In 1980 maakten schrijver Georges Perec en filmmaker Robert Bober een film en een boek over Ellis Island, het Amerikaanse immigratiecentrum waar tussen 1892 en 1924 miljoenen immigranten per schip aankwamen, voornamelijk uit Europa. Daar ondergingen de gelukzoekers medische en juridische controles, waarna ze al dan niet als Amerikaan werden geregistreerd. ‘Een fabriek om Amerikanen te produceren’, aldus Perec. Na 1924 kwam er een einde aan het opendeurbeleid – slechts 2 procent van de nieuwkomers zou worden teruggestuurd – en werden strengere immigratiewetten ingevoerd. Ellis Island veranderde later eerst in een detentiecentrum, en daarna zelfs in een gevangenis voor mensen die verdacht werden van anti-Amerikaanse activiteiten. Tegenwoordig is het onderdeel van het Statue of Liberty National Monument en is er een museum gevestigd. Wat kwamen Perec en Bober in 1978, toen ze Ellis Island voor het eerst bezochten, zoeken op deze plek van ‘ontheemding en hoop’?
De film en het boek werpen elk met hun eigen middelen een blik op deze periode rond de eeuwwisseling, toen Ellis Island gold als de ‘Golden Door’ naar Amerika. Als tweeluik lijkt het boek in de eerste plaats de film te vergezellen, eerder dan andersom. De film, getiteld Récits d’Ellis Island (1978–1980), bestaat uit twee delen: ‘Traces’ en ‘Mémoires’. In het eerste deel staat een bezoek aan het doorgangscentrum centraal, of wat daar in 1978 nog van overbleef. Over de beelden van een vervallen Ellis Island en de skyline van New York klinkt de stem van Perec, die zowel historische en anekdotische toelichting geeft als meer reflectieve beschouwingen. Een deel van het bezoek gebeurt samen met een groep bezoekers en een gids, wiens toelichting zich ontvouwt in het herkenbare register van een klassieke sightseeing-tour. Het tweede deel focust op de getuigenissen van een tiental mensen die deze tocht maakten en inmiddels een leven hebben opgebouwd in New York of elders. Perec en Bober concentreerden zich op interviews met mensen uit de Joodse en Italiaanse gemeenschappen, naar eigen zeggen omdat zij zich ‘persoonlijk het meest bij hen betrokken voelden’.
Het boek is grotendeels een transcriptie van de film: de voice-over van Perec en de gesprekken worden nagenoeg woordelijk overgenomen. Hoewel boek en film min of meer dezelfde structuur volgen, is het boek opgedeeld in vijf hoofdstukken. Het eerste deel van de film valt in het boek uiteen in drie hoofdstukken: ‘Traneneiland’, ‘Beschrijving van een weg’ en ‘Album’. Het vijfde hoofdstuk van het boek valt dan weer samen met het tweede deel van de film en presenteert transcripties van de interviews. Het vierde hoofdstuk geldt als memorandum van hun reis naar New York met opsommingen van de mensen die ze hebben ontmoet, hadden willen ontmoeten, plaatsen en evenementen die ze bezocht hebben, én zelfs het specifieke voedsel dat ze aten (‘meat balls and spaghetti, chicken “cordon bleu”, lasagneachtige pasta’ enzoverder).
Afgezien van hun eigen mediale werkelijkheden, zijn er nog enkele andere markante verschillen tussen het boek en de film die in het oog springen. Zo ontbreekt in het boek de getuigenis van de gids volledig. Omgekeerd krijgen de historische foto’s in het boek een grotere zelfstandigheid; in het hoofstuk ‘Album’ worden een twintigtal beelden van immigranten en Ellis Island samengebracht. In de film worden deze foto’s op een eigenaardige manier ‘opgevoerd’ op de locatie zelf, als grote, ‘uitheemse’ objecten die door de filmmakers her en der op Ellis Island zijn uitgestald. In het boek ontbreekt dan weer een vergelijkbare exploratie van de vervallen plek, het visueel aftasten van wat er vandaag, in 1978 dan, nog te zien is. De transcripties van de interviews zijn dan weer uitvoeriger in het boek en bieden een bredere inzage in de verhalen van de immigranten.
Een eigen zoektocht
Ondanks de bijna journalistieke ambitie, blijft de vraag die zowel in de film als in het boek op de achtergrond meespeelt: wat hopen de makers precies te vinden? Perec thematiseert al van bij het begin de dubbelzinnigheid van hun intentie. Zowel het boek als de film opent met een expliciete zelfbevraging: waarom ondernemen ze dit project, en waar gaat de film eigenlijk over? Perec erkent zelf hoe lastig die vragen te beantwoorden zijn: ‘Het is vast een beetje gekunsteld als ik zeg dat we de film hebben gemaakt met als enig doel te begrijpen waarom we het verlangen of de behoefte hadden om hem te maken.’
Aan de basis ligt voor Perec en Bober een duidelijke fascinatie voor de plek zelf. De mythologisering van Ellis Island is niet misplaatst: 16 miljoen mensen die hun doortocht maakten naar Amerika via dezelfde ‘deur’, op zoek naar een beter leven. Het is een volksverhuizing die haar gelijke niet kent in de geschiedenis en die het gezicht van het Noord-Amerikaanse continent onherroepelijk veranderde. Anderzijds is de wonderlijkheid van die plek ook relatief en eerder poëtisch van aard: de meeste immigranten brachten er in het beste geval maar enkele uren door voor ze de magische woorden ‘Welcome to America!’ te horen kregen. Ellis Island lijkt voor Perec en Bober dan ook deels een alibi voor een heel eigen zoektocht. Enkel in het gesprek met mevrouw Kakis, die samen met de filmploeg als enige geïnterviewde het eiland opnieuw bezoekt, wordt er iets van de oorspronkelijke ervaring van die plek geëvoceerd. Voor de andere ondervraagden vormt het vooral een beginpunt voor een gesprek over hun verhaal in Amerika, hun herkomst en ervaring als immigrant.
Al snel wordt duidelijk dat de fixatie op Ellis Island nauw verbonden is met Perecs en Bobers eigen Joodse achtergrond, fundamenteel getekend door de ervaring van diaspora en ballingschap. Juist omdat het eiland een plaats van overgang is, ‘waar degenen die waren vertrokken nog niet waren aangekomen’, een lege ruimte waar oude identiteiten werden losgelaten en nieuwe ontstonden, biedt het voor Perec, en vermoedelijk ook voor Bober, een kader om te reflecteren op wat het voor hem betekent om Joods te zijn. Tegelijkertijd speelt ook de fascinatie voor Amerika als een maagdelijk, beloofd land zonder vooroordelen, waar ‘de verworpenen der aarde’ konden aanspoelen en een nieuw leven beginnen na een ‘lange reis zonder terugkeer’. Een plek waar ook talloze joodse immigranten gemeenschappen hebben uitgebouwd en een ‘thuis’ hebben gevonden.
De emotie van het document
Hoe bieden het boek en de film dan uiteindelijk een antwoord op hun eigen vooropgestelde zoektocht? Die vraag biedt zowel het narratief als autobiografisch ankerpunt voor beide werken.
Ik las eerst het boek en zag dan de film. De feitelijke informatie over Ellis Island kende ik dus al bij het bekijken van de film en ook de voice-over van Perec klonk als een herhaling, nu wel belichaamd door zijn eigen stem. Toch lijkt het me dat de intentie van Perec en Bober het best tot haar recht komt op papier, juist omdat het boek zuiverder blijft in het schuiven en monteren van de verschillende registers en bronmateriaal, zowel tekstueel als visueel. Het boek is opgezet als een nauwkeurig gestructureerd plakboek, een gestileerd productiedossier voor een film. De verschillende tekstuele kleuren – historische uiteenzettingen, poëtische of literaire bespiegelingen en citaten, anekdotes, documenten en getuigenissen, namen, aantallen en locaties – worden gepresenteerd in een nogal nuchtere nevenschikking; de scheiding tussen de verschillende tonaliteiten blijft behouden. Ook in de plaatsing en het gebruik van beelden wordt ritme gezocht: verschillende groottes, sommige beelden beslaan een volledige pagina, andere verschijnen alleenstaand, omlijst door witruimte. De gebruikte beelden zijn historische foto’s van immigranten en van Ellis Island uit die specifieke periode, en stills uit de film. In de nieuwe Nederlandstalige vertaling van Rokus Hofstede werden ook facsimiles toegevoegd van de tekst in Perecs handschrift.
Bij Perec speelt, net als in zijn andere werk, een obsessie voor het inventariseren en het gedetailleerd opsommen van alledaagse dingen en feiten. Hij treedt op als een alledaagse historicus. Het gebruikte materiaal in het boek teert op de ‘emotie’ van het document en de statistiek, de wereld die wordt opgeroepen via de vorm van de lijst of de administratieve beschrijving. Perec gebruikt in veel van zijn werk inventarissen en details om het gewone, het over het hoofd geziene, zichtbaar te maken. De documenten, herinneringen en opsommingen worden dragers van betekenis en identiteit. Het gaat daarbij niet om de diepte achter de data, maar om een poging om via het concrete het ongrijpbare te benaderen, tijdelijk aan te wijzen. In zijn zoektocht naar het onvatbare grijpt hij naar wat wél tastbaar is: informatie, gegevens, foto’s en getuigenissen. Niet toevallig voegden Perec en Bober achter de filmtitel de jaaraanduiding ‘1978-1980’ toe. De film en het boek zijn uiteindelijk het resultaat van een fragmentarisch contact: enkel dat kunnen ze laten zien wat zij, een filmmaker en een schrijver, nu te zien en te horen hebben gekregen in de beperkte periode van hun onderzoek.
Sporen lezen
Voor Perec schuilt er poëzie in die boekhouding van het leven. Ze biedt valse, banale ankerpunten, pogingen om hiëroglifische concepten en ervaringen als identiteit, tijd of geschiedenis te vatten in vorm. Hij construeert een houvast in wat anders onbestemd en vormloos dreigt te blijven. Toch blijft ook die poging voor Perec relatief:
Het houdt geen steek, deze beelden
tot spreken te willen brengen,
ze te dwingen iets te zeggen
wat ze onmogelijk kunnen zeggen.
In eerste instantie kun je maar één ding doen:
de dingen domweg proberen te benoemen,
gewoon, een voor een,
opsommen, ze tellen,
en daarbij zo neutraal mogelijk
zo nauwkeurig mogelijk
te werk gaan,
in een poging om niets
te vergeten.
Hoe moeten deze sporen dan gelezen worden? Perec geeft zichzelf de onmogelijke taak die verloren werkelijkheid terug te vinden van deze miljoenen mensen in hun banaliteit en alledaagsheid, zich voor te stellen ‘wat daar gebeurde’. Maar dat kan alleen aan de hand van beschrijvingen van wat zich aandient op het oppervlak, zoals ‘twee strijkplanken rustend op brede smeedijzeren poten, / de ene met een rechthoekig strijkblad, de andere / met een ovaal strijkblad’. In de film verschijnt een beeld van die strijkplanken op Ellis Island samen met de beschrijving van Perec. Zelfs ondanks deze verdubbeling, in tekst en beeld, maken Bober en Perec duidelijk: hier is niets meer te zien dan een ‘vormeloze opeenstapeling’. Wat niet kan worden geëvoceerd, zijn de miljoenen verhalen die de mensen vertelden aan de inspecteurs van Ellis Island. Wat overblijft is enkel de droge vragenlijst van 29 identieke vragen – ‘Hoe heet u? Waar komt u vandaan? Waarom komt u naar de Verenigde Staten?’ – die elke aspirant-Amerikaan te horen kreeg. Perec zet deze vragenlijst zelf op een sokkel, als het enige zichtbare teken dat overblijft van een kolossale historische ervaring. Dat is de emotie: identieke maar toch verschillende verhalen, miljoenen lotgenoten maar elk met een andere uitkomst. Hier ontstaat ook het spel met de vorm doordat verschillende stukken ‘informatie’ op andere manieren worden getoond: in een beschrijvend register, poëtisch of opsommend, als foto of als hedendaags beeld. Maar geen enkele vorm reveleert uiteindelijk een absolute waarheid over de ervaring van die immigranten.
De wereld is voor Perec dan ook geen code om te kraken, maar een gegeven om te ervaren en te waarderen in haar alledaagsheid. Het gaat hem om de waarde van het oppervlak, niet om het graven naar een diepere laag die er misschien niet is. Niet zoeken naar iets wat niet beschreven kan worden, maar de aandacht vestigen op wat er wél is. Net als Ellis Island uiteindelijk vandaag een lege plaats is, waar niets meer te zien is, benadert Perec ook identiteit als een plek die steeds opnieuw gevuld, verlaten en hertekend wordt. Denk bijvoorbeeld aan zijn boek W, of De jeugdherinnering (oorspr. W ou le Souvenir d’enfance (1975)), waarin het autobiografische — getekend door de herinnering aan zijn vader, die in de oorlog omkwam, en zijn moeder, die verdween tijdens haar transport naar Auschwitz — wordt afgewisseld met fictie, en herinnering zelf uiteenvalt in fragmenten. Daar ontstaat een beeld van een identiteit die niet op een solide fundament rust, maar op gemis, reconstructie en representatie, als een montage van herinneringen, contexten en keuzes. Omdat de plek leeg is, moet ze steeds opnieuw ingenomen worden door verhalen, objecten en gebruiken. Perec wil zich dus in de eerste plaats Ellis Island, ‘deze vergaarplaats’, eigen maken.
wat voor mij hier te vinden is
zijn geenszins bakens, wortels of sporen,
maar het tegendeel ervan: iets vormeloos
wat amper onder woorden te brengen is,
iets wat ik afsluiting kan noemen, of afscheuring, of afgesneden zijn,
en wat voor mij op een heel innige, heel ondoorgrondelijke manier
verbonden is met het feit dat ik Joods ben.
Een aannemelijke autobiografie
Voor Perec, meer dan voor Bober, was zijn Joods-zijn een ‘weinigzeggende vanzelfsprekendheid’, juist omdat de generationele overdracht zo brutaal was afgesneden. ‘Ergens ben ik vreemd aan iets van mezelf.’ Bij Bober daarentegen speelde bij dit project een persoonlijke band mee: de grootvader van zijn moeder werd op Ellis Island de toegang tot Amerika ontzegd omdat hij trachoom had.
Misschien omdat Perecs zoektocht nog arbitrairder is, komt die onzekerheid beter tot zijn recht op papier. Het associatieve spel tussen ‘een aannemelijke autobiografie’, ‘een potentiële herinnering’, en de concrete plek die Ellis Island is en was, rendeert sterker in Perecs woorden dan in Bobers beelden. Film en boek lijken ook niet gemaakt als aanvulling op elkaar. Daarvoor ligt vooral de film te veel in het verlengde van het boek.
De onmogelijkheid tot beschrijven, het aftasten van het oppervlak, wordt in het boek ook anders in stelling gebracht dan in de film. In het boek wordt dat onaffe en onbestemde door Perec benadrukt via de bladspiegel: zijn tekst wordt verkapt gepresenteerd, zonder conventioneel gebruik van leestekens en hoofdletters, alsof elke zin in zijn eigen besluiteloosheid blijft hangen. In plaats van af te dalen in de diepte, decoreert Perec alles met details: de precieze datum, weekdag, locatie van en aanwezigen bij een gesprek. Ook hij lijkt een vaste vragenlijst te hanteren, alsof hij het gesprek met de inspecteur op Ellis Island zelf heropvoert. Uit de gesprekken blijkt dat Perec vooral geïnteresseerd is in de immigratie-ervaring van zijn gesprekspartners: Waar liggen hun wortels? Wat is hun Amerikaanse ervaring? Het boek, beter dan de film, slaagt erin te blijven hangen in een zoekende montage, waarin dezelfde informatie herhaald wordt, in een ander register, als in een muzikale compositie. Zelfs in de legendes bij de beelden wordt gespeeld met presentatie en vorm.
In de film zorgen bepaalde gekunsteldheden niet voor hetzelfde of een vergelijkbaar beoogd effect: Perec die aan een tafel in een fotoalbum bladert, de foto’s die her en der zijn uitgestald op Ellis Island, of de vragenlijst die als tekst op het beeld verschijnt. De vormelijke mogelijkheden worden in de film minder diepgaand onderzocht. De notie van documentaire, evenals de daaraan verbonden onmogelijkheden en spanningen — uiteindelijk kan je met je camera immers alleen de buitenkant, het oppervlak van dingen en mensen vastleggen — worden te weinig afgetast. De spanning tussen vorm en werkelijkheid blijft te zwak. De documentairestrategie berust ook niet op het ‘fragment’, maar eerder op de registratie van een stem, een gezicht, een plek: het bijna zakelijk vastleggen van wat zich aandient. Enkel in de figuur van de gids en in de scène tijdens de processie dringen toevalligheden het beeld binnen. Perecs houding tegenover het materiaal komt uiteindelijk veel beter tot uitdrukking in het boek; in de film is het onduidelijk wie hier ‘het laatste woord’ heeft. Perec lijkt meer gast dan regisseur, terwijl Bober nooit helemaal de rol van ‘maker’ op zich neemt.
Zelfgecreëerd erfgoed
Perec en Bober komen als makers naar Ellis Island, maar bevinden zich tegelijk tussen andere bezoekers die het eiland in 1978 tijdens een rondleiding aandoen, de meesten op zoek naar een echo van iets dat al lang verdwenen is, vaak omdat hun verwanten ooit langs hier Amerika binnenkwamen.
ze zijn niet gekomen om kennis op te doen die ze nog
niet hadden,
maar om iets terug te vinden,
om te delen in iets wat hun bij uitstek eigen is,
een onuitwisbaar spoor van hun geschiedenis
Film en boek vangen deze metafoor: Perec en Bober maken zelf de oversteek, arriveren in New York, en beleven daarmee opnieuw de migratiereis die zoveel miljoenen mensen maakten. Maar de harde waarheid die onder deze zoektocht schuilgaat, is dat er eigenlijk niets te vinden is op Ellis Island. Geen vaste grond, geen onveranderlijke oorsprong, alleen het vluchtige spoor van herinneringen en fragmenten die nooit volledig te vatten zijn. In dat ongrijpbare blijft hun verhaal hangen, en precies daarin liggen de tragiek en de schoonheid van hun zelfgecreëerde erfgoed.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.