In zijn korte essay ‘Going From Zero to Sexy on High-Caloric Queer Overdrive’, opgenomen in de verzamelbundel Why Are Faggots So Afraid of Faggots? (2012), schrijft de Amerikaanse dichter CAConrad het volgende: ‘You don’t know true freedom until you don’t want what they want you to want.’ Niet alleen resoneert deze uitspraak sterk met wat ik zelf voel en wil (en kan ik me indenken dat dit voor meer mensen geldt), maar ook met wat er gebeurt in The Argonauts van Maggie Nelson (1973), een boek dat de afgelopen tijd veel in de belangstelling stond en dat vorig jaar in Nederlandse vertaling verscheen.
De Argonauten is een boek dat bestaat uit een aaneenschakeling van paragrafen waarin op theoretische, anekdotische en essayistische wijze thema’s als moederschap, queerness, politiek verzet, familievorming, emancipatie en identiteit worden onderzocht. Nelson doet dat niet in afgebakende essays, maar in één grote tekst. Steeds vertrekt ze vanuit haar eigen leven dat zij aanvankelijk alleen deelt met Harry Dodge en later met hun kind Iggy. Op deze vruchtbare grond ontkiemen al deze overpeinzingen. In die totale vorm legt ze associatief en via haar eigen en andermans theorie verbanden tussen de thema’s. Dat maakt De Argonauten tot autotheoretisch werk, als we de conceptualisering van Stacey Young aanhouden. Zulke teksten:
differ from straightforwardly autobiographical accounts… in that they not only place personal experience within political contexts, but they also conceive of those contexts as multiple and shifting. Moreover, they investigate the ways in which what gets encoded as ‘personal experience’ is always constructed through these multiple and shifting contexts
‘2011, de zomer waarin onze lichamen veranderen. Ik vier maanden zwanger, jij zes maanden aan het testosteron.’ Welkom in de relatie tussen Nelson en Dodge. Die volgen we niet chronologisch, maar op dezelfde manier als Nelson theoretische verkenningen: we hinkstapspringen door hun levens, herbeleven herinneringen, krijgen mondjesmaat informatie over hun familiaire achtergrond. Uit de geschreven snippers ervaart de lezer mee hoe turbulent Nelsons zwangerschap en bevalling zijn en wat de impact is van Dodges transitie.
Waarom verweeft Nelson theorie en kritiek met eigen ervaringen en anekdotes? In een interview zegt de Amerikaanse schrijver Benjamin Moser:
Als je iets niet begrijpt, moet je er theorieën omheen bedenken. Mensen die gewoon ongecompliceerd van iemand kunnen houden en een familie kunnen stichten, hebben die theorieën niet nodig. Die doen gewoon.
Een soortgelijk principe hanteert Nelson in De Argonauten. Ze heeft de theorie niet zozeer nodig, omdat haar leven onbegrijpelijk is, nee, ze wil juist met behulp van die kritische theorie haar eigen leven sociaal inbedden en plaatsen tegen de achtergrond van een buitenwereld die er heel andere visies op nahoudt. Ik beschouw haar werkwijze als een manier om zich te wapenen tegen die buitenwereld, een door normen, vooroordelen en intolerantie vormgegeven samenleving. Haar methode zorgt voor een versteviging van de vruchtbare grond waaruit ze put. Het is zoals de transfeminiene performer Alok-Vaid Menon formuleert: ‘I WRITE THEORY TO MAKE MY FEELINGS SEEM MORE LEGITIMATE.’
Een boek als De Argonauten is een verademing. Allereerst omdat het ons kan helpen de positie van mensen die zich op een of andere manieren niet aan de norm wensen te conformeren, beter te begrijpen. Hoewel Nederland zich al vijftien jaar laat voorstaan op zijn progressieve homorechtenpolitiek, is de dagelijkse realiteit veelal anders. De toverwoorden ‘tolerantie’ en ‘acceptatie’ lees je in vrijwel elk beleidsstuk en hoor je, als het even kan, uit ieders mond, maar in de praktijk of in de eigen omgeving is er van acceptatie vaak geen sprake. Het progressieve Nederlandse zelfbeeld dient te allen tijde te worden bevraagd.
De noodzaak daarvan wordt des te meer duidelijk wanneer dat zelfbeeld kritisch wordt doorgelicht: steevast is het antwoord dat Nederland het in vergelijking met andere landen goed doet en dat het dus met de acceptatie van niet-heteroseksuelen goed gesteld is. Het gevolg hiervan is dat elke vorm van kritiek bij voorbaat monddood wordt gemaakt. Ondertussen vallen er nog steeds slachtoffers van haatmisdaden. Het is al te gemakkelijk om naar Tsjetsjenië, Atjeh, Seoul, de antitransgenderwetten in onder andere North-Carolina en het geweld tegen gender- en seksuele minderheden waar dan ook te wijzen en de recente gebeurtenissen in Amsterdam, Arnhem, Eindhoven en Rotterdam te vergeten.
Ten tweede kan een boek als De Argonauten een positieve stimulans geven aan de groeiende zichtbaarheid van individuen uit het LHBTQIA+-spectrum. Die zichtbaarheid is tot nog toe stereotiep, zoals schrijver en politicoloog Mounir Samuel recentelijk opmerkte wat transgenders betreft. Initiatieven die zich sterk maken voor de zichtbaarheid, integratie en acceptatie van gemarginaliseerde groepen krijgen doorgaans weinig ruchtbaarheid, zoals de genderneutrale toiletten in Leiden of de keuze voor het voornaamwoord ‘hen’ (vergelijk het Engelse they) om non-binaire of transgender personen aan te spreken.
Het doel van de introductie van de aanspreekvorm is om taal inclusiever te maken. Net als het hokjesdenken waarop onze samenleving gedijt, is taal nooit toereikend wanneer het gaat om het vangen van de menselijke ervaring. Hoe kun je op adequate wijze in taal weergeven wat zich niet laat uitdrukken binnen de huidige linguïstische parameters? Persoonlijke voornaamwoorden voldoen niet en zijn ongemakkelijk, want de oneindig diverse menselijke ervaring en identiteit worden teruggebracht tot een categorie.
Vroeg in De Argonauten gaat Nelson daarop in:
want ondanks, of dankzij het feit dat we vrijwel elk moment samen in bed doorbrengen en het al over samenwonen hebben, kan ik me er niet toe zetten het te vragen. In plaats daarvan ben ik er zeer bedreven in geraakt persoonlijke voornaamwoorden te omzeilen. De kunst is jezelf eraan te wennen keer op keer iemands naam te horen. Je moet leren je toevlucht te nemen tot grammaticale cul-de-sacs, je over te geven aan een orgie van specificiteit.
Nieuwe woorden bieden een uitkomst, maar Nelson waarschuwt dat het eenvoudigweg introduceren van nieuwe woorden niet de oplossing is:
Men moet ook openstaan voor een veelvoud aan manieren om ze te gebruiken, de mogelijke contexten, de vleugels waarmee elk woord kan opstijgen.
Ten derde biedt Nelson met haar kritiek de mogelijkheid om bestaande concepten en ideeën te heroverwegen. Zwangerschap interpreteert Nelson bijvoorbeeld op een andere manier dan gebruikelijk:
Is er niet iets inherent queers aan zwanger zijn, in die zin dat een zwangerschap een ingrijpende verandering betekent van je ‘normale’ staat van zijn, en leidt tot een verregaande intimiteit met – en een verregaande vervreemding van – je eigen lichaam? Hoe kan een ervaring die zo ongekend vreemd en heftig en transformerend is tevens een ultieme vorm van conformisme symboliseren, of die zelfs zíjn?
Wat ik zonet over de ontoereikendheid van taal zei, komt hier terug: wat betekent queer? Pas als we dat weten, kunnen we beoordelen of zwangerschap als zodanig kan worden begrepen. Maar juist iets als queer bestaat bij de gratie van iets wat ongrijpbaar of in elk geval niet te formuleren is, omdat het woord staat voor iets wat vloeibaar en beweeglijk is en zich niet laat vangen in een hokje of oppositie. Vanuit dat oogpunt is het logisch om een zwangerschap die zoveel meer is dan het dragen van een kind op zo’n manier te karakteriseren.
Ook de gezinsvorming van Nelson, Dodge en hun Iggy vraagt om een herformulering, namelijk van wat een familie is. Nelson citeert Judith Butler (Nelson cursiveert de woorden van degene die ze citeert) die de vraag stelt: ‘Wanneer, of hoe, botsen nieuwe gezinsstructuren met de oudere, traditionele familieverbanden en wanneer of in welke zin is er sprake van een radicale recontextualisering die een nieuwe manier van denken over verwantschap met zich meebrengt?’
Gezinnen als die van Nelson, bestaande uit kind(eren) met homoseksuele ouders, meer dan twee ouders of welke alternatieve samenstelling dan ook, openen de mogelijkheid om traditionele of vastgeroeste ideeën los te maken van hun oorspronkelijke context en ze opener te maken, net zoals de taal geopend en opgerekt moet worden. Nelsons gezinssituatie en haar gedachten erover maken duidelijk dat zij absoluut niet tegen iets als het gezin is, maar dat ze klaar is met de schadelijke aannames van de traditionele opvatting van het gezin en de enge invulling van het fenomeen:
Als je bedenkt dat in vrijwel alle samenlevingen ter wereld het hebben van kinderen wordt gezien als de weg – misschien wel de énige weg – naar een betekenisvol bestaan (al het overige is slechts een troostprijs) – en als je bedenkt dat de meeste samenlevingen ook allerlei subtiele tot stuitende manieren hebben bedacht om vrouwen te straffen die ervoor kiezen zich níét voort te planten, is het de vraag hoe deze mogelijkheid ooit echt zou kunnen boeien?)
Theorieën helpen Nelson dagelijkse fenomenen als het gezin en de liefde te contextualiseren, maar omgekeerd stellen haar eigen ervaringen en ideeën haar in staat om academische kritiek te bedrijven, vaak in dezelfde zucht of paragraaf. Zo brengt ze aan het licht hoe heteronormativiteit en liefde haast onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Nelson hekelt de filosofen Slavoj Žižek en Alain Badiou die zich volgens haar in hun eindeloze getheoretiseer schaamteloos schuldig maken aan heteronormatief gedrag. Hun conceptualisering van de ware liefde wordt opgehangen aan het treffen van ‘de Twee’ dat masturbatorisch genot transformeert tot een werkelijke gebeurtenis, terwijl een transgender (in de woorden van Žižek) wordt veroordeeld tot een masturbatiemarathon ‘in plaats van de “ware liefde” die ons tot mens maakt.’ Haar scherpe en diepgaande kritiek combineert ze met heerlijke schamperende opmerkingen: ‘Dit zijn de stemmen die vandaag de dag voor radicaal doorgaan. Ze zoeken het verder maar uit met hun liefde, hun werkelijke gebeurtenis.’
Het uitgebreide verslag over Nelsons bevalling aan het einde van De Argonauten vormt het meest memorabele deel van haar essay. Het is sterk visceraal en haast mystiek geschreven en wordt gecombineerd met het nakende overlijden van Harry’s moeder dat uit de mond van Harry zelf wordt opgetekend. Leven en dood liggen dan dicht bij elkaar, net als tijdens de bevalling zelf:
Als alles goed gaat, komt de baby er levend uit, en jij zelf ook. Maar ondertussen heb je wel de dood in de ogen gekeken. Je hebt je gerealiseerd dat de dood ook jou zal treffen, onafwendbaar en genadeloos.
De bevalling is een van de momenten waarop het belangrijkste onderwerp van het boek naar voren komt: de mogelijkheid tot en het toestaan van gedeelde intimiteit. Eerder heeft ze het al over het zwangere lichaam dat zich in de publieke ruimte begeeft. Dat kan aanstootgevend zijn, volgens Nelson:
Het straalt een zekere zelfingenomen auto-erotiek uit: er is sprake van een intieme relatie – een relatie die zichtbaar is voor anderen, die tegelijkertijd resoluut worden buitengesloten.
Die intimiteit wordt geaccepteerd, maar is dat nog steeds het geval wanneer duidelijk wordt dat Nelson onderdeel is van een alternatief gezin? Dodge wordt door mannen goedlachs begroet, maar zodra zijn achtergrond aan het licht komt omdat ‘een man reden heeft om aandachtig naar Harry’s rijbewijs of creditcard te kijken’, is hij geen deel meer van de groep. Algemeen gesteld: je wordt geaccepteerd zolang je je voegt naar en inpasbaar bent in de hokjes die onze samenleving aan iedereen oplegt.
Vandaar dat het noodzakelijk is om meer te praten over queerness dat juist de mogelijkheid biedt te vluchten uit hokjes, starre verwachtingen en vooroordelen. De Argonauten demonstreert het belang van dat concept, omdat het van toepassing is op het gezin dat Nelson, Dodge en Iggy vormen, hoewel hun situatie niet eens zo verschilt van het doorsneegezin. Maar de samenstelling en de – naar ik aanneem – afwezigheid van normen zorgen ervoor dat het gezin opnieuw wordt gekaderd. Het gezin van Nelson drijft op een subversieve kracht en is bevrijdend: twee karakteristieken van queerness. Queerness breekt traditionele ideeën open, legt uitsluitingsmechanismen bloot en biedt alternatieven. Net zoals de taal gecorrigeerd en geüpdatet wordt door met aandacht en respect te spreken over bijvoorbeeld de ervaringen van transgenders, zo kunnen fenomenen als het gezin, de relatie, seks, liefde, intimiteit, of wat dan ook minder dogmatisch en volgens heteroseksistische normen worden gedefinieerd.
Tot slot laat De Argonauten ook zien dat de emancipatiestrijd nog lang niet voorbij is. Tegen de achtergrond van het vroeg-eenentwintigste-eeuwse Amerika plaatst Nelson haar queerness en queer-relatie. Dat ze uiteindelijk met Dodge en Iggy zo ver gekomen is, is niet vanzelfsprekend. Het boek legt rekenschap af van die strijd. Nelson historiseert de huidige stand van zaken binnen de emancipatie van genderminderheden en stelt de verhoudingen op scherp:
Het heeft iets heel merkwaardigs om te leven in een historische periode waarin de conservatieve wanhoop en angst dat queers de beschaving en haar instituten (en dan met name het huwelijk) ondermijnen, botst met de wanhoop en angst van zoveel queers zelf dat ze, afwijkend als ze zijn, er maar niet in slagen de beschaving en haar instituten te ondermijnen, en met hun frustratie over de geassimileerden, over de onnadenkend neoliberale tendens binnen de GLBTQ+-beweging, die aanzienlijke bedragen over de balk heeft gesmeten om zich toegang te verschaffen tot twee van oudsher onderdrukkende instituten: het huwelijk en het leger.
Het prettige aan De Argonauten is dat Nelson zich niet uitlevert aan gemakzuchtig pamflettisme. Ze laat altijd de nuances zien. Hoewel het homohuwelijk niet de acceptatie heeft opgeleverd waarop zo vurig werd geanticipeerd, is elk gesloten homohuwelijk wel een noodzakelijke herdefiniëring van het instituut. Precies zo laat Nelson zien wat zwangerschap kan betekenen voor iemand die zich in een andere positie bevindt dan het gros van de vrouwen, maar hoe gelijk die situatie tegelijkertijd is. Er is altijd sprake van tweeledigheid. Zodoende behoudt haar denken een lenigheid die aanstekelijk werkt en zijn haar aanzetten uitgelezen mogelijkheden om zelf verder te filosoferen.
Reacties
Samuel Vriezen
Mooie bespreking van een boek dat ik een tijd terug al met plezier las!
_
Wel had ik bij het lezen van het boek hier en daar vragen, en bij deze recensie komen die weer boven. Het gaat misschien om betrekkelijk klein bier, maar er is wel een probleem met Nelsons kritiek op Badiou en Zizek, die hierboven ‘scherp en diepgaand’ wordt genoemd. Ik vroeg me bij de bewuste passage bij het lezen al af welk werk van Badiou ze precies viseert? De twee worden in de pers makkelijk op een grote hoop gegooid natuurlijk; en het is duidelijk dat Zizek zich regelmatig een lompe idioot uitlaat als het over kwesties van seksuele identiteit gaat (en over wel meer dingen ook); en ook begrijp ik goed dat iemand die op zoek is naar interessante queer theory niet meteen bij Badiou aanklopt (ik zou het ook niet aanraden). Maar: de opvattingen die hier, via Zizek, aan Badiou worden toegeschreven zou ik niet in zijn werk kunnen terugvinden.
_
Het lijkt mij dat hier sprake is van een mislezing van het idee van de Twee en de gebeurtenis van de liefde in Badiou’s filosofie. Sterker nog, volgens mij is Nelsons verhaal over het leven dat zij met Harry deelt goed te begrijpen binnen het kader van die filosofie. De Twee bij Badiou gaat niet over mannetje vrouwtje, maar over het moment waarop wie dan ook tegen wie dan ook zegt: ‘ik hou van jou en ben bereid alles te aanvaarden waar dit toe zal leiden, al moet heel de wereld ervoor op de schop’. Het gaat dus om het openen voor een nieuwe, nog onbekende situatie, waar mogelijk nog geen taal voor is. Waarmee ook een queer subjectiviteit plaats kan vinden binnen zijn denken, al schrijft Badiou zelf bedroevend weinig over queers. Je zult bij hem ook geen verdediging van het traditionele gezien aantreffen: ook hij zal zulke traditionele structuren lezen als instituten zonder intrinsieke waarheid, waar je zonodig je tegen zult moeten verzetten, bijvoorbeeld omdat een liefde je daartoe verplicht. En dat zal dan ook gepaard gaan met vernieuwing van instituten, van taal, enzovoort – zoals ook hierboven geschetst.
_
Het gaat me nu niet per se om het verdedigen van Badiou, die behalve een krachtige filosoof ook inderdaad een nogal ouderwetse figuur is (dat blijkt vaak genoeg uit zijn voorbeelden en uit zijn kritische interventies) en in wiens werk ook echt wel wat gênante passages aan te wijzen zijn als het over (bv.) gender gaat. Maar die zitten elders. Nelsons kritiek op Badiou viel me op omdat ik Badiou goed ken, en ik mis dus juist scherpte. Wat ik me vooral ging afvragen is, in hoeverre is dat een probleem? Eigenlijk gaat de vraag over wat zo’n hybride genre precies kan, en waar de grenzen van die benadering liggen. Auto-theorie suggereert ook de ambitie van een theoretische interventie, maar maakt Nelsons persoonlijke perspectief de onderneming niet ook kwetsbaar? Het gaat meestal over indrukken van theoretici en over hoe ze functioneren binnen de hiërarchieën en het cultuurtje van de academische wereld. Dat lijkt me belangrijk genoeg, maar als ‘scholarship’ blijft het soms slordig en oppervlakkig, en een conceptuele kritiek komt niet altijd van de grond. Dat worden dan oefeningen voor de lezer. Die kan dan ofwel ja en amen knikken, of moet het zelf gaan uitzoeken.
_
Iets vergelijkbaars trof me bv. bij haar behandeling van Rosalind Krauss. De lezer die niets over Krauss weet, zal bij lezing van het boek over haar leren dat zij een star en ouderwets persoon is – maar niet veel over haar bijdragen aan de kunstkritiek. Al met al ging ik me bij lezing afvragen hoe ’theorie’ hier nou eigenlijk werkt. Vaak raken Nelsons kritieken duidelijk een belangrijk punt, maar net zo vaak blijft het bij suggesties, en ik vond het ingewikkeld om goed te vatten hoe die dingen in elkaar grijpen.
Obe Alkema
Samuel, bedankt voor je opmerkingen.
Natuurlijk is het gevaarlijk om twee denkers, twee oeuvres in één adem te noemen en te diskwalificeren zonder dat steekhoudend genoeg te onderbouwen. Ik begrijp dat je scherpte mist. Ze beweegt heel snel en vloeiend van de ene naar de andere denker en surft op associaties. Dat is denk ik wat dit boek tot een autotheoretisch werk maakt en waarom ik dat zo interessant vind: het is een selecteren, een bruikleen en een weven. Dat is kwetsbaar en persoonlijk. Het is troebel gebied (positief bedoeld) waardoor een theoretische interventie à la de academie of een conceptuele kritiek op een andere manier gebeurt, niet volgens de te verwachten lijnen of genreconventies, maar meer terloops, aan de hand van gaten en suggesties.
Ja, dat is dan óók een oefening voor de lezer. Ik moet denken aan – en dit is op moment van schrijven nog kennis die alleen jij en ik hebben, vanaf augustus voor iedereen beschikbaar (PR-plug completed) – wat ik schrijf over Mettes lezen (komt in nY, beste mensen): het frame is altijd een onderhandelen tussen auteur, focalisator, personages en lezer. Hier geldt hetzelfde: jij beschouwt Nelsons situatie inpasbaar in Badious theorie over de Twee. Ik heb dat boek in vertaling gelezen en kan zien hoe het inpasbaar is, maar ik voel net als Nelson weerzin, omdat het wel een erg nauwe gedachte is waarin nauwelijks ruimte is voor queer situaties (denk ook aan vriendschap of polyamorie). Queer is verzet en Badious gedachten over de Twee beschouw ik niet zozeer als verzet, maar eerder een herbekrachtiging van een alomtegenwoordig idee (een dominant) binnen het domein van de liefde. (Tegelijkertijd helpt een gezinssituatie als die van Nelson om Badious denken open te breken en inclusiever te maken.)
Haar omgang met theorie neigt hier en daar naar corruptie, misschien, doordat ze een denker wegzet op basis van een paar ideeën. Dat had ze kunnen preciseren. Ik beschouw het eerder – net als haar gezinsvorming – als een vorm van nestelen, door telkens haar standplaatsgebondenheid te laten oplichten, het alternatief dat mogelijk is en dat zich verzet tegen hokjes, normen en verwachtingen. Geen radicale buitenplaatsing, maar er middenin.
Samuel Vriezen
Ha Obe, ja, uitstekende plug, hahaha! Inderdaad, boeren, burgers en Reactorlurkers: leest allen de eerstkomende nY, met daarin een groot spectrum aan Waarheid over polyfonie, gemeenschap, en nieuwe Mettes-lezingen, o.a. door ene O. Alkema (onthoudt die naam!).
Hoe dan ook, ik heb Badiou’s liefdestheorie nooit zo beperkend kunnen opvatten, al kan het natuurlijk goed zijn dat ik er problematische kanten van over het hoofd heb gezien. Badiou zelf is duidelijk geen man van de queer theory, en zijn voorbeelden zijn zelden erg prikkelend, maar zijn Scène van de Twee is volgens mij wel degelijk veelomvattender dan op het eerste gezicht lijkt (en ook dan Badiou als persoon zelf is). Uiteindelijk gaat het om weinig meer of minder dan om een ontmoeting, waaraan mensen een gevolg geven, en ‘ontmoeting’ lijkt me toch een universele categorie (of dat hoop ik toch wel!). Naar mijn overtuiging omvat dit ook de mogelijkheid van polyamorie – ik heb bij Badiou nergens een verdediging van de exclusieve liefde gevonden – ook polyamoureuze relaties komen tot stand uit reeksen van ontmoetingen, waaraan mensen besluiten gevolg te geven. Maar inderdaad, vriendschap is een andere kwestie: Badiou biedt inderdaad geen theorie van de vriendschap, en dat heeft denk ik wel degelijk met de kern van zijn denken te maken, die sterk decisionistisch is. Vriendschap neigt naar complexere gradaties, zoals we ook kunnen uit Piet Joostens essay De Vriend (frappant detail, Joostens was destijds een drijvende kracht achter de eerste introductie van het denken van Badiou binnen ons taalgebied, in yang). Maar dit wordt al snel een ingewikkelde zijdiscussie. Laat ik het erop houden dat ik nog altijd erg geïnteresseerd ben in grondige kritieken op het denken van Badiou. Zoals mogelijk vanuit queer perspectief: ik vermoed dat zo’n kritiek enorm productief kan zijn.
Daarom kan ik ook bij zulke polemische passages van Nelson niet anders dan een beetje teleurgesteld zijn. Maar goed, je hebt denk ik gelijk dat het nou eenmaal hoort bij haar werkwijze, en ze stelt er ook behoorlijk wat tegenover: zo leer ik door haar te lezen enorm veel over de specifieke, zelfs singuliere situatie waarin zij en Harry verkeren. Een Badiou-achtige benadering had daar waarschijnlijk niet snel toe geleid. Diens kracht zit eigenlijk alleen in de abstractie, en Nelson schenkt ons eerder een overdonderende concreetheid.
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.