‘Real snow on the stage. Fake blood on the snow.’ Ben Lerner, The Lichtenberg Figures
Alarm! Echte emotie gesignaleerd in het Prado! Wanneer een bezoeker in huilen uitbarst tijdens het bekijken van Rogier Van der Weydens Kruisafneming ontstaat er paniek onder de zaalwachters van het befaamde museum in Madrid. De heftige emotie plaatst hen voor een dilemma. Beleeft deze museumbezoeker een oprechte ervaring of doet hij alsof? In dat laatste geval zou het wel eens om een psychopathische kunstvandaal kunnen gaan die het dramatische meesterwerk van de Vlaamse Primitief op elk ogenblik met een mes te lijf zou kunnen gaan. Niet alleen de suppoosten weten zich geen raad met deze ongewone publieke expressie van een individuele emotie, ook Adam Gordon, de verteller van Vertrek van station Atocha, trekt de oprechtheid van de geëmotioneerde kunstliefhebber in twijfel. Hij denkt zelfs dat het om een kunstperformance gaat waarin de kunstenaar louter een reactie van het museum wil uitlokken. Dit staaltje achterdocht tekent de pathologische leugenaar, bedrieger, poseur en faker Adam Gordon.
Vertrek van station Atocha is het sprankelende en originele prozadebuut van Ben Lerner (1979), geen onbekende voor poëzieliefhebbers met een internationale scoop. Lerner vestigde op vijfentwintigjarige leeftijd meteen al zijn naam met The Lichtenberg Figures (2004), een reeks van 52 sonnetten waarin hij mediteert op taal en poëzie. Dezelfde thema’s uit zijn bekroonde debuutbundel komen ook terug in zijn debuutroman uit 2011, door Tao Lin terecht samengevat als een ‘character-driven ‘page-turner’ and a concisely definitive study of the “actual” versus the “virtual” as applied to relationships, language, poetry, experience.’
De ik-verteller, Adam Gordon, is een jonge Amerikaanse dichter die dankzij een prestigieuze beurs een jaar in Madrid verblijft om er onderzoek te doen naar dichters uit de Spaanse Burgeroorlog. Van onderzoek komt echter weinig terecht. Adam brengt zijn tijd door met blowen, drinken, tranquillizers slikken, naar feestjes gaan en verliest zich in een dubbele liefdesaffaire met Isabel en Teresa, zijn vertaalster. De roman speelt zich af in het noodlottige jaar 2004, het jaar van de terroristische aanslag op het gelijknamige station in Madrid waarbij bijna 200 doden vielen.
Het boek sleurt ons mee in de complexe gedachtekronkels en hersenspinsels van een jonge beloftevolle dichter die niet weet wat hij wil, noch wie of wat hij is. Hij veracht poëzie maar kan er niet over zwijgen; het hele boek door wil hij terug naar Amerika maar evengoed is hij vast van plan om Madrid nooit meer te verlaten; hij houdt van de nuchtere Isabel maar is net zo gek op de mysterieuse Teresa.
Ik lijk hier het profiel te schetsen van een postpuberale adolescent die verteerd wordt door extreem uitstelgedrag en radeloos op zoek is naar zichzelf. Deels is dat ook zo, maar Ben Lerner trekt meerdere registers open. Vertrek van station Atocha laat zich op een psychologisch niveau lezen als een coming-of-age-verhaal dat het ontwikkelingsproces beschrijft van de adolescentie naar de volwassenheid. Anderzijds roept een ‘held’ die besluiteloos ronddoolt, nooit een keuze kan maken en geen begrip kan opbrengen voor de authenticiteit van mensen, gedachten en idealen onmiddellijk andere post-moderne romanhelden op, zoals Dwight Wilmerding uit Benjamin Kunkels roman Indecision. Zeker wanneer de zwaarmoedige Gordon te kennen geeft dat hij zich, bij gebrek aan diepgang, dan maar zal toeleggen op ‘een ervaring van het ontbreken van diepgang’, is de postpostmodernist in al zijn talige slimmigheid present. En als hij ten slotte openlijk toegeeft dat hij als een citaten-mens door het leven stapt, lijkt zijn status als raspostmodernist definitief bezegeld: ‘Ik was geneigd dichtregels alleen mooi te vinden wanneer ik ze als citaat in prozateksten tegenkwam waarin de regelwisselingen waren vervangen door schuine streepjes.’
Toch is er hier meer aan de hand dan de uiting van een postpostmodern levensgevoel. Adam Gordons besluiteloosheid komt eerder voort uit een uitstelgedrag dan uit een fundamentele existentiële twijfel. Hij weigert de ogen te openen, zowel voor de realiteit van zijn omgeving als voor zijn eigen onontkoombare conditionering. Hij leeft in een mythomane wereld en gaat ervan uit dat zijn gedachten, leugens, wensdromen effectief invloed hebben op de hem omringende wereld, en denkt bovendien dat iedereen valse signalen afgeeft. Adam Gordon leeft in een werkelijkheid die opgebouwd is uit gefantaseerde veronderstellingen en egoïstische manipulaties; een spiegelpaleis waar de leugen regeert.
Die manie van de dichter om te pas en te onpas te faken en te liegen vraagt in het begin een zekere gewenning van de lezer. Zo beschrijft hij hoe hij nauwgezet gelaatsuitdrukkingen heeft ingestudeerd die passen bij bepaalde gelegenheden. Hij huilt op commando. Hij stuurt het verhaal de wereld in dat zijn moeder overleden is. Wanneer hij zich verspreekt corrigeert hij die leugen door te zeggen dat ze niet dood is maar alleen doodziek en breit hij er vervolgens een nieuwe leugen aan vast: zijn vader zou een fascist zijn. Je waant je als lezer daardoor in een schelmenstuk met een gewiekste Spaanse Brabander die niets liever doet dan de boel belazeren. Het verschil met de held van Bredero is dat Adam Gordon er niet echt plezier in schept om mensen in zijn omgeving op het verkeerde been te zetten. De drang om gevoelens en gelaatsuitdrukkingen te manipuleren is te sterk voor hem. Hij zoekt eerder een virtueel surrogaat voor zijn onvermogen om tot een reeële ervaring te komen.
Wanneer halfweg het boek de fatale aanslag in station Atocha plaatsvindt, verwacht je als lezer dat deze aangrijpende gebeurtenis Adam Gordon wakker zal schudden uit zijn inertie en hem zal bevrijden uit zijn pathologische mythomanie. Zou hij als Amerikaan – 9/11 indachtig – niet extra gevoelig moeten zijn voor dergelijk geweld? Je verwacht kortom een grote kentering in het verhaal. Niets is minder waar. Op het moment van de aanslag verblijft de dichter in het peperdure Ritz hotel waar hij in een vlaag van grootheidswaan een kamer voor een nacht heeft gehuurd om zijn vriendin Isabel te imponeren. Wanneer hij ’s morgens wakker wordt door een hard geluid en stilaan begint te beseffen dat het om een bomaanslag gaat is hij even van slag.
Uit zijn gedrag blijkt echter niet de minste betrokkenheid bij de schokkende ervaring van 11 maart. Hij sympathiseert niet of nauwelijks met de demonstranten en het groepje actievoerders dat in de chique flat van Teresa samenkomt om over de aanslag te discussiëren. Hij gaat vooral naar de bijeenkomsten om te weten te komen wie Teresa’s liefje zou kunnen zijn.. Als hij later door het instituut dat zijn beurs toekende wordt uitgenodigd om deel te nemen aan een symposium over literatuur en politiek doet hij er alles aan om niet te hoeven meedoen. Als hij ten slotte toch plaatsneemt tussen de sprekers brengt hij het er uitstekend van af met een sluw, evenwichtig en naar diplomatie riekend statement: ‘Geen schrijver mag zijn politieke moment verloochenen, maar de literatuur is meer een afspiegeling van de politiek dan dat ze er invloed op heeft, een belangrijk onderscheid.’
Lerners debuutroman kan ook nog op een ander, meer abstract niveau gelezen worden, namelijk als metafoor voor de paradox van poëzie. Een en ander werd me duidelijk na het lezen van een interview met Ben Lerner in The Believer, waaruit blijkt dat de onmacht van Adam Gordon om iets echt te ervaren wel eens symbool zou kunnen staan voor Lerners visie op poëzie. Adam Gordon houdt weliswaar van poëzie, maar wat hij in poëzie vooral bewondert is het aanwezige abstracte potentieel, dat helaas verraden wordt door het eigenlijke, gerealiseerde gedicht. ‘Ik kan me wel vinden in dit soort negativiteit’, zegt Lerner, ‘Het zegt iets over de reden waarom poëzie overeind blijft ondanks al die mislukte gedichten.’
Lerner refereert hier aan Allen Grossman’s essaybundel The Long Schoolroom. Lessons in the Bitter Logic of the Poetic Principle. Grossman beschrijft daarin wat hij ‘virtuele’ poëzie noemt. Voor Grossman zijn gedichten per definitie virtueel omdat er een onoverbrugbare kloof bestaat tussen wat de dichter wil dat het gedicht veroorzaakt en wat het écht teweeg brengt. Dat komt voort uit een contradictie die van oudsher aanwezig is in het hart van de poëzie zelf en die hij ‘de bittere logica van het poëtisch principe’ noemt. De poëtische logica is bitter omdat het gedicht structureel tot mislukken gedoemd is. Om Lerner nogmaals te citeren:
Een gedicht is per definitie een verslag van een mislukking omdat het voor de onmogelijke opgave staat om het menselijke, het historische en het eindige te overstijgen. Onmogelijk omdat de taal gebonden is aan de structuren van de werkelijkheid.
De aan elk gedicht inherente mislukking om de objectieve rechtermarge van het blad te bereiken is wat mij betreft één van de manieren waarop poëzie ‘afwezigheid’ doet aanvoelen als ‘aanwezigheid’. (Interview Tao Lin)
In de roman wordt de Amerikaans postmoderne dichter John Ashbery opgevoerd als de belichaming van deze opvatting. Voor Adam Gordon gaven Ashbery’s ‘vloeiende zinnen altijd het gevoel dat ze zinnig waren, maar keek je op van de bladzijde, dan kon je onmogelijk zeggen wat er nu zo zinnig aan was.’ In volgende treffende passage legt hij zijn leeservaring van Ashbery uit:
De beste gedichten van Ashbery berschrijven hoe het is om een gedicht van Ashbery te lezen; zijn gedichten verwijzen naar het vervagen van hun referentie. En als je leest over je lezen in de tijd waarin je leest, wordt onmiddellijk middeling ervaren. Het is alsof het eigenlijke gedicht van Ashbery voor je verborgen was, aan de andere kant van een spiegelend oppervlak geschreven, en je alleen de reflectie zag van je lezen. Maar door je lezen te weerspiegelen stellen de gedichten van Ashbery je in staat je aandacht op je aandacht te richten, je ervaring te ervaren, en zo maken ze een vreemd soort aanwezigheid mogelijk. Maar het is een aanwezigheid die de virtuele mogelijkheden van de poëzie intact laat doordat het echte gedicht buiten je bereik blijft, op de achterkant van de spiegel staat geschreven: ‘Je hebt het maar je hebt het niet. / Je mist het, het mist jou. / Jullie missen elkaar.’
Als Vertrek van station Atocha ondanks de magere plot en een stijl die naar het cerebraal-intellectualistische neigt toch leest als een pageturner, zoals Tao Lin terecht opmerkt, dan komt dit vooral door de op elke pagina voelbare, haast ondraaglijke spanning tussen de wil om een gedicht te schrijven en de wetenschap dat er niet aan een mislukking valt te ontkomen. Adam Gordon schrijft nauwelijks maar als hij iets schrijft (een collage van foute vertalingen en fragmenten van e-mails) blijkt het toch in de smaak te vallen. Adam Gordon weigert voor te dragen, maar als hij het dan toch doet, op de knullige manier die hem eigen is, wordt het een ware triomf. Hij zet een schitterende karikatuur neer van een voorlezende Spaanse dichter die even de stilte bewaart ‘om krachten te verzamelen voor een heroïsche onderneming’. Het is een spottend portret van ‘El poeta’ zoals we die op het oude continent kennen: gewichtig, plechtig, vol eigenwaan, geen seconde twijfelend aan het levensbelang van zijn verzen. Daar kan de nuchtere Amerikaan, die de gedrogeerde Adam Gordon ook is, alleen maar de draak mee steken.
In de roman komen twee gedichten voor die Adam Gordon zogezegd geschreven heeft. Eén gedicht komt uit Lerners dichtbundel The Lichtenberg Figures. ‘Het wordt een andere tekst in de roman door het feit dat het auteurschap gefictionaliseerd is’, zegt Lerner, ‘Ik vind het fantastisch dat zoiets kan in een roman: een wereld bouwen waarin een gedicht gelezen of mislezen wordt. Het tweede gedicht is het gedicht dat Adam voorleest in de galerie en dat gedicht is opgebouwd uit regels van de roman. Het is een virtueel gedicht, in de zin dat het structureel onmogelijk is voor Adam om zinnen uit een nog ongeschreven roman ter beschikking te hebben.’
‘Jij als dichter, koester je geen haat jegens de meeste gedichten’ vraagt Lerner op een bepaald moment aan zijn interviewer, zinspelend op de onmogelijkheid van gedichten om aan de structuur van de taal te ontsnappen. Het gedicht in zijn geconcretiseerde vorm herinnert de dichter immers aan zijn mission impossible: het inherente onvermogen van een gedicht om zichzelf te ontstijgen. Uiteindelijk is dat de reden waarom hij, de dichter, ernaar verlangt om het gedicht uit te stellen, om net als Adam Gordon, de onvermijdelijke mislukking niet onder ogen te hoeven zien.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.