Poëzie, Recensies

Het schaap in mij

Mal dood lam

Een pastorale

Kurt De Boodt

Enkele weken geleden heb ik een schaap gered. Het was in een sloot beland, alleen de kop van het dier stak nog boven het wateroppervlak uit. Bewegingloos leek het zich al bij een verdrinkingsdood te hebben neergelegd. Ik snelde naar huis om een trekband te halen en daarmee terug te keren naar het onfortuinlijke dier. Ook mijn vriendin ging mee om hulp te bieden. Weer bij de sloot aangekomen zag ik geen andere mogelijkheid dan me naast het schaap in de sloot te laten zakken. Tot aan mijn middel stond ik in het water. Met mijn hoofd naast zijn kop wist ik de trekband als een soort lasso om zijn lichaam aan te brengen. Met de hulp van een toegesnelde boerenknecht wisten we het beest vervolgens op de kant te trekken. Wat later, onder de douche, ervoer ik een overweldigend gevoel van blijdschap dat nog de hele dag aanhield.

Deze herinnering kwam mij weer levendig voor de geest bij het lezen van de nieuwe bundel van Kurt De Boodt (1969), Mal dood lam, in het bijzonder door het gedicht ‘En alles staat stil in galerie Zeno X / (Gert Robijns en Jeroen Eisinga, nog tot 24 oktober 1998)’. Het gedicht beschrijft twee films over dieren die dreigen te sterven. Over de eerste schreef De Boodt: ‘Op Nike-hoogte springt een meesje / hyperkinetisch heen en weer. Vogeltje gij zijt ge- / vangen in de loop van je gangetje zult gij hangen.’ De andere film beschrijft een schaap in acute doodsnood:

 

Wat hogerop snakt een schaap 4’57’’ op haar rug

naar adem. Een kievit fluit. Een blauw-gele trein

snelt voorbij. In de pens van het verwenteld schaap

hoopt gas zich op. Laat nu toch een fietser stoppen,

Dolly op haar poten helpen. […]

 

En dan staat er bijna tartend: ‘De film start opnieuw’, gevolgd door de verbijsterde constatering: ‘Hoe erg, arm schaap! mompel ik bejaard en levenswijs / voor de buis.’ En richting de cameraman, schijnt mij toe, staat er geschreven: ‘De camera draait. / Wat sta jij daar honds te staan, roept het in mij: doe iets!’ Voor zowel het vogeltje als het schaap in de films is ogenschijnlijk geen redding mogelijk, maar we weten het niet zeker, want beide levensverhalen worden niet tot het einde toe getoond.

 

Buitenleven

Op de achterflap van de bundel lees ik dat de dichter het drukke stadsleven heeft verruild voor een leven op het platteland in de Waalse heuvels: ‘Naast een koppige herdershond schafte hij een kleine kudde schapen aan’. Met gevoel voor grootspraak staat er geschreven: ‘Twintig eeuwen na Vergilius vonden dichter en herder elkaar weer.’ In de bundel wijst hij ook op het belang van deze samenkomst, met de woorden: ‘Dichter-herders zijn een bedreigde soort.’ De Boodt refereert verder aan de klassieke oudheid door te verwijzen naar Arcadia; en om de aloude band tussen poëzie en platteland te benadrukken, draagt de bundel de ondertitel Een pastorale. Ook zonder de historische inbedding van dit werk ga ik als lezer graag in op de uitnodiging: ‘Welkom in graasland’. Ik zie uit naar de ervaringen en bevindingen van deze dichter, mede omdat ook ik bijna twintig jaar geleden verhuisde van stad naar platteland.

In het openingsgedicht wordt er twee bladzijden lang de grond van ogenschijnlijk alle dingen in de wereld gegeven binnen de formule: ‘[…] is de mal van […]’. De meest alledaagse zaken als de appel, de wol, de schoot, de ram, de aarde en het hout komen aan bod. De dichter begint echter meteen met het voor hem belangrijkste element in deze bundel: het schaap.

 

Het schaap is de mal van het lam

Het lam is de mal van de herder

De herder is de mal van het lied

Het lied is de mal van de liefde

 

Als de dichter spreekt over ‘het schaap in mij’, dan is het mij duidelijk dat die niet zomaar, als hobby, een kudde schapen heeft aangeschaft. De schapen dienen om een identificatieproces tussen mens en dier te voltrekken en wat de spreker zoekt, gaat ver terug: ‘Trek de weiden in verder dan je geboorte’. In het bovenstaande citaat blijken het schaap en de liefde de polen te zijn van een samenhangende keten. Is liefde hier de grond van het plattelandsleven en misschien wel van het gehele bestaan? Tussen de twee polen in bevinden zich als verbindende schakels het lam, de herder en het lied als pastorale elementen die het wereldbeeld stutten. Hoe diep de identificatie met het schaap reikt, blijkt uit citaten met doorgestreepte woorden: ‘meer ons was ik / (sic) waren wij nooit’ en ‘Wij likken (sic) / ik lik / mijn woorden, voedhoed / het schaap in mij’. Hierin toont zich het verlangen van de dichter die zich als herder op het platteland heeft teruggetrokken. De verbondenheid met de schapen zorgt voor een ‘wij’, in plaats van een narcistisch ‘ik’. De taak van de dichter wordt gevoed door dat ‘wij’; door te likken aan de woorden en met het begrip ‘voedhoed’ voedt en hoedt het schrijvende ik het schaap als een verruimde identiteit. Dat streven heeft zelfs mystieke proporties, zoals blijkt uit de zinsnede: ‘Eén met het al houden we een poetry slam.’

Er is overigens één uitzondering op de regel dat alle zaken zijn gegrond in iets anders. Het leven wordt nog wel als de mal van de dood aangemerkt, maar vervolgens wordt tot driemaal toe de dood uit zichzelf afgeleid: ‘De dood is de mal van de dood’. Het ultieme fundament van de wereld lijkt daarmee bereikt. Toch is er een zijspoor mogelijk als de geest ter sprake komt: ‘De leegte is de mal van de geest’. De Boodt plaatst dood en leegte niet in een keten van gevolgtrekkingen, maar wie met wat zenboeddhistische inspiratie dood en leegte met elkaar verbindt, lijkt aan de cul-de-sac van de dood te kunnen ontkomen. In het oosterse denken staat de geest tenslotte voor een openheid in het ervaren en een gevoel van verbondenheid met alles. De geest gaat bijna vanzelf gepaard met taal en van daaruit pikt De Boodt zijn funderingsdenken weer op ten gunste van al het bestaande:

 

Het woord is de mal van beginnen

Het begin is de mal van de wereld

 

Dit gedicht toont daarmee het volledige bereik van het wereldbeeld dat deze bundel in zich draagt. Enerzijds blijkt het buitenleven er niet alleen maar een pastorale te zijn, eenvoud en lieflijkheid worden aangevuld met de aanwezigheid van de dood. Anderzijds zijn de wereld en de taal er met elkaar verbonden, over het gehele bereik van het bestaan kan en moet worden gesproken.

 

Culturele bagage

Vroeg of laat is het voor ieder mens onontkoombaar om met de dood een relatie aan te gaan, lijkt De Boodt ons voor te houden. Op het platteland is dit elementaire en huiveringwekkende aspect van het bestaan zichtbaarder dan in de stad, zeker als je een veestapel onder je hoede hebt, want dieren worden ziek en sterven daaraan of worden geslacht. In de tweede reeks gedichten, die ‘Verwarring op alle akkers’ heet, hebben ook eigentijdse problemen als terreuraanslagen en de coronacrisis invloed op de belevingswereld van de dichter. Zie een passage als:

 

Slagpin deukt slaghoedje.

 

Vingerafdrukken eisen

half ontvleesd de aanslag

op. Slachtoffers vallen

longstikke gezellig

onder het feestgedruis.

 

En het complotdenken dat tijdens de coronacrisis opkwam, infiltreert kennelijk ook het pastorale leven met een mogelijke dreiging van de dood:

 

                                     […] Schattige

schaapjes zijn niet zachtaardig;

ze schaduwen mens en mededier

rot tot op het bot seinen ze alles

24/24 supersonisch ultraspectraal

door out there gedropte schouwers

verstrikt in het multiversumcomplot.

 

In een ander gedicht voorspelt de Amerikaanse zanger en dichter Patti Smith  het regenseizoen in de hel, wat tot de mistroostige conclusie voert: ‘Ik zag de Apocalyps pijpenstelen. / Het spijt me zeer.’

De aanwezigheid van de dood vraagt overduidelijk om een tegenhanger die de dichter in andere sferen brengt of die andere gezichtspunten mogelijk maakt. Voor De Boodt is dat de kunst. De noodzaak van kunst is voor hem kennelijk zo evident dat het strooien met namen van kunstenaars, uit diverse disciplines, niet als een misplaatst etaleren van kennis gezien mag worden. De verantwoording achterin de bundel, waarin alle personen genoemd worden die zichtbaar of onzichtbaar hun invloed op deze gedichten hebben uitgeoefend, is niet opgenomen uit ijdelheid, maar uit noodzaak. Zij hebben de dichter ruggensteun geboden bij het schrijven ervan. Dichters, schrijvers en musici – hoofdzakelijk uit het populaire genre -, filosofen, wetenschappers en beeldende kunstenaars worden genoemd, maar ook The Muppet Show, Arnold Schwarzenegger, de Bende van Nijvel (!) en Adolf Hitler (!!). Een dichter op het platteland houdt zich niet alleen bezig met gras en schapen om zich heen, zoveel is duidelijk.

 

Taalspel

De gedichten van De Boodt kenmerken zich door een speelse omgang met de taal, maar ze zijn niet een in het metafysische verankerd spel met woorden zoals dat bij Paul van Ostaijen (1896-1928) het geval is. Bij De Boodt tillen de woorden ons niet op naar een intenser besef van aanwezigheid van de dingen en de realiteit. Desondanks levert zijn poëzie wel degelijk een andere manier van kijken op naar alles wat zich om ons heen afspeelt. Neem een gedicht als ‘Een dyslectische stap naar een betere wereld’, dat als volgt begint:

 

Je leest een woord,

skipt een letter

en het klaart op

mede…ogen

 

Dat het schrappen van de letter ‘d’ uit ‘mededogen’ een betere wereld tot gevolg heeft, is niet meteen duidelijk, maar het procedé wordt in de volgende alinea’s consequent toegepast: ‘onbewogen’ wordt ‘onbe…ogen’, ‘onvermogen’ wordt ‘onver…ogen’, waardoor de nadruk komt te liggen op het woord ‘ogen’. Wat de dichter daarmee wil bereiken is:

 

elkaar intiem

dichter en dichterbij kijken

het tranend zien

onderogen

 

Nabijheid tot de dieren en de dingen, en liefde voor de wereld als geheel is wat de dichter hiermee beoogt. De weggestreepte letters in de bovenstaande woorden, de ‘w’, de ‘m’ en de ‘d’ brengt hij samen tot ‘WMD’, melodramatisch de afkorting van het wereldomspannende gevaar dat door hem, met zijn geloof in de taal, kennelijk ook bezworen kan worden: ‘Weapons of Mass Destruction’. In het gedicht heeft de dichter het hele begrip doorgestreept. Zo ver reikt dus de zoektocht naar intimiteit en liefde: het arcadische moet de boventoon voeren, het doel daarvan is het te ontdoen van het gevaar van vernietiging. Het redden van de wereld wordt bijna sjamanistisch uitgevoerd door met een magisch gebaar letters te ‘schrappen’ of te ‘kappen’. Dit gedicht eindigt met een slotwoord waarin de weggevallen letters door een vele malen herhaalde letter worden vervangen: ‘medemmmmmmmmmogen’. Alsof de toestand van de wereld na het bezworen gevaar smaakt als het lekkerste ijsje: ‘mmmmmmmmm’!

De Boodts beste gedichten, vooral die over het platteland – en in het bijzonder die over de omgang met de schapen – tonen wel degelijk een diepe existentiële gevoeligheid en een filosofische betrokkenheid. Leven en dood zijn in deze bundel intens verbonden met elkaar. Voor De Boodt is poëzie een bloedserieus spel waarin de omgang met het lief en leed van de wereld de woorden wel degelijk een meerwaarde verleent. Die verwevenheid toont zich ook in de titel van de bundel, Mal dood lam, die als palindroom gelezen kan worden. Het woord ‘dood’ maakt de kern uit van de titel, waarbij ‘mal’ het absurde begin ervan toont en ‘lam’ het onschuldige einde, hoewel dit laatste woord ook verbijstering kan uitdrukken, als onderdeel van het woord ‘lamgeslagen’. Toch blijkt de toon van de gehele bundel er niet een te zijn van absurditeit en verbijstering. De teneur ervan is niets minder dan de hoop op het beter maken of redden van de wereld. Dit hoogromantische verlangen had ik niet verwacht van een dichter in de eenentwintigste eeuw die zo nadrukkelijk een speelse omgang met de taal toont en ook niet aan een postmoderne relativering ontkomt, zoals blijkt uit de opvatting in het gedicht ‘F staat voor Froteufel’ dat kunst de wereld niet redt, maar geen kunst dat nog minder doet. En binnen het streven of de hoop om de wereld te redden is ook de acceptatie van de dood vervat die als onontkoombaar element deel uitmaakt van het bestaan:

 

Heb lief  

heb je mededier lief  

proef dit pastorale landschap.  

 

Morgen leert hij mij de grote verdwijntruc.

 

Het lijkt erop dat de problematische relatie tot de dood in deze bundel telkens vooruit wordt geschoven. In een eerder gedicht waarin een ooi lammeren baart, staat ook: ‘Over de dood in de ast [synoniem van droogvloer, PvL] hebben we het later vast wel.’

Dat gebeurt dan ook in de laatste reeks gedichten, onder de titel ‘Vaarwel, eens waren jullie gelukkig’, die hoofdzakelijk bestaat uit nenia’s, de Latijnse benaming voor lijkzangen of treurdichten. Mensen (onder wie een kunstenaar, dichter, vader en boer) en dieren (schaap, hond en poes) worden hierin herdacht. Veel van deze gedichten eindigen niet in treurnis, maar zinspelen op een hoopvolle ontmoeting of samenkomst, zeker als het buitenleven en de omgang met de schapen opnieuw ter sprake komen: ‘je trekt je terug en je bent verbonden’ staat er geschreven en ‘verdierlijken is verhierlijken zonder muren / je viert het uur het beest het gras samenzang’. Hier komt alles bijeen waar de bundel naar streeft. Het terugtrekken op het platteland, de identificatie met de schapen, het gezamenlijk optrekken van de herder en de dichter. Dit alles mondt uit in een levenshouding waarin het bestaan wordt geëerd en de angst voor de dood overwonnen. De bundel getuigt uiteindelijk van een onverbloemde spirituele ontwikkeling waarin niet God maar het schaap verlossing biedt.

Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2024
ISBN 9789028453425
92p.

Geplaatst op 26/02/2024

Tags: Dieren, Kurt De Boodt, Mal dood lam, platteland

Categorie: Poëzie, Recensies

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.