In mijn hoofd zingt nog altijd de recensie rond die Marja Pruis in 2008 schreef over het pamflet De man, zijn penis en het mes van Kristien Hemmerechts (1955). Ik weet het, dat is lang geleden. Pruis was destijds teleurgesteld in Hemmerechts. Die ageerde tegen seksistische passages bij onder meer John Updike en andere grote namen uit de Angelsaksische literaire wereld, maar volgens Pruis had ze beter het seksueel geweld bij Nederlandse auteurs aan de orde kunnen stellen (Pruis noemt Harry Mulisch, Cees Nooteboom, Arnon Grunberg, Robert Anker, Ilja Leonard Pfeijffer). Het was allemaal ‘retro-naïviteit’ die Pruis ontwaarde bij Hemmerechts, en het stuk bracht haar terug naar de tijd ‘waarin we in de vrouwenkring Stendhal en D.H. Lawrence op hun vrouwbeeld onderzochten’.
Naïef, ouderwets, achterhaald. Zo wordt er vaak teruggekeken op de tijd waarin emancipatie en feminisme concrete, nastrevenswaardige en vooral door onderlinge solidariteit te verwezenlijken doelen leken. Ik word altijd treurig van de schaamte waarmee gesproken wordt over dat verleden, want Pruis is zeker niet de enige vrouw die op de vrouwenbeweging terugziet als ware het een bord afgekoelde en te lang doorgekookte spinazie. Misschien was het ook allemaal onnozel. Ik weet het niet, ik kom uit een tijd – en een plaats – die door geen enkel feministisch gedachtegoed was aangeraakt, ook niet toen het in de mode was. Ik denk dat vrouwen ‘die er bij waren’ wel eens vergeten hoe lokaal (Randstedelijk, voor de hoger opgeleide vrouwen) hun beweging was en hoe nieuw de ideeën van toen ook nu nog steeds zijn.
Wat ik wel weet: de auteurs die Hemmerechts analyseert, zoals J.M. Coetzee en Philip Roth, hebben in ons taalgebied een vrijwel onaantastbare status. Critici gebruiken juist deze twee auteurs vaak als referentiepunt en maatstaf van literaire kwaliteit. Kritiek op die canon is van direct belang voor de Laaglandse literatuur.
Opvallend is dat Pruis ondertussen onderkent dat het seksisme in de Nederlandstalige literaire wereld alomtegenwoordig is. Ze geeft toe dat ze net als Hemmerechts ‘twee lezeressen’ is. Eén die zo gegrepen is door literatuur dat je je leven eraan wilt wijden en die met bewondering Updike, Coetzee en Roth leest. En de andere vrouw die een stomp in de maag voelt als in de literaire wereld zowel binnen als buiten het boek vrouwen met de grootste vanzelfsprekendheid gereduceerd worden tot een in meer of mindere mate neukbaar object dat op zijn plaats wordt gezet. Pruis legt zich bij die schizofrenie neer en raadt Hemmerechts zelfs aan vanuit die tweespalt te blijven schrijven – want dat kan ze volgens Pruis zo goed.
Is de emancipatie dan zo’n achterhaald ideaal dat er helemaal niets tegen te doen is, dat het seksisme in de literatuur weliswaar onderkend wordt als volstrekt geïnstitutionaliseerd, maar van de weeromstuit maar omarmd moet worden als een motor voor de creativiteit? Dan toch liever de strijdbaarheid van Hemmerechts, die haar pamflet eindigt met een droom van seksueel geluk tussen man en vrouw.
In Alles verandert keert Hemmerechts terug naar het thema van haar pamflet: seksueel geweld in de literatuur. Hoofdpersoon is literatuurwetenschapper Iris Verdonck, die via een gedachtespel haar studenten wil overtuigen van de ‘seksuele privileges van mannelijke personages’. De studenten krijgen de opdracht de hoofdpersonages in canonieke werken als Madame Bovary (1856) en In ongenade (1999) van sekse te veranderen, zodat ze ontdekken dat seksuele verhoudingen die vanzelfsprekend leken, dat allerminst waren. In de roman komt Iris zonder dat ze het zelf opmerkt in haar eigen gedachtespel terecht: haar overkomt wat David Lurie uit Coetzees In ongenade gebeurt.
Dat Hemmerechts In ongenade heeft uitgekozen is niet toevallig. In deze roman stellen verschillende personages expliciet de aard van mannelijke seksualiteit aan de kaak. Literatuurwetenschapper David beschouwt zichzelf als een man die vrouwen verleidt omdat hij esthetisch door ze ontroerd raakt. Pijnlijk nauwkeurig noteert de verteller echter dat David vooral valt op passieve, volgzame vrouwen die eerder kind dan volwassen lijken (‘Een gretige leerlinge, volgzaam, plooibaar’; ‘haar heupen zijn slank als een twaalfjarige’; ‘hoewel ze van begin tot eind passief is, vindt hij de daad aangenaam’). Hij verleidt een studente in de oude slaapkamer van zijn dochter.
In het tweede deel van de roman verblijft David op het platteland bij deze dochter, Lucy genaamd. Ze is dik en had langere tijd een relatie met een vrouw. David filosofeert erover dat zijn dochter wellicht zwaarlijvig en lesbisch is geworden omdat zij zich wilde terugtrekken van het slagveld van de begeerte. Dat er vormen van vrouwelijke begeerte zijn die domweg niet zo vreselijk veel met mannen te maken hebben, wordt door hem niet onderkend.
Precies deze dochter Lucy wordt in het tweede deel van de roman slachtoffer van een gruwelijke groepsverkrachting. Ze stelt later aan haar vader de vraag of niet voor alle mannen geldt dat seks opwindender wordt als er haat bij komt kijken. Ze vraag hem of de penetratie van een vrouw niet sterke gelijkenissen vertoont met een rituele moord: ‘Het mes erin zetten; daarna het toneel verlaten, het lichaam overdekt met bloed achterlaten – voelt dat niet als moord, ongestraft een moord begaan?’ Het is niet alleen de vraag van Lucy, maar de vraag die in de gehele roman rondzingt. Hoe nauw verbonden is de mannelijke seksualiteit met gewelddadigheid?
Welk antwoord geeft Hemmerechts op Coetzees deprimerende voorstelling van de seksuele verhoudingen? Ook Hemmerechts wijst op de troosteloosheid van een heteroseksuele relatie waarin de man het bestaan van vrouwelijke lust liever ontkent. De ex-man van Iris had de gewoonte haar te neuken als hij dacht dat ze sliep, want hoe passiever hoe fijner. Niet verrassend komt Iris na haar scheiding tot de voor haar ex vleiende conclusie dat ze meer heeft aan een dildo dan aan een levende man. De oudere vrouw die zich wil bevrijden van ‘het probleem van de seks’ is kortom aan kunstgrepen overgeleverd – en zo doet ook de gehele roman gekunsteld aan, omdat de belangrijkste plotwendingen van Coetzee gespiegeld worden. Die gekunsteldheid is bewust, denk ik. De lezer krijgt dezelfde les geleerd als de studenten. Kijk, lijkt de auteur te willen zeggen, wat we als zo vanzelfsprekend aanvaarden bij Coetzee, wordt als je de sekse van de hoofdpersoon verandert, plotseling volstrekt geforceerd.
Hemmerechts benadrukt vooral dat Iris zich dubbelzinnig verhoudt tot haar eigen feminisme. Iris is niet zelf op het idee gekomen na de scheiding een dildo te gebruiken. In het openingshoofdstuk wordt beschreven hoe ze elke week naar ene dokter Wouters gaat die haar ‘met meesterhand’ tot een orgasme brengt. In zijn praktijk hangen foto’s van zijn vader en grootvader, én van Sigmund Freud: een eregalerij voor de vaderfiguur. Iris is dus in haar seksuele emancipatie nog altijd direct onderworpen aan de vaderlijke autoriteit en precies die mengeling van conservatief en progressief voldoet aan al haar verlangens. Helaas gaat dokter Wouters met pensioen en is de Ersatzvater er niet langer om haar lust in goede banen te leiden.
Alles verandert beschrijft de seksuele queeste van Iris naar een vervanger voor dokter Wouters. Eenmaal zonder de vaderlijke leiding de wereld ingeslingerd, is haar feminisme een dun laagje. Zonder scrupules gaat ze een relatie aan met een studente. Ze respecteert de grenzen van het meisje niet en stort het kind in het ongeluk. Net als David valt Iris vervolgens in ongenade bij haar universitaire werkgever en gaat naar haar kind – een zoon – op het Vlaamse platteland. Dat er een relatie is tussen penis en mes wordt nog eens voor de lezer gespeld als Iris verkracht wordt door drie Somalische vrouwen. Zij breken Iris’ glazen dildo in tweeën en verkrachten haar met het gebroken glas. Dit lijkt een afwijking van de plot van Coetzee, waar het kind en niet de ouder verkracht wordt. Echter: op een dieperliggend niveau volgt Hemmerechts hier Coetzee, in die zin dat alleen de vrouw slachtoffer is. De man als slachtoffer van seksueel geweld – een van de grote taboes in de canonieke macho-literatuur – komt niet aan de orde.
En wat zegt Hemmerechts met haar roman over de vrouw als dader? Ik kreeg de indruk dat ze wilde aantonen dat vrouwen nooit zo gewelddadig kunnen zijn als mannen, want de passages waarin de vrouwen in Alles verandert daders zijn, zijn de meest groteske in de roman. Zo wordt de verkrachting van Iris door de Somalische vrouwen in detail beschreven, maar de passage is eerder absurd dan huiveringwekkend. Om het onrealistische gehalte nog eens te onderstrepen is Iris een week later al weer zo ver dat ze een nagenoeg volledig verlamde en groot geschapen man bestijgt.
Die verhaallijn met de Somalische asielzoekers dient ongetwijfeld Coetzees thema van de etnische spanningen te spiegelen. Ik vond dit wringen. Al het geweld in de roman is grotesk en gekunsteld, behalve die van de vrouwenbesnijdenis. Na haar verkrachting kijkt Iris gruwelend naar een documentaire over vrouwen in Somalië en ziet dan hoe moeders als gewillige beulen hun dochters laten besnijden. Welke conclusie dienen we hieruit te trekken? Dat in realiteit Somalische vrouwen elkaar onderwerpen aan barbaarse praktijken, gedrag waarop je Westerse vrouwen niet zult betrappen? Tegen die interpretatie pleit dan weer dat Iris’ denigrerende betutteling van de Somalische asielzoekers ironisch wordt opgetekend. Zo denkt ze de Somalische schoonmaakster te kunnen paaien met een kringlooptruitje van één euro. Moeten we daaruit concluderen dat Iris’ bekommernis om vrouwenbesnijdenis van eenzelfde oppervlakkigheid is en dat de roman een dergelijk ‘engagement’ nu net wil bekritiseren? Het werd me niet duidelijk.
Niettemin: bijna alles wat tragisch was bij Coetzee, wordt nu kluchtig. Hemmerechts zoekt de komedie onder meer in plastische termen. Dildo en kut, glijmiddel en sap, vuistneuken en vaginadouche: niets laat ze onbenoemd. Ook niet de huishoudelijke details. Zo lezen we over een dildo die schoongemaakt wordt met Mr. Proper en heel huiselijk naast de elektrische tandenborstel komt te staan. Het is een droogkomisch commentaar op In ongenade, waarin de gebeurtenissen consequent in een esthetiserend register staan opgetekend, niet in de laatste plaats omdat David alles in zijn leven door de lens van de Westerse cultuurcanon waarneemt. (Soms bedoeld of onbedoeld tot op het lachwekkende af. Wanneer David hoort dat er een kleinkind op komst is denkt hij: ‘Hij moest maar eens bij Victor Hugo te rade gaan, dichter van het grootvaderschap. Misschien kon hij er wat van leren.’)
Alles verandert geeft literair gestalte aan het dilemma van het ‘twee lezeressen’ zijn. Het verlangen de mannelijke autoriteit definitief te ontheiligen gaat dus hand in hand met een diep respect voor de mannelijke intellectuele traditie. Als dokter Wouters Iris meedeelt dat hij en zijn dildocollectie met pensioen gaan, wil zij een wijnglas tegen het portret van Freud smijten. Ze heeft er zin in, maar niet onbetekenend: ze doet het niet. Als literatuurwetenschapper geeft Iris haar studenten een iconoclastische denkoefening op, maar hier is het eveneens geen detail dat ze als docent louter canonieke mannelijke auteurs op het programma zet. Waarom niet met de studenten Toni Morrisons Song of Solomon (1977) gelezen en de relatie tot William Faulkners Absalom Absalom! (1936) onderzocht? Met de omvangrijke feministische theorievorming over de literaire canon lijkt Iris haar studenten (en daarmee Hemmerechts dus haar lezers) evenmin lastig te vallen, want er wordt in de gehele roman niet één letter aan besteed. Heeft Hemmerechts al dat denkwerk van vrouwen bewust verzwegen omdat ze Iris als lichtgewicht wilde portretteren? Of wilde Hemmerechts haar lezers domweg niet al te zeer vermoeien met academische debatten (maar waarom dan gekozen voor een academicus als hoofdpersoon)?
Ik kwam tot de conclusie dat de roman deelt in de gespletenheid van de hoofdpersoon. Ondanks de ostentatieve desacralisering van Coetzee blijft de denkoefening van Hemmerechts vooral getuigen van bewondering voor hem. Het boek is opgedragen aan Coetzee, maar belangrijker: het verhaal breekt niet uit de door Coetzee gestelde kaders. Uiteindelijk zijn de verhoudingen tussen de seksen in Alles verandert niet minder conservatief dan die in In ongenade, ze zijn alleen met een lichtere toets opgeschreven. Maar niets verandert, niet echt tenminste. Iris mag in intellectueel opzicht min of meer geëmancipeerde ideeën verkondigen, al haar ellende komt voort uit de afwezigheid van de ‘meesterhand’ van de vaderfiguur.
Misschien valt dat Hemmerechts niet te verwijten. Als het seksisme in de literatuur zo vanzelfsprekend is als Pruis constateert, dan is Hemmerechts’ veilig ingekaderde subversiviteit misschien de enige vorm die getolereerd wordt en die een groter publiek kan bereiken. Toch kreeg ook ik een droom: een boek waarin er in het eerste hoofdstuk een glazen dildo tegen het ingelijste portret van een mannelijke autoriteit wordt gesmeten. Wie weet schrijft deze vrouwelijke auteur zich dan vervolgens werkelijk een weg uit de schizofrenie.
Reacties
Daniël Rovers
Erg sterke recensie, dank! Twee vragen ter aanvulling – d.i. ter aanvulling van het besprokene. 1) Je noemt ‘In ongenade’ een conservatief boek, of beter, je noemt de sekseverhoudingen in dat boek conservatief. Tegelijk stel je in de verhelderende korte samenvatting van die roman dat Coetzee op verschillende manieren de mannelijke seksualiteit aan de kaak stelt. In welk opzicht is het volgens jou niettemin als conservatief te duiden? (en met conservatief bedoel ik dan niet het behoud van het oude, zoals vaak wordt voorgespiegeld, maar het actief benadrukken en versterken van de bestaande ongelijkheden) 2) Welke recente essays of boeken over feministische literatuurbeschouwing / canonvorming zou je kunnen aanraden? Wat zijn volgens jou de zogeheten eye openers?
Saskia Pieterse
Dank je Daniël, en excuus voor de vertraagde respons.
Lastig, dat conservatisme in ‘In ongenade’. Ik gaf er (wellicht wat onbezonnen) dat etiket aan. Als je de roman in vliegende vaart zou samenvatten het gaat over hoe de ‘patriarchale’ macht nooit direct en lineair wordt uitgeoefend.
De roman confronteert David Lurie met Petrus. In beide gevallen voelt de lezer wel dat er geweld uitgaat van deze vaderfiguren, maar het is een gedecentreerd geweld—het blijft ambigu wat hun rol nu precies is.
Wat David doet met zijn student is niet ondubbelzinnig verkrachting en machtsmisbruik, want tussen zijn handelen en de beschrijving daarvan staat de zeef van een indrukwekkende esthetische traditie (waar de lezer in zekere zin in wordt meegezogen, want de beschrijvingen van Byron etc. zijn mooi).
Maar die esthetische traditie loopt op zijn laatste benen, zo wordt in de roman pijnlijk duidelijk. Dan is er het ruraal patriarchaat van Petrus. Hij is de kernfiguur van de gemeenschap, maar is hij niet in directe zin de opdrachtgever van de verkrachting van Lucy. Het geweld is niet direct naar hem terug te leiden, en toch is hij degene die uiteindelijk letterlijk de vaderrol op zich neemt van het kind dat de vrucht is van die verkrachting.
De roman kortom beschrijft hoe de teloorgang van het ene type mannelijke macht (die van de westerse analytische estheet) wordt afgewisseld door en andere type mannelijke macht (die van de rurale gemeenschap).
Alternatieven zijn er niet: dit is hoe macht werkt en in het midden daarvan staat een man, ook al gaat er nooit geweld direct van hem uit.
De vrouwen die zich aan dit type geweld willen onttrekken doen dat tevergeefs.
Nu ja, er zijn aan de universiteit de vrouwen die Lurie aanklagen. Maar de roman is zo georganiseerd dat we geen enkele sympathie voor deze vrouwen voelen: ze zijn onderdeel van de tijdsgeest waarin de universiteit een bedrijf moet worden, en zien eenvoudigweg hun kans om aan de culturele canon verknochte fossiel Lurie te verwijderen.
Misschien is het een geforceerde interpretatie mijnerzijds, maar je zou de roman dus kunnen lezen als een analyse waarom werkelijke progressie (gelijkheid tussen man en vrouw, gelijkheid tussen vroegere machthebbers en vroegere onderdrukten) er nooit van zal komen—want zo werkt macht nu eenmaal niet. En dat zou ik dus een conservatieve visie noemen.
Kort gezegd: de patriarch is In ongenade een figuur die geen werkelijke macht meer bezicht (en zelfs in ongenade valt), maar de wereld blijft nog altijd rond hem gecentreerd, ook al is waar hij ooit zat er nu een leegte. Een anders geordende wereld lijkt niet denkbaar.
En dan je tweede vraag: ik moet bekennen dat ik vooral de klassiekers ken: Tompkins, Showalter, Felski. In Nederland De canon onder vuur (Meijer en Van Alphen). De canon is volgens mij nu niet meer zo’n hot topic in de feministische literatuurbeschouwing (wat enigszins ironisch is omdat de cultuur buiten de academie de canon weer helemaal herontdekt heeft).
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.