Het is een plezier om Sara Burgerhart te lezen. En het is een nóg groter plezier om Sara Burgerhart te lezen in de hertaling van Tonnus Oosterhoff. In 1782 leverden Elisabeth Wolff en Agatha Deken een prestatie van formaat door een oorspronkelijk Nederlandse briefroman te schrijven waarin onderling zo verschillende personages hun eigen stem lieten horen. De roman maakte het schrijversduo in één klap beroemd en werd in 2020 toegevoegd aan de herijkte Canon van Nederland. Oosterhoff, gevierd dichter en P.C.Hooftprijs-laureaat, blies de meerstemmigheid van het boek op indrukwekkende wijze nieuw leven in, waardoor de 21e-eeuwse lezer meer dan ooit kan genieten van de sensationele leeservaring van Sara Burgerhart.
Wat een geluk dus dat Uitgeverij kleine Uil het aandurfde om Oosterhoffs integrale hertaling – die in een eerdere versie al verschenen was als Klassieke Lijster voor middelbare scholieren – op te nemen in hun nieuwe reeks met literaire klassiekers. Recentelijk verschenen in die reeks ook al heruitgaven van Gerrit Komrijs versie van de Abele spelen en Ard Posthuma’s Reynaert de Vos, evenals een nieuwe hertaling van Couperus’ Van oude mensen, de dingen die voorbijgaan door Michelle van Dijk. Het is tegenwoordig zeker niet vanzelfsprekend dat een uitgever zich toelegt op zo’n reeks literaire klassiekers. Dat was lange tijd wel anders: in de jaren negentig van de vorige eeuw verschenen historische teksten in onder meer de Alfareeks, de Deltareeks, de Nederlandse klassieken, de Griffioenreeks en de Amazonereeks. Die hadden allemaal hun eigen speerpunten: de Deltareeks was bijvoorbeeld een monumentale reeks waarin de oorspronkelijke tekst werd omlijst door vele woordverklaringen, aantekeningen en contextualiseringen, terwijl de Amazonereeks speciaal gericht was op de heruitgave van vergeten werken vrouwelijke auteurs.
Waarom hebben dat soort series tegenwoordig hun vanzelfsprekende bestaansrecht verloren? Een belangrijke factor is natuurlijk het gebrek aan kopers voor dit soort boeken. Dat probleem hangt samen met een veel grotere ontwikkeling in het lezerslandschap: een afname van het aantal zogeheten ‘geïnteresseerde NRC-lezers’ die mede door hun opleiding een brede belezenheid en verfijnde geletterdheid hebben opgedaan. Die ontwikkeling was natuurlijk al voor de jaren 90 ingezet, maar kon in de late twintigste eeuw nog deels gecompenseerd worden door beschikbare subsidies én een grotere populatie studenten Nederlands die dit soort boeken aanschaften voor hun studie. Toch was er ook toen onder letterkundige neerlandici al veel bezorgdheid over het bestaansrecht van klassiekenseries en -uitgaven, en realiseerden zij zich omstreeks de eeuwwisseling dat de ambitie om verantwoorde edities van literaire teksten te maken soms ten koste ging van de voeling met de hedendaagse lezer. In de vakbladen ontspon zich een discussie over hoe de hedendaagse lezer het beste bediend kon worden. Omdat de originele tekst moderne lezers alleen al door het woordbeeld zou afschrikken, kon die beter worden herspeld, bepleitte hoogleraar Riet Schenkeveld. Kort daarna stelde hoogleraar Marita Mathijsen een nog radicalere koers voor: wie kiest voor de lezer, moest rigoureus hertalen en durven in te grijpen. Mathijsen erkende dat ze een omslag in haar eigen denken had gemaakt: in haar veelgebruikte handboek editiewetenschap met de veelzeggende titel Naar de letter (1995) was ze erg voorzichtig geweest waar het tekstingrepen betrof. ‘Ik ben lang van mening geweest dat hertalingen en herspellingen alleen maar luie lezers zouden kweken’, schrijft ze anno 2003. ‘Nú denk ik dat een luie lezer beter is dan geen lezer.’
Hoe sympathiek en belangrijk ik Mathijsens pleidooi ook vind, ik heb toch ook altijd een zekere reserve gevoeld. Het soort reserve dat mijn collega’s Ton van Strien en Johan Koppenol verwoordden in hun repliek op Mathijsens artikel: dat het misschien wat te ongenuanceerd was en verschillende soorten teksten vroegen om een verschillende aanpak. Ik vind het lezen van historische teksten zo spannend omdat het een uitdaging is om er grip op te krijgen en omdat die intellectuele inspanning wordt beloond als je toetreedt tot een voor jou vreemde wereld. Zo’n historische sensatie gun ik anderen ook. Voor sommige teksten geldt – denk aan een Middelnederlandse tekst – dat die talig zo ver van hedendaagse lezers afstaan dat zonder radicale ingrepen elke sensatie onmogelijk is geworden voor iemand die niet dagelijks met dit soort teksten werkt. Maar de laat-18e-eeuwse Sara Burgerhart heb ik altijd beschouwd als een zowel qua taal als vorm behoorlijk toegankelijke tekst, die vooral voldoende zitvlees van de lezer vraagt. Daarom begon ik nieuwsgierig maar ook een tikkeltje gereserveerd aan de lezing van Oosterhoffs hertaling: Wolff en Deken kunnen hun verhaal zo prachtig vertellen, hebben zij wel een Oosterhoff nodig?
Maar ik ben helemaal om. Dankzij de grondige opfrisbeurt van taalvirtuoos Oosterhoff komen de stijl- en registerverschillen die Wolff en Deken hebben aangebracht voor de hedendaagse lezer veel beter tot uitdrukking. Daardoor kan die lezer de roman beter begrijpen, juist op het gebied van de kleine details en taalgrapjes waarin voor een belangrijk deel de aantrekkelijkheid van het boek zit. En vooral zorgt Oosterhoff ervoor dat de lezer zich kan onderdompelen in de multivocale ervaring die het lezen van Sara Burgerhart voor tijdgenoten moet zijn geweest: een roman waarin elke briefschrijver diens eigen taal spreekt, daarin een eigen perspectief voor het voetlicht brengt, en de Verlichte lezer zo uitdaagt om die verschillende geluiden en gezichtspunten te wegen en er zinvolle levenslessen uit te destilleren.
Zo laat Oosterhoff op treffende wijze de subtiel ironische toon van hoofdpersonage Sara zien: de wat eigenwijze flapuit die wegloopt bij haar strenge bevindelijke tante, vervolgens een leven met veel uitgaan, vermaak en zwierige vrienden ontwikkelt, totdat zij net op tijd tot inkeer komt en kiest voor het huwelijk met de zo deugdzame Hendrik Edeling. Sara beschrijft aan het begin van de roman in brieven aan haar oude schoolvriendin Aletta de Brunier hoe slecht haar leefomstandigheden zijn sinds zij na de dood van haar ouders bij haar tante moest intrekken. Wolff en Deken bedienen zich van het stilistische procedé writing to the moment, naar het voorbeeld van de vernieuwende Engelse briefromanschrijver Samuel Richardson: de gebeurtenissen worden opgetekend terwijl zij plaatsvinden, waardoor de lezer in het verhaal wordt getrokken. In onderstaande scène klopt dienstmeid Brecht aan de deur terwijl Sara net haar brief aan Aletta aan het schrijven is.
Brief 10, origineel Wolff en Deken (1782):
Je suis enragé, op het oud Wyf-, op myne Tante; ik wil geen week langer blyven; ’t is of ik in de hel woon. Myne Tante heeft zeer veel van zyn Satansche Majesteits karacter, en Bregt verdient wel een schonen dienst in zyn onderaardsch ryk… Ja! bons wat aan; ik zal niet antwoorden, ik zal ook niet open doen. Sus! daar hompelt zy, al grommende, den trap weêr af. Goeije reis naar beneden. Ik moet, chere, u eens een Scene tekenen, die u niet zal uit de hand vallen.
Brief 10, hertaling Oosterhoff (2021):
Je suis enragé, ik ben razend op het oude wijf, mijn tante. Geen week wil ik langer blijven, het is of ik in de hel woon. Mijn tante lijkt qua karakter op zijne Majesteit de Satan; en Brecht zou in zijn onderaardse rijk meteen aan het werk kunnen! Ja, bons maar op de deur! Ik doe toch niet open. Sst… daar hompelt ze alweer de trap af, hoor haar grommen! Goede reis omlaag. Ik zal u, chère, een scène beschrijven die je niet zal tegenvallen.
Oosterhoffs ingrepen dragen deels bij aan de begrijpelijkheid van de passage: ‘Sus’ wordt vervangen door ‘Sst’, ‘uit de hand vallen’ wordt ‘tegenvallen’, en slim wordt het Frans herhaald in Nederlandse woorden (‘ik ben razend’). Met andere aanpassingen behoudt en versterkt Oosterhoff de stilistische keuzes van Wolff en Deken. De writing to the moment-ervaring komt extra tot leven als de lezer direct wordt aangesproken en zo deelgenoot wordt gemaakt van de gebeurtenis: ‘hoor haar grommen!’ De beeldende taal waarmee Sara het duivelse karakter van haar tante en de dienstmeid beschrijft blijft intact, maar wordt wel dichter naar de hedendaagse lezer toegehaald: ‘een schonen dienst’ maakt plaats voor een treffend ‘meteen aan het werk kunnen’. Het is een mooie vondst om vervolgens ‘Goeije reis naar beneden’ te veranderen in ‘Goede reis omlaag’. Het zinnetje resoneert nu nog sterker met het voorgaande beeld van het onderaardse rijk en het duivelse karakter: Brecht daalt niet alleen fysiek maar ook geestelijk.
Omdat het voor Oosterhoff belangrijker is om de stijl van een personage als Sara geloofwaardig en consequent uit te werken dan Wolff en Dekens woorden letterlijk te volgen, permitteert hij zich relatief veel vrijheid. Dat blijkt wel als we zijn hertaling leggen naast de in 2012 verschenen teksteditie Sara B., onderdeel van de serie Tekst in context (gemaakt door Marleen de Vries, Karel Bostoen en Lia van Gemert). In dit boekje zijn fragmenten uit Sara Burgerhart hertaald en gecontextualiseerd voor leerlingen uit de bovenbouw van het voortgezet onderwijs. De hierin gepresenteerde hertalingen – onder meer ook van bovenstaand fragment – blijven qua zinsopbouw dichter bij het origineel, met zinnetjes als ‘Daar hobbelt ze mopperend de trap weer af’. Oosterhoff grijpt sterker in op de tekst en weet juist daardoor de stilistische virtuositeit van het originele werk zo goed tot leven te brengen.
Op andere momenten grijpen de hertalers van Sara B. juist radicaler in dan Oosterhoff, als zij – begrijpelijk met het oog op hun doelgroep en doelstellingen – passages inkorten die inhoudelijk weinig functie hebben. Voor Oosterhoff zijn dát juist bij uitstek de momenten waarop het werk Sara’s ironische toon en taalspel tot leven kan wekken.
Brief 90, origineel Wolff en Deken (1782):
Hoe vaart gy, myne Liefde? Hoe diverteert gy u? Denkt gy wel eens aan uwe Vriendin? Terwyl gy my deeze drie, diepen-aandagt-eischende vragen, op uw gemak oplost, of beantwoordt, zal ik, pour passer le tems, u dit volgende schryven. ‘Dit volgende, zegt gy, wat volgende?’ – Bemoei u met de oplossing uwer eige vragen (of myner vragen aan u, zo ge wilt,) ik blief van u, Mejuffrouw, zo niet ge-Harttogt te worden; en, in alle geval, gy zult het, dit volgende immers aanstonds lezen?
Brief 90, hertaling Sara B. (2012):
Hoe gaat het met je, lieverd? Vermaak je je een beetje? Denk je wel eens aan je vriendin?
Brief 90, hertaling Oosterhoff (2021):
Hoe vaar je, schat? Hoe amuseer je je? Denk je wel eens aan je vriendin?
Terwijl jij deze drie diepzinnige, aandacht vragende problemen op je gemak oplost, zal ik de tijd verdrijven met mijn verhaal.
‘Jouw verhaal? Wat voor verhaal?’ zeg je. Ho ho, houd jij je nu maar bezig met de vragen die ik jou stelde. Je hoeft me niet zo te Hartoggen! En trouwens, dat verhaal zul je dadelijk lezen, dus waar heb je het over?
Oosterhoff maakt evenals in het origineel een werkwoord van de achternaam van een van Sara’s huisgenoten in het pension waar zij naartoe vlucht als zij het bij tante niet meer uithoudt: Cornelia Hartog, een irritante, nieuwsgierige savante. Het is tekenend voor Oosterhoffs aanpak om dat soort spel te behouden zonder verdere toelichting voor de lezer, waar de samenstellers van Tekst in context het liever schrappen of anders goed zouden contextualiseren. Zijn hertaling vraagt om een oplettende, taalgevoelige lezer.
Naast Sara’s frisse en licht ironische stem klinken in Sara Burgerhart ook de stemmen van haar vriendinnen, familieleden en kennissen, die aan Sara of aan elkaar brieven schrijven. De eigenheid van Sara’s stemgeluid manifesteert zich juist ook in contrast met dat van andere brievenschrijvers. Sara schrijft bijvoorbeeld vlotter dan vriendin Aletta – een verschil dat Oosterhoff tot uitdrukking brengt in de briefafsluitingen. ‘Ik ben met de grootste affectie je ware vriendin, Aletta de Brunier’, schrijft Aletta op gedragen wijze aan Sara, vrij trouw naar het origineel (brief 2). In een brief aan haar voogd Abraham Blankaart sluit Sara zelf af met ‘Ik ben blij dat ik uw pupil ben!’ (brief 3). Oosterhoff wijkt hier sterker af van het origineel – ‘Uwe liefhebbende Pupil en Dienares’ – om de frisheid van Sara’s stijl beter tot uitdrukking te brengen. Hij durft vaker met dat doel in te grijpen op conventionele briefopeningen en -afsluitingen. Als Sofia Willis – de zo warme en verstandige moeder van Sara’s vriendin Anna – een brief aan haar zoon afsluit, schrijft zij in Oosterhoffs versie ‘Ik ben dol op je’ in plaats van ‘Ik ben met de tederste toegenegenheid, Uwe liefhebbende Moeder’ (brief 62).
Een geslaagd onderscheidend stemgeluid hebben ook de ‘fijnen’ – Sara’s tante en haar streng-bevindelijke vrienden, wier taal opvallend dicht bij het achttiende-eeuws blijft – en het oude dienstmeisje Pieternelletje dat weinig scholing heeft gehad: ‘’t heugt mij nog klaar’ wordt bij Oosterhoff ‘Ik weet het nog persies’ (sic!) (brief 64). Karakteristiek is ook de stijl van het personage ‘R.’, de slechterik uit wiens handen Sara op het nippertje weet te ontsnappen. Oosterhoff weet zijn seksistische machotoontje treffend weer te geven in passages als de volgende:
Brief 91, origineel Wolff en Deken (1782):
Waarom denken, dan aan de bevalligste meid, die ooit met een paar schone oogen de halve waereld in oproer stelde?
Brief 91, hertaling Oosterhoff (2021):
Ik moet steeds aan die sexy meid denken en die mooie ogen van haar.
Brief 116, origineel Wolff en Deken (1782):
Waarlyk, ik bemin haar; dat is al de zwarigheid […] ik ben razent zot naar haar […]
Brief 116, hertaling Oosterhoff (2021):
Echt man, ik hou van haar. Dat is het probleem. […] ik ben razend geil op haar […]
De spanning waar Oosterhoff tijdens het hertalen mee lijkt te hebben geworsteld, is dat hij aan de ene kant de taal naar de 21e-eeuwse lezer wilde halen, maar tegelijkertijd die lezer een 18e-eeuwse leeservaring probeerde mee te geven. Over het algemeen vind ik dat hij een heel geslaagd evenwicht heeft weten te vinden. Zijn brieven blijven ontegenzeggelijk historische brieven zoals we die tegenwoordig niet meer zouden schrijven, wat betreft hun zinsopbouw, woordkeus en briefconventies. Maar juist om de lezer de ervaring te geven die de lezer destijds moet hebben gehad, vervangt Oosterhoff op gezette momenten Wolff en Dekens woorden en zegwijzen door modernere equivalenten die tegenwoordig de juiste betekenis dragen of een vergelijkbare sfeer oproepen: denk aan bovenstaand voorbeeld van R., die Sara niet langer ‘bevallig’ noemt maar ‘sexy’. Hier en daar vind ik de moderne equivalenten net een beetje té modern – de wat zwaarmoedige Aletta wordt ‘depressief’ genoemd, waardoor zij een zwaardere diagnose meekrijgt dan het originele boek rechtvaardigt – maar over het algemeen zorgen Oosterhoffs slimme ingrepen ervoor dat de karakters tot leven komen op de manier waarop zij destijds tot de 18e-eeuwse lezers moeten hebben gesproken.
Van één ingreep van Oosterhoff begrijp ik de functie niet goed. In de originele Sara Burgerhart wordt Sara’s vriendin Anna ‘Naatje’ genoemd, en Aletta broer Jacob ‘Cootje’: waarom veranderde Oosterhoff die namen in Anneke en Koosje? Voor een lezer die al vertrouwd is met Wolff en Dekens karakter is het moeilijk daaraan te wennen. Zo’n kleinigheid doet echter niets af aan de prestatie die Oosterhoff heeft geleverd. Mijn taalkundige collega Marc van Oosterdorp schreef al op Neerlandistiek.nl dat hij dankzij Oosterhoffs hertaling het gevoel had Sara Burgerhart voor het eerst ‘echt gelezen’ te hebben. Zelf ben ik al veel langer fan van het boek, maar Oosterhoff bood me zonder meer een nieuwe leeservaring die rijker en intenser was dan ooit tevoren. Zo’n rijke leeservaring wens ik ook zoveel mogelijk andere lezers toe. Oosterhoffs hertaling vraagt geen luie lezer – zoals we misschien te snel zouden denken als we meegaan in Mathijsens redenering – maar doet bij uitstek een beroep op je geletterdheid, taalgevoel en verbeeldingskracht.
Een recensie door Feike Dietz over Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart door Betje Wolff en Aagje Deken, hertaald door Tonnus Oosterhoff.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.