Over het korte verhaal wordt vaak gesproken alsof het om een bedreigde diersoort gaat. Uitgevers zouden auteurs afraden korte verhalen te schrijven, want verhalenbundels verkopen slecht. Niemand leest nog korte verhalen, buiten een klein publiek dat geïnteresseerd is in writer’s writers. Als je de pers moet geloven, is het korte verhaal het zieke zeehondje van de literatuur.
Het korte verhaal is geen vanzelfsprekend begin meer van een literaire carrière. In de jaren zeventig debuteerden de meeste schrijvers, van Jan Siebelink tot A.F.Th. van der Heijden, met verhalenbundels die door de toenmalige critici werden bekeken als een toelatingsexamen. En daarna debuteerde een schrijver opnieuw met zijn eerste roman. In het huidige literaire markt is daar nauwelijks tijd voor. Wie niet snel doorbreekt moet plaats maken voor nieuwe kanshebbers, en niemand breekt door met korte verhalen.
Ook is het de vraag of het korte verhaal wel zo’n goede leerschool is voor romanschrijvers in spe. Een kort verhaal is geen miniatuurroman. Het vergt een andere benadering van het materiaal. Terwijl in een roman het materiaal vaak een voedingsbodem vormt, zodat gaandeweg ‘het verhaal zichzelf schrijft,’ kan in het korte verhaal niets aan het toeval worden overgelaten. De structurele lijnen en echo’s die een roman versterken, ondermijnen het effect van een kort verhaal.
Korte verhalen zijn een specialisme. De beste verhalenschrijvers hoeven niet noodzakelijk goede romans te schrijven. In ons land werden J.M.A. Biesheuvel en F.B. Hotz gelauwerd voor oeuvres die vrijwel geheel uit korte verhalen bestonden. Sanneke van Hassel is hun opvolgster. De Volkskrant noemde haar al de ongekroonde koningin van het korte verhaal. In 2005 debuteerde ze met de bundel IJsregen en twee jaar later verscheen Witte veder. Na de roman Nest in 2010 verscheen in het voorjaar van 2012 haar derde verhalenbundel, Ezels. Haar bundels worden herdrukt en het moet raar lopen wil Ezels niet worden genomineerd voor een grote prijs.
Van Hassels verhalen zijn kort, hooguit 3000 woorden. Meer kan een gemiddeld literair tijdschrift niet aan. Van Hassel vertelt nooit complete geschiedenissen met een begin, midden en eind. Haar verhalen zijn ketens van onheilspellende observaties die een inkijkje geven in een heel leven. Sommige verhalen roepen herinneringen op aan de naturalistische karakterschetsen van de late negentiende eeuw. Bij Van Hassel weten we altijd waar de personages maatschappelijk gezien vandaan komen. In de roman Nest ontspoorde dit in een zedenkomedie die soms dicht bij een soap kwam.
Doorgaans weten we ook waar de personages zich bevinden, want Van Hassel laat vaak een straatnaam vallen of een andere plaatsbepaling. Dit is in de eerste plaats een truc om de illusie van precisie te scheppen, maar gaandeweg ziet de lezer hoe vaak deze verhalen zich afspelen in Rotterdam. Van Hassel is een van de weinige succesvolle schrijvers die in Rotterdam wonen en die stad in hun werk hebben opgenomen.
Van Hassels verhalen zijn compromisloos. Ze beginnen zonder aarzeling en koersen via de kortst mogelijke weg op het slot af. De regels van de kunst worden nageleefd. De schrijfster heeft al haar darlings om zeep gebracht, zonder dat het minimalistisch wordt à la Raymond Carver. Zelfs de titels zijn kort. Ze moet minstens net zoveel tijd besteden aan schrappen en snijden als aan schrijven, en in elk boek wordt achterin, op zijn Amerikaans, steevast een aantal redacteuren en paardenfluisteraars dank gezegd.
Maar er is meer dan techniek. Wat korte verhalen tot zo’n veeleisend genre maakt is dat elk verhaal een goed gegeven moet hebben, ogenschijnlijk realistisch en toch bizar, anders komt het niet van de grond. Zo kan ik me geen bloemlezing van hedendaags proza voorstellen zonder ‘Mevrouw Van Dijk’ uit Van Hassels debuut. Mevrouw Van Dijk komt elke week schoonmaken bij meneer Lucas. Ze had vroeger al schoongemaakt bij diens ouders. Wanneer ze in zijn slaapkamer sporen aantreft van een vriendinnetje wordt ze jaloers. Ze overweegt een briefje te schrijven dat ze niet meer terugkomt. ‘Het was toch goed zoals het was?’ In een paar weken slaagt ze erin het vriendinnetje eruit te werken en wanneer ze het rijk weer alleen heeft, bewondert mevrouw Van Dijk zichzelf in de spiegel terwijl ze de kamerjas van meneer Lucas aanheeft.
‘Katten van Rome’ in Witte veder is nog spannender, want het is een verhaal zonder aanwijsbare pointe of climax. Het is een perpetuum mobile van actie. Het beschrijft een middag uit het leven van Marcello, een straatschoffie in Rome. Hij bezoekt een internetcafé waar hij porno kijkt en dates met vreemden zoekt. Op straat loopt hij tegen een engelachtige jongen aan die hem meeneemt naar het huis van zijn tante, waar Marcello kort en krachtig in zijn kont wordt geneukt. Daarna is de jongen meteen weg, en Marcello gaat verder. Vooral die tante zou je niet verzinnen – behalve dat Van Hassel die heeft verzonnen.
‘Katten van Rome’ laat zien tegen welk probleem een schrijver aanloopt als hij zijn personages geen enkele reflectie toestaat, omwille van de technische zuiverheid. In haar tweede bundel dreigt Van Hassel de gevangene te worden van de handeling. Wanneer personages nooit mogen stilstaan bij hun gevoelens, moeten ze wel aan de gang blijven. Ze zijn constant onderweg, met tram, trein of metro. Het doet er niet toe waar ze naartoe gaan, zolang ze maar niet vastlopen. Er zit zo weinig lucht in de verhalen van Witte veder dat de lezer soms adem tekortkomt. Dat is een riskant pad om in te slaan als schrijver.
In Van Hassels nieuwe bundel, Ezels, krijgen de personages meer ruimte. In het verhaal ‘Phoenix, Arizona’ krijgt Liesbet, die met haar zoontje Ravi op een speelplaatsje staat, zelfs de gelegenheid om over haar verleden na te denken. Een luxe die Van Hassels personages voordien zelden hadden. Liesbet wordt gebeld door haar grote liefde van de middelbare school. Hij is nu een documentairemaker die plotseling, in Arizona, heeft bedacht dat de wereld zit te wachten op een documentaire over hun ‘fucked up levens’, die hij gaat filmen terwijl ze in een rode slee door Amerika rijden.
Het is een verleidelijk voorstel en Liesbet breekt zich het hoofd over de mogelijkheid er een of twee weken tussenuit te gaan, terug naar haar jeugd, of gewoon terug naar het recente verleden toen ze nog geen moeder was en permanent moest klaarstaan voor haar kind. Maar dan moet ze de telefoon laten vallen om Ravi te behoeden voor een ongelukje. Verbinding verbroken. Zoveel verhalen eindigen met een moeder die reddend uit beeld rent dat het een truc wordt.
De ondraaglijke last van het moederschap heeft vanaf het begin een rol gespeeld in Van Hassels werk. Het is haar grote thema. Vrouwen met kinderen krijgen geen lucht, want ze staan er helemaal alleen voor. Vrouwen zonder kinderen hebben de boot gemist. Ze zullen eenzaam achterblijven. Dat zijn de opties in Ezels. In het titelverhaal gaat een man een paar daagjes met zijn vriendin naar het zuiden. Zijn dochter is bij haar moeder. Vrijheid! Ze stoppen bij een kinderboerderij waar je ezels en kleine poesjes kunt aaien. Hij laat zijn vriendin haar gang gaan. Van hem mag ze wel zo’n poesje meenemen. Maar ze zet het beestje terug. Een huisdier geeft maar last.
‘Meisje, je bent bijna veertig,’ zegt hij opgelucht. ‘We kunnen alle kanten op, weekeindjes weg, zeilen.’ Het is het laatste wat ze wil horen. Ze weet maar al te goed dat ze bijna veertig is. Haar kansen op een kind zijn vrijwel verkeken, zeker met een man die zo gretig in elk passerend bloesje koekeloert. Voor haar is de biologische klok een noodlot, voor hem een bevrijding. De lezer kan zich ook een spiegelverhaal voorstellen, over de vrouw bij wie dezelfde man zijn dochter heeft afgeleverd, en die op haar manier vastzit in een uitzichtloos bestaan. Ook als Van Hassel een verhaal schrijft over een man blijft het beeld hetzelfde. In haar wereld staat iedereen er alleen voor. En het is een vergissing te denken dat een kind dat verandert.
Ook de vrouwen die bijtijds voor het moederschap hebben gekozen zijn niet gelukkig. Van Hassel mijdt alle aspecten van het ouderschap die lonen. Ezels begint met een verhaal van een vrouw die het huis ontvlucht. Er is een oppas en ze kan er even uit. Op het station raakt ze in gesprek met een man over haar werk. Ze schrijft verhalen. Hij weet een mooi verhaal voor haar. Hij haakt echter af wanneer ze zegt dat ze moeder is, wat hij al had kunnen zien aan de vlekken op haar jas.
In de echte wereld opent een klein kind vele deuren, waarachter weer andere opgejaagde moeders zitten. Zo leven sommige moeders jarenlang in een wereld waarin alleen moeders en kinderen rondlopen. Toch proberen Van Hassels geprangde heldinnen het steeds aan te leggen met mannen, en vooral met mannen die ze zomaar op straat ontmoeten, want ze leven verder in een totaal isolement. Dat gaat niet over als ze met een man in bed belanden. Van Hassel verstaat de kunst om korte seksscènes te schrijven die tegelijk heftig en ontluisterend zijn.
Moederschap is ontluisterend bij deze schrijfster. Haar moeders lopen het huis uit terwijl hun kind kopje-onder gaat in bad. Moeders laten hun kleine kinderen alleen achter aan het strand om zich snel even te laten neuken. Een peuter wordt in een kast opgesloten met een fles chloor binnen handbereik. In de verte doet het denken aan de macabere verhalen van Ian McEwan aan het begin van zijn carrière.
Van Hassel laat zien hoe geïsoleerd we kunnen raken in een versplinterde samenleving. Dat geldt vooral voor vrouwen, want bij hen tikt het klokje toch iets anders. Dat is een groot onderwerp. Het heeft alleen geen grote status in onze literatuur, want het is een vrouwenonderwerp. Ook vrouwen schrijven niet graag over moeders, want de meeste schrijfsters zweren nog bij Virginia Woolfs A Room of One’s Own. Als je kinderen krijgt, zijn je kansen op een goed boek verkeken. Als je kinderen hebt, mag geen aspect van het ouderschap tot je werk doordringen. Traditioneel is er in onze literatuur maar één manier om over kinderen te schrijven, en dat is als de schrijver naar zijn eigen kindertijd teruggaat. De onbevangen kinderblik.
Onze literatuur is in de eerste plaats escapistisch, en het publiek wil niet over problemen lezen die ze maar al te goed kennen. Ouderschap is een taboe dat pas sinds een paar jaar begint te slijten. De grote uitzondering betreft dode kinderen, zoals in P.F. Thomèse’s Schaduwkind, Tonio van Van der Heijden en in de gedichten van Anna Enquist. Voor een requiem hebben we een plek. Het bijzondere van het werk van Sanneke van Hassel is dat ze op het hoogste literaire niveau schrijft over onderwerpen die nauwelijks tot de literatuur worden gerekend.
Resteert de vraag waar het naartoe moet met een schrijfster die nog maar één verhalenbundel nodig heeft voordat ze het genre tot in de puntjes beheerst. Het vacuümgetrokken verhaal. Geen woord te veel. Een schrijverschap dat in zo’n hoge mate berust op vormbeheersing moet op een gegeven punt de vorm loslaten en nieuwe risico’s zoeken. Anders wordt het een trucje. Hogere schrapkunst. Het wordt tijd voor langere, vertellende verhalen, waarin de personages meer om het lijf hebben en de stad niet is gereduceerd tot een paar straatnamen.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.