestaan raakte – dat hier een mogelijkheid lag iets van de grootsheid van het universum in mijn leven te laten stromen’. De verteller van Grip is ook zo’n intensieve waarnemer van allerlei details en de roman vormt in dat opzicht de belichaming van die esthetiek van Norbert. Anders dan Paul ziet Victor eindigheid als voorwaarde voor waardevolle ervaring: een mens heeft geschiedenis nodig om deze tot persoonlijke herinnering te laten worden. Maar uiteindelijk gaat het ook Paul om de verbinding tussen zintuiglijkheid en tijd: ‘je voelde hoe elke plek in beweging kwam zodra je echt keek, zodra je aandacht zich boog als over een mierenhoop – hoe de wereld zoemde en ritselde en onophoudelijk werd aangeraakt – door de tijd; ja, wat anders’.

Keurmerk van ware verliefdheid is het verlangen dat de ander jouw ervaringen op precies dezelfde wijze deelt, aldus Paul en Victor is geneigd deze definitie te onderschrijven. Maatschappelijk zijn beiden het product van deze absolute eis: vrijgezel en zonder betrekking. De gehechtheid aan de ervaring lijkt tot een geïsoleerde positie te leiden. Het huwelijk van Martin en Lotte – die vond dat het leven een ‘lucifer’ is waarmee je iets anders kon aansteken – vormt in de roman een onuitgesproken tegenstem tegen het onbekommerde estheticisme. Toch zijn ook Martin en Lotte in zekere zin vreemden voor elkaar gebleven. Het beklemmende slot van de roman lijkt de onmogelijkheid te illustreren om ervaringen in meer dan oppervlakkige zin met elkaar te delen.

Een vriendschap die geen vriendschap is, mensen die slechts tijd en plaats delen als reizigers in een treincoupé, een groep studenten met voorliefde voor alpinisme dat Lotte eens vergeleek met een oorlogssituatie: dit alles vertegenwoordigt de psychologische dimensie van de roman. Maar Grip wil meer en toont dat ontoereikende contact ook bij herhaling tegen de achtergrond van een onverschillige en eeuwige natuur.

Eeuwige natuur

Klimmen, denkt Paul, is op een intense manier ervaren dat je bestaat, tegen het decor van een machtige natuur die je doet beseffen dat je nooit meer bent dan een ‘irrelevante toeschouwer’. Dit kosmisch geïnspireerde relativiteitsbesef vindt zijn uitgesproken representant in Victor, die ondanks zijn reputatie van estheet meent dat schoonheid slechts ‘in the eye of the beholder’ is:

Natuur, de wereld, kende geen schoonheid; die werd er door mensen als Paul ingelegd maar het was allemaal een flauwe leugen en vooral ook tragisch – zo’n hardnekkig verlangen schoonheid in de dingen te zien.

Leven is een beetje materie die slechts tijdelijk haar vorm behoudt. Waarom in onsterfelijkheid willen vasthouden aan het ik in plaats van je over te geven aan de algehele anonimiteit en ‘alle moleculen hun gang te laten gaan’? Toch kan Victor zijn stoïsche houding niet volhouden als de zee, voorwerp van zijn filosofische overwegingen, onverwacht opkomt en zijn koffer meesleurt, wat hem tot een woede-uitbarsting brengt.

Grip situeert de gebeurtenissen nadrukkelijk in het landschap. De roman schetst zo een beeld van een allesbepalende materiële werkelijkheid, die weer verwijst naar een in tijd en ruimte onbevattelijk geheel – voor ‘elke zandkorrel’ staan minstens ‘duizend sterren’, zo denkt Paul. Die ongelijke verhouding tussen mens en kosmos illustreert de roman pregnant in wat – bijna – het slotbeeld is: Victor bungelt aan de rand van de overmoedig beklommen klif waarvan het zand loslaat. Zijn laatste gewaarwordingen zijn het geluid van de zee en de warmte van de zon.

De troost van de vorm

Aan het eind van de middag blijven er op het strand in Wales louter losse individuen over. De desintegratie van de klimmersclub is de logische uitkomst van de gebeurtenissen van die dag en die op de Lofoten. Dat Enter ditmaal geen eenling, maar een groep, of beter: een verzameling eenlingen, als uitgangspunt heeft genomen in zijn roman, stelt hem in staat zijn favoriete thema’s opnieuw met voldoende vaart en frisheid over het voetlicht te brengen. Het wisselend vertelperspectief helpt hem om de ondeelbaarheid van ervaringen aanschouwelijk te maken. De ban van het verleden, het andere thema, wordt enerzijds voorgesteld als een rijke bron en anderzijds als een factor die bijdraagt aan die ondeelbaarheid van ervaringen. Dit roept een beeld van isolatie op, geplaatst tegen de achtergrond van de overweldigende aanwezigheid van de eeuwige natuur die elk menselijk streven doet verbleken en opslokt: een welhaast te pompeuze en algemene gedachte om zo prominent in een roman op te voeren. Dat het werkt komt door de natuurlijke verwevenheid met het pakkende verhaal van een queeste zonder uitkomst en door Enters stilistische vermogens. Enters toon is een wonderlijke mengeling van monterheid en pessimisme en hij heeft oog voor levendige details.

De ‘estheten’ Paul en Vincent bespreken geen maatschappelijke misstanden, maar speculeren over onsterfelijkheid. Enters bron is de binnenwereld. De buitenwereld is een spiegel van de ziel, een constellatie die eveneens door de treincoupé wordt getypeerd: de ramen geven Paul uitzicht op het landschap, maar spiegelen hem ook. Jeugd en wat daarna kwam vormen Enters onderwerpen, gevat in een aan religieus besef verwante gelaagde waarneming van het bestaan, waarin de natuur God vervangen heeft als instantie met het laatste woord.

Enter is geen vernieuwend schrijver, vooralsnog ook niet binnen zijn eigen oeuvre waarin hij een beperkte hoeveelheid materiaal uitdiept, maar hij is wel een boeiend schrijver. Hij lijkt te zoeken naar wat Brakman ooit de ‘troost van de vorm’ (in: T. van Deel, Bij het schrijven, Amsterdam 1980) noemde: een samenhangend beeld, in dit geval het overkoepelende perspectief van de roman zelf, dat het solipsisme van de hoofdpersonen zichtbaar maakt en omvat. Anders dan zijn personage Victor is hij in deze onderneming niet sceptisch over ons vermogen om schoonheid in de dingen te zien en vindt hij een vorm voor die ervaring.

Links

Van Oorschot, Amsterdam, 2011
ISBN 9789028241794
240p.

Geplaatst op 29/03/2012

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.