Beste lezer, neem ons niet kwalijk dat we u geen volwaardige samenvatting geven van Digital_Humanities (2012), samengesteld door onder anderen Peter Lunenfeld. Talloze critici vóór ons hebben dat al gedaan, en waarschijnlijk beter dan wij hier kunnen doen. Gelet op de verstreken tijd tussen het verschijnen van dit boek en de publicatie van deze bespreking vermoeden wij dat degenen die de digitale cultuur een beetje volgen het allang hebben gelezen. Indien niet, dan raden wij u aan dat onmiddellijk te doen, zelfs voordat u verder gaat met het lezen van deze recensie.
Digital_Humanities is namelijk een absolute mijlpaal. Dit boek zal vermoedelijk even belangrijk en krachtig blijken te zijn als Jean-François Lyotards La condition postmoderne (1979). Toch verschilt deze uitgave – vanuit één stem geschreven door een collectief van vijf topwetenschappers – aanzienlijk van het humanistische, filosofische onderzoek dat Lyotard meer dan drie decennia geleden verrichte. Hoewel hij na het (voorbarige?) einde van de grote vertellingen nieuwe denkwijzen ontvouwde en het tijdperk van allerlei soorten ‘berichten’ (met een sterke nadruk op de microgeschiedenissen van het alledaagse) inluidde, bleef zijn houding ten opzichte van de invloed van technologie en de opkomst van de communicatiewetenschappen in de humaniora nogal abstract en algemeen. Op deze twee punten, zowel dat van de toekomst van de geesteswetenschappen als dat van de impact van technologie, biedt Digital_Humanities niet alleen verschillende perspectieven, maar laat het eerst en vooral een geheel andere ‘toon’ horen. Niet meer dat half-nostalgische, lauw futuristische geluid dat Lyotard in zijn boek (waarin hij worstelt met het loslaten van een roemrijk verleden) voortbrengt, maar kalm assertief en uitgesproken optimistisch. Anders dan Lyotard, die de kloof tussen ‘modern’ en ‘postmodern’ beklemtoont, zet Digital_Humanities de underscore (dus niet het koppelteken!) in om de nabijheid van die twee termen te onderstrepen, termen die veelal als tegenstrijdig of zelfs antagonistisch worden beschouwd.
De auteurs zoeken naar nieuwe vormen van denken, leren en onderzoeken – iets wat dan de ‘digitale humaniora’ wordt genoemd, een soort technologische update van de klassieke geesteswetenschappen. Maar in feite is hun programma nog ambitieuzer. Als fiere geesteswetenschappers willen ze een totaal nieuwe humaniora uitvinden, waar de tegenstelling tussen geest en technologie via het werken aan concrete projecten wordt overstegen.
Tot op zekere hoogte kunnen we dit boek ook lezen als een variatie op de rudimentaire essays van Ralph Waldo Emerson, ‘Nature’ of ‘The American Scholar’, die dezelfde op de toekomst gerichte geest ademen. Een absurde anachronistische lectuur? Wij denken van niet. Net zoals Emerson brak met het eurocentrische model dat cultuur gelijk stelt aan het lezen van Latijn en Grieks en pleitte voor een academische opvoeding die resoluut naar buiten kijkt (de natuur, de toekomst, Amerika…), zo stellen Lunenfeld en medeauteurs ook een vorm van geesteswetenschappelijk onderzoek voor dat niet langer staat voor het bewaren van teksten maar voor het werken met teksten. Dat wil zeggen: het produceren van kennis via het maken van nieuwe (per definitie multimediale) objecten in plaats van het eindeloos herinterpreteren van al bestaand tekstmateriaal.
Digital_Humanities is geen manifest, geen profetie, geen voorspelling over hoe de dingen zouden moeten zijn of worden als de geesteswetenschappen hun tegenwoordig in twijfel getrokken maatschappelijke relevantie wil behouden die zo lang het ‘unique selling point’ is geweest. Voor de auteurs van dit boek is de digitalisering van het geesteswetenschappelijk onderzoek geen ultieme poging om de laatste resten van het rijke verleden te behouden, maar een echte ommekeer naar nieuwe, geactualiseerde en uitgebreide geesteswetenschappen, een verandering die overigens al is ingezet en naar ons idee de steun verdient van alle academische en niet-academische beleidsmakers.
Grofweg worden deze nieuwe geesteswetenschappen gekenmerkt door de volgende vier randvoorwaarden. In de eerste plaats: de noodzaak tot samenwerking. Het onderzoek van een enkele gespecialiseerde wetenschapper kan worden verrijkt door de interdisciplinaire inzichten van een team onderzoekers. In de tweede plaats: de mogelijkheid om nieuwe vragen te stellen door gebruik te maken van ‘big data’. Zo kan de traditionele close reading worden aangevuld met een ‘distant reading’. Ten derde: de fusie tussen vorm en inhoud. Dit aspect hangt nauw samen met het visualiseren van gegevens en ontwerp. Dat is geen ‘post hoc’-interventie, maar juist een constitutief deel van het onderzoek zelf. Informatie wordt niet weergegeven, maar geproduceerd door zijn ontwerp. En in de vierde plaats: de koppeling van studie en productie. Digitale geesteswetenschappers zijn niet alleen academici, het zijn ook entrepreneurs, zij het zonder winstoogmerk.
Het mag dan ook niet verbazen dat Digital_Humanities als een echte ‘ars poetica’ richting geeft aan wat de nieuwe geesteswetenschappen kunnen realiseren. Het boek is met veel ambacht en inventiviteit vormgegeven, de vormgever wordt genoemd als coauteur, en het werk is tegelijkertijd een essay, een kunstwerk en een beleidsinstrument.
Hoewel het boek optimistisch is over de kansen voor de revitalisering van het geesteswetenschappelijk onderzoek, tonen de auteurs zich allesbehalve naïef en blind voor de maatschappelijke context. Het boek wil de vele obstakels die een ‘betere’ geesteswetenschap door digitalisering in de weg staan niet verhullen. Het schuift bijvoorbeeld het huidige auteursrecht als een van de grote pijnpunten van de nieuwe technologische cultuur naar voren: de auteurs huldigen het zogeheten copy left-standpunt, op basis waarvan ze hun boek integraal online hebben gezet. Daarnaast betreuren zij het dat zakelijke belangen onderzoekers dwingen om de zogeheten ‘orphan studies’ ter discussie te stellen.
Ook markeren ze het probleem van de wetenschappelijke arbeid en, op een meer algemeen niveau, dat van de evaluatie van collectief onderzoek. Hoe kun je als individuele auteur worden beoordeeld als je naam niet duidelijk wordt vermeld in een gezamenlijk onderzoek? Verder zetten de auteurs vraagtekens bij de institutionele en economische achtergrond van het nieuwe geesteswetenschappelijk onderzoek. Hoe zit het met de academische onafhankelijkheid, met het interdisciplinaire werk in monodisciplinaire omgevingen, met scholing en permanente educatie, met supra-institutionele allianties, enzovoorts?
Digital_Humanities probeert deze vragen te beantwoorden door een breed scala aan hulpmiddelen te bieden dat enorm nuttig kan zijn voor al diegenen (zowel onderzoekers als beleidsmakers) die zoeken naar praktijkgerichte oplossingen en zichzelf tijdrovende en demoraliserende mislukkingen willen besparen. Zo bevat het boek een FAQ-afdeling en een gedetailleerde beschrijving van vijf succesvolle digitale geesteswetenschappelijke projecten die bijna het gehele gamma van de humaniora bestrijken. Achtereenvolgens komen aan bod: de digitale cartografie, een tekstueel corpus van papyrus fragmenten uit de Bibliotheek van Alexandrië, augmented rituele joodse objecten in diaspora, de virtuele reconstructie van een Afghaans vluchtelingenkamp en een onderzoek naar het hoofdkwartier van de Zenon Corporation en het bedrijfsarchief. Een mooi portfolio dus van wat de digitale geesteswetenschappen zoal vermogen.
Samen met de oecumenische aanpak van het boek, die de mogelijke symbiose benadrukt tussen traditionele geesteswetenschappelijke werkwijzen en denkpatronen en het digitale heroverwegen en transformeren, brengt dit hands-on studieboek (wat Digital_Humanities uiteindelijk is) een boodschap van hoop en bemoediging voor iedereen die wil profiteren van de technologische revolutie en de humaniora een centrale plaats op de universiteit én in de samenleving wil teruggeven.
Misschien mogen we, tot besluit, nog even de gouden driehoek van kunst, wetenschap en economie in herinnering roepen die tegenwoordig zo niet ontkend dan toch veronachtzaamd wordt. Doordat de markt louter oog lijkt te hebben voor nut, valorisatie en kwantiteit dreigt het klassieke geesteswetenschappelijke alfaonderzoek zich te gammaficeren, met alle gevolgen van dien. Zoals Rens Bod in zijn oratie ‘Het einde van de geesteswetenschappen 1.0’ stelde, kan ‘goed koopmanschap niet zonder wijsheid en kennis van de humaniora’. Anderzijds kunnen ook de geesteswetenschappen veel leren van het koopmanschap, en dat is beslist geen prostitutie. Een inspirerend voorbeeld blijft de boekenreeks Mediawork die Lunenfeld bij MIT Press heeft uitgebouwd, en die een model kan zijn voor de manier waarop het boek zich in een print-plus omgeving kan heruitvinden. Ook in die richting wil Digital_Humanities ons wijzen.
Reacties
Daniël Rovers
Bij het lezen van deze bespreking vroeg ik mij gaandeweg af waarom de auteurs, die de lezer zo monter aanspreken in de eerste regel, niet de moeite nemen werkelijk op het boek en de schijnbaar spannende kwesties die erin aan bod komen in te gaan. Waarom ze genoegen nemen met het verstrekken van wat uiteindelijk niet meer is dan een verzameling optimistische stellingen (‘een echte ommekeer naar nieuwe, geactualiseerde en uitgebreide geesteswetenschappen, een verandering die overigens al is ingezet en naar ons idee de steun verdient van alle academische en niet-academische beleidsmaker’), zonder enige vorm van argumentatie, laat staan kritiek. Goed, deze tekst wil een vermelding geven, met nuttige links (waarvoor dank), maar juist in een bespreking waarin gewaarschuwd wordt voor de ‘gammaficering van de alfawetenschap’ en waarin de auteurs zichzelf opwerpen als verdedigers van de humane wetenschappen ergert dat ontbreken van reflectie of kritisch bewustzijn me eerlijk gezegd. De bespreking leest als een beleidstekst, met tal van algemene uitspraken die door hun algemeenheid amper weerlegd kunnen worden, wat bij beleidsteksten natuurlijk de bedoeling is. Een zin als: ‘anderzijds kunnen de geesteswetenschappen veel leren van het koopmansschap’ is toch een gemeenplaats van jewelste in deze tijd van permanente zelfcampagnes?
Arnoud van Adrichem
Dank voor de reactie. Het is niet onze bedoeling om onszelf in deze bespreking op te werpen ‘als verdedigers van de humane wetenschappen’, al kan het natuurlijk geen kwaad om de noodzaak van de geesteswetenschappen te (blijven) benadrukken. Niemand ontkent dat de humaniora in het algemeen en tekst- en literatuurstudie in het bijzonder nog altijd hun plaats hebben in het moderne wetenschappelijke bedrijf. Maar hoe kan die plek worden ingevuld op een moment dat de digitale revolutie ook hier eeuwenoude zekerheden onderuit haalt? De tijd is voorbij dat de geesteswetenschappen zich kunnen handhaven door de eigen lof te bezingen of door paniekverhalen te verspreiden over het eroderen van het traditionele lezen en schrijven. Steeds vaker verschijnen er dan ook heel andere verhalen over de toekomst van het bestuderen van teksten in de digitale mediacultuur. ‘Digital_Humanities’ is zo’n publicatie waarin een uitgesproken optimistisch geluid opklinkt, dat ons inderdaad ‘monter’ en hoopvol stemt, zelfs al blijft er reden tot zorg. Zoals we in onze bespreking al schreven, is dit boek, naast een essay en een kunstwerk, nadrukkelijk een beleidstekst. Dan ontkom je er niet aan om dit beleid kort samen te vatten en te illustreren aan de hand van voorbeelden (de vijf genoemde gevalstudies). Dat is naar jouw smaak te weinig kritisch en reflexief gebeurd, dat kan, maar volgens ons valt er ook nauwelijks iets op dit boek af te dingen. Integendeel zelfs, Peter Lunenfeld cum suis verdienen alle lof voor dit hands-on studieboek dat praktijkgerichte oplossingen biedt voor de uitdagingen en valkuilen van de ‘geesteswetenschappen 2.0’. In de slotalinea schrijven we over het belang van een goede wisselwerking tussen kunst, economie en wetenschap. Dat mag voor sommigen een gemeenplaats heten, maar voor relatief veel politici en andere beleidsmakers is dat helaas allesbehalve een vanzelfsprekendheid. Doordat de focus nu vooral lijkt te liggen op kwantiteit en productie (zie de publicatiedwang in de wetenschappen, het cijferfetisjisme in de kunsten) wilden we de ‘gouden driehoek’ nog eens onder de aandacht brengen.
Daniël Rovers
Dank voor het uitgebreide antwoord, dat me aanzet mijn kritiekpunt verder uit te werken. Wat we alvast delen, denk ik, is een betrokkenheid bij de geesteswetenschappen die, wegens diverse oorzaken, te kampen hebben met afnemende budgetten en een toenemende onzekerheid bij de beoefenaars ervan. Somberen alleen heeft geen zin, daarin ben ik het ook met je eens, en ‘paniekverhalen’ neem je beter niet serieus – ze zijn te herkennen aan hun onafgewogen, hysterische toon en gebrek aan argumentatie. Mij verontrustte het echter dat in een bespreking van een nieuwe richting van/binnen de geesteswetenschappen nu juist ontbreekt wat die geesteswetenschappen de moeite van het bestuderen (en ik zou zeggen: financieren) waard maakt: een intensieve, kritische omgang met allerhande vormen van betekenistoekenning, die zich in de eerste en laatste plaats kenmerkt door een zorgvuldige manier van lezen en schrijven en dus denken. Ik vond en vind dat er te veel algemeenheden en vage, inwisselbare formuleringen in de bespreking staan. In je reactie stel je dat dat deels komt doordat je de bestaande (beleids)tekst samenvat en dat er op die tekst gewoon niet zo veel kritiek te leveren valt. Maar kritiek is toch veel meer dan alleen maar onjuistheden aantonen of de eventuele ondeugdelijkheid van argumenten blootleggen? Het is ook contextualiseren, verbinden, bevragen en in heldere, eigen bewoordingen formuleren wat er op het spel staat en wat daar bedenkingen bij kunnen zijn. Neem die ‘gouden driehoek’ waar je het over hebt – wellicht komt het door mijn beperkte belezenheid, maar ik moest bij het begrip denken aan een mindere metafoor uit het rijke werk van Jan Wolkers. Een zoekmachine leert me dat het een in beleidsstukken over het veel gelaakte ‘Topsectorenbeleid’ terugkerende term is waarmee de ‘dubbele helix’ (andere beleidsmetafoor) van overheid, bedrijfsleven en de wetenschappen wordt bedoeld. Jullie maken van dat drietal – als impliciete aanvulling? – economie, overheid en kunst. Een vraag of uitweiding die je dan zou verwachten: hoe is de macht binnen die driehoek verdeeld, wie bepaalt wat er gedaan en onderzocht mag gaan worden? En wie heeft de hele metafoor oorspronkelijk gemunt? Je kunt je daarnaast ook afvragen welke overtuigingskracht (voor beleidsmakers, en zeker voor andere Reactor-lezers) er uitgaat van de eenvoudige stelling, zonder verdere uitleg, dat de ‘gouden driehoek’ in het verleden veronachtzaamd is. Wie zou zich door die mededeling, voor zover die waarheid bevat, alsnog laten overtuigen?
Rens Bod mag dan in zijn oratie stellen dat de geesteswetenschappen de ‘next big thing’ zijn voor bedrijven als Apple en IBM, en verzekeren dat de onafhankelijkheid van het onderzoek niet in het geding komt, maar waarop is zijn optimisme gebaseerd? Ik begrijp dat in het boek dat jullie bespraken daar wel kanttekeningen bij geplaatst worden. Die twee teksten hadden naast elkaar kunnen worden gelegd. Ten slotte: het kan zijn dat Adorno met zijn strenge opvattingen over technologie weinig autoriteit geniet bij geesteswetenschappers 2.0 of 3.0, toch lijkt me dat hij te denken geeft als hij in Minima Moralia stelt: ‘Waar het denken voorheen de afzonderlijke, van buitenaf opgelegde plichten verinnerlijkte, heeft het tegenwoordig een gewoonte gemaakt van zijn integratie in het omvattende apparaat en gaat het daaraan ten gronde, nog voordat de economische en politieke machtsspreuken er echt vat op hebben.’ Het citaat is niet als laatste woord bedoeld, maar wel als tegenstem, en als mij iets hoop verschaft in het werk van contemporaine geesteswetenschappers (ook als ze werken met hedendaagse bronnen in databestanden), als mij één ding optimistisch stemt in de teksten van de denkers en critici die zich op onafhankelijke fora als de Reactor buigen over recente boeken en studies, dan is het dat ze zulke tegenstemmen blijven weten te formuleren.
Arnoud van Adrichem
Wederom dank voor je uitgebreide reactie. Dat is geen gratuite beleefdheidsfrase: omdat De Reactor nadrukkelijk is opgezet als een platform waarop verschillende zienswijzen, meningen, denkbeelden, enzovoorts kunnen worden uitgewisseld, kan de commentaarsectie worden beschouwd als (een mogelijkheid tot) uitbreiding of verdere verdieping van de recensies. Die gedachte sluit ook goed aan bij ‘Digital_Humanities’, waarin het ‘sociale leven’ van de geesteswetenschappen aan bod komt. Terecht beschouwen de auteurs publiceren als een sociale daad. Volgens hen betekent publiceren ‘to make something public, to place it within a sphere for broad scrutiny, critical engagement, and community debate.’ Een goede recensie zou dan ook geen laatste woord moeten (willen) bevatten, maar eerst en vooral ruimte moeten bieden aan kritisch-opbouwende reflectie en aanvullende argumentatie (pro of contra). In je reactie stel je een aantal interessante en pertinente vragen. Omdat de beantwoording daarvan welhaast een nieuw stuk zou vergen, wil ik mij hier beperken tot de door ons gememoreerde ‘gouden driehoek’. Die wellicht niet al te courante metafoor – het idioom van Jan Wolkers werd alvast niet bedoeld – wil vooral het belang aantonen van een vruchtbare kruisbestuiving tussen kunst, wetenschap en economie. Omdat wij geloven dat het ene domein niet zou moeten prevaleren boven het andere: ze zouden elkaar juist dienen te versterken. In een tijd waarin kwantiteit de boventoon lijkt te voeren kan het geen kwaad om de gelijkzijdigheid van deze driehoek nog eens te benadrukken. Het slot van de oratie van Rens Bod mag dan ook een echo krijgen: ‘goed koopmanschap kan niet zonder wijsheid en kennis van de humaniora. En de geesteswetenschap is van rechtstreeks belang voor het koopmanschap. Wij 21e-eeuwers waren het even vergeten, maar ik hoop u er vandaag opnieuw van te hebben overtuigd.’
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.