In de ban van schoonheid

Bewaar deze brieven als je eigen tekeningen. Briefwisseling met Marian Plug

August Willemsen

Elke ochtend ziet de vierentwintigjare August Willemsen iets bijzonders op de postafdeling van de Amsterdamse bank: ‘Brieven uit Mexico, Argentinië, Portugal, Brazilië, India, Spanje, Frankrijk, met postzegels die verleidelijke landschappen voorstellen’. Hij laat de brieven door zijn handen gaan, zo schrijft hij in 1960. Wie zijn verdere leven kent, zal begrijpen hoe de enveloppen zijn verbeelding moeten hebben geprikkeld.

Willemsen (1936-2007) is vooral bekend als vertaler van Portugese en Braziliaanse literatuur. Zijn vertalingen waren pionierswerk, ook internationaal gezien, want weinig taalgebieden konden in de jaren tachtig en negentig bogen op zulke mooi uitgegeven vertalingen van het werk van Fernando Pessoa en Carlos Drummond de Andrade.

Al in de jaren tachtig bleek hij echter ook een verdienstelijk brievenschrijver te zijn. In de reeks Privé-domein verschenen van hem Braziliaanse brieven (1985), geschreven tijdens zijn verblijf in onder meer Rio de Janeiro en Saõ Paulo. Die brieven bieden een fraai inkijkje in het leven dat Willemsen leidde in Brazilië, eerst in de Nederlandse gemeenschap, maar later dompelde hij zich steeds meer onder in de Braziliaanse samenleving. In de jaren negentig verscheen nog een bundeling brieven, Vrienden, vreemden, vrouwen, waarin zijn studententijd in het Amsterdam en zijn reizen naar Spanje en Portugal centraal staan.

Op dat oeuvre is Bewaar deze brieven als je eigen tekeningen een bijzondere aanvulling. Het zijn brieven aan en van de schilderes Marian Plug (1937), een goede vriendin, op wie hij lange tijd hevig verliefd was. Plug beantwoordde die liefde niet, maar de vriendschap tussen de twee bleef, ook al hield Willemsen lange tijd een zekere begeerte voor haar houden. Je leest hoe hij moeite doet om haar te imponeren en hoe hij haar jaloers probeert te maken door te pas en te onpas te verwijzen naar ontmoetingen met mooie meisjes. Hij gedraagt zich soms bewust merkwaardig, in de hoop zo haar aandacht te krijgen.

De brieven van Willemsen zijn omvangrijk en verhalend; ze kenmerken zich door de zelfverzekerde toon van de literator, die van zijn brieven ware kunststukjes wil maken, in de literaire traditie van de oude briefschrijvers als Augustinus en Abelardus. Nonchalanter zijn de brieven van Plug, die waarschijnlijk nooit bedoeld zijn om gepubliceerd te worden. Zij schrijft meer over dagelijkse besognes. Soms lijkt ze nogal onder de indruk van Willemsens explosieve literaire talent, van zijn bezetenheid van taal en schrijven. De brieven van Plug lijken mij vooral te zijn opgenomen om een veelzijdiger beeld te geven van de correspondentie, maar inhoudelijk en stilistisch vallen ze geheel in het niet bij die van Willemsen.

De correspondentie loopt van het einde van de jaren vijftig tot een paar jaar voor Willemsens dood. Wie diens eerdere brieven kent, ziet veel vertrouwds: het studentenleven in het Amsterdam van de late jaren vijftig, het aanvankelijke enthousiasme voor zijn pianostudie aan het conservatorium, de reizen naar Spanje en Portugal die leiden tot een studie van het Portugees, het langdurige verblijf in Brazilië en de ontdekking van de Braziliaanse literatuur. En natuurlijk zijn drankzucht waarover hij later het sobere, maar niettemin schrijnende De val (1991) heeft gepubliceerd.

Het brievenboek ademt de bijzondere sfeer van de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw. Eenvoudig, onbegrensd en zorgeloos is het leven van Willemsen en zijn vrienden, zozeer dat de periode iets idyllisch krijgt. Ze studeren wat, ze werken wat, ze lezen en genieten van kunst, maar vooral reizen ze door Europa. Willemsens reisavonturen en bespiegelingen vormen samen een Nederlandse versie van Jack Karouacs On the road (1957). Je ziet een jonge intellectueel nieuwe landen ontdekken. Hij zwerft liftend door Frankrijk, slaapt in de open lucht, krijgt een ernstig verkeersongeluk, ondergaat met spanning zijn eerste vliegreis; hij heeft relaties met schimmige vrouwen in Spanje en loopt een geslachtsziekte op, hij hangt rond aan de Costa del Sol, waar hij vertaalt, drinkt en brieven schrijft.

Aan die brieven moet hij veel tijd hebben besteed. Lucide en elegant zijn ze, met oog voor zinsritme. Daarbij maakt het niet of hij schrijft over kunst, vrienden of een of andere anekdote aanhaalt, zoals deze over een vreemde, maar bloedmooie geit:

Op een avond zaten we in de bar van Andrés, toen er een stomdronken man binnenkwam vergezeld van een geit. Een hele mooie geit, schoon, niet met van die opgedroogde drollen tussen zijn poten, een prachtig glanzende roodbruine huid. En die was niet van zijn baas weg te slaan, liep zenuwachtig om hem heen en achter hem aan, probeerde hem telkens naar de deur te lokken, onttrok zich stelselmatig aan elke streling die de cafézitters trachtten te geven, aldoor zacht mekkerend. Dan ging de man inderdaad weg, maar kwam twee minuten later weer terug, met de geit op z’n hielen.

Fascinerende uitweidingen over literatuur en muziek tillen de brieven naar een hoger plan. In het boek zijn ook de voordrachten opgenomen van een ‘beeldend-literaire’ avond die Plug en Willemsen samen hebben verzorgd. In zijn voordracht beschrijft Willemsen glashelder hoe hij nu eigenlijk te werk ging als vertaler. Vele versies van een vertaling maakte hij, telkens zoekend naar juist die formulering die de vorm en de inhoud van het oorspronkelijke gedicht nog meer recht zou doen. Een kort citaat:

Ik kwam toen op het idee om het laatste woord in de vóórvóórlaatste regel, ‘voelen’, te ontleden op de manier zoals ‘ferir’ in die uitdrukking ook is ontleed. Ik heb mij dan ten opzichte van die uitdrukking een grote vrijheid veroorloofd, maar ten opzichte van de letters van die uitdrukking en de strekking van het gedicht heel letterlijk vertaald.

En daarna gaat hij nog vele bladzijden verder, speurend naar mogelijkheden om het taalspel in het origineel om te zetten in een Nederlandse versie.

Op zo’n moment ga je beseffen dat je hoe dan ook aan de verliezende hand bent. Bekend gevoel voor een vertaler, maar wennen zal het nooit. Je probeert dan iets te vinden, om tegen de dichter op te boksen. Hij speelt hier echt met klanken, rijm en alliteratie. Ik zag een mogelijkheid in een ander spel, een spel met voorzetsels.

Hier herkennen we zijn grote essayistische talent, zoals dat ook al sprak uit de essaybundels Het hoge woord (1994) en De taal als bril (1987), waarin hij uiteenlopende onderwerpen analyseerde, niet alleen literatuur, maar ook architectuur en voetbal. Een terugkerend element in al die bespiegelingen is de fascinatie voor schoonheid. Openhartig toont hij hoe hij worstelt met de vraag hoe het toch kwam dat kunst hem zo kon betoveren.

Een mooi voorbeeld is zijn beschouwing over het gedicht ‘In diepe slaap’ van Manuel Bandeira, een Braziliaanse dichter. Willemsen bleef het gedicht lezen en herlezen, leerde het uit zijn hoofd, hoopte dat hij ‘domweg door het blijven zien van die woorden, erachter kon komen waarom ik het zo mooi vond’. Een prachtig essay is het resultaat, waarin hij waarschuwt: ‘willen weten waarom iets mooi is, is een zekere weg naar de waanzin’. Maar hij wil het toch weten…

Die obsessie met het raadsel van de schoonheid lees je overal terug, in zijn brieven, essays en vertaalwerk. Het is alsof hij is gaan vertalen om te achterhalen waarom een gedicht of roman eigenlijk iets met hem deed.

Weinig Nederlandse auteurs hebben zo boeiend geschreven over de esthetische kanten van literatuur, bijvoorbeeld in essays als ‘De spelende mens’, ‘De zee van Vigo’ en ‘Onontkoombaarheid’, alle verzameld in Het hoge woord. In het laatste essay probeert hij te verwoorden wat voor hem nu bijzondere literatuur is. Hij komt uit bij een van Lev Tolstojs werken:

Geen fratsen, literaire poespas, vernuftige constructies. Ik wil, als lezer, bij de lurven gegrepen worden – waar die dingen ook mogen zitten. Dat is de dwang die ik eis van een kunstwerk. De dood van Iwan Iljitsj voldoet aan die eis op welhaast griezelig volmaakte wijze. Het boek kent geen enkele vrijblijvendheid, geen enkele ontsnappingsmogelijkheid. De lezer moet zich er, doodeenvoudig, bij neerleggen.

Bij Willemsen geen onnodige theorie. Hij heeft een afkeer van de gewichtigdoenerij van sommige literatuurwetenschappers uit deze periode; zijn essayistiek verschilt fundamenteel van veel ‘academische’ benaderingen, zoals die bijvoorbeeld door Karel van het Reve werden aangevallen in Het raadsel der onleesbaarheid (1979), een letterkundige wiens nuchtere, humoristische schrijfstijl Willemsen deelt.

Vermakelijk is hoe hij in De taal als bril de ijdele Amerikaanse vertaler van Pessoa, Edwin Honig, minutieus fileert. Hij vond het vooral kwalijk dat de vertaler zichzelf ophemelde ten koste van de vertaalde auteur, dat hij met andermans veren ging pronken. Nee, Willemsen was dienstbaar aan de kunst en zette zichzelf niet gauw in de schijnwerpers.

Ook in fysieke zin stond hij aan de zijlijn. Hij vermeed de vanzelfsprekende plaatsen en wilde zich graag een buitenstaander voelen: in de jaren zestig leefde hij in Spanje en Portugal, in de jaren zeventig en tachtig in Brazilië; in de jaren negentig woonde hij in de Bijlmer en zijn laatste levensjaren sleet hij in Australië.

Plug en hij blijven in die laatste jaren vriendschappelijk contact onderhouden, maar in de latere brieven hebben ze elkaar minder te melden. Met Willemsen gaat het slechter, hij takelt af. Zijn laatste brief, in 2005, besluit hij met: ‘Moet sterker worden, fysiek. Ik laat wel van me horen.’

De Arbeiderspers, Amsterdam, 2014
ISBN 9789029589796
301p.

Geplaatst op 31/10/2016

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.