Essaybundel

Intellectuele Bermudadriehoek

Lof der botheid. Hoe de Hollanders hun naïviteit verloren

René van Stipriaan

Lof der botheid, zo heet de nieuwste essaybundel van René van Stipriaan (1959). Inderdaad, een nogal flauwe allusie op het bekendste werk van Desiderius Erasmus. Prikkelender is de ondertitel: Hoe de Hollanders hun naïviteit verloren. Daarmee legt Van Stipriaan een stelling op tafel die meteen allerlei vragen oproept. Welke Hollanders bedoelt hij precies? Waren die echt allemaal zo naïef? En hoe kon het gebeuren dat zij hun naïviteit allemaal zijn kwijtgeraakt?

Met deze vragen begon ik aan de lectuur van dit boek. Laat ik maar meteen verklappen dat Lof der botheid nauwelijks echte antwoorden biedt. Zeker van een auteur die het geweldige boek Het volle leven. Nederlandse literatuur en cultuur ten tijde van de Republiek (ca. 1550-1800) (2002) schreef, had ik meer verwacht. Ook verwachtte ik meer samenhang tussen de hoofdstukken; helaas ontbeert Van Stipriaans boek een logische, interne lijn.

Ten eerste is er de definitie van naïviteit. Als de Hollanders hun naïviteit verliezen, dan moeten ze toch eerst naïef geweest zijn. In het voorwoord legt Van Stipriaan kort uit wat hij daaronder verstaat. Vóór 1585 waren de meeste steden in het graafschap Holland een beetje achtergebleven gebied. De economische, culturele en politieke kern van de Nederlanden lag in Brabant: de Nederlanden werden bestuurd vanuit Brussel, de dure Brusselse tapijten waren gewilde kunstobjecten, de schilderkunst bloeide in Antwerpen, Christoffel Plantijn bestierde in Antwerpen de belangrijkste drukkerij ter wereld, enzovoorts.

Voordat Brabant het belangrijkste gewest werd, was Vlaanderen dat (hoewel ook toen Brussel de ‘hoofdstad’ van de Nederlanden was). Vlaanderen had dichter Anthonis de Roovere, schilder Jan van Eyck en boekenverzamelaar Lodewijk van Gruuthuse. Vlaanderen had geld en kunst. Waar was Holland in dit verhaal? Eigenlijk nergens. Er was zo goed als niets in Holland, geen groot administratief centrum, geen universiteit, geen schilderschool, er waren geen grootse en meeslepende rederijkerskamers. In deze relatieve luwte konden de Hollanders lekker zichzelf zijn. Dat maakte dat ze het zich konden veroorloven om bot, ruw en ongemanierd uit de hoek te komen.

In 1585 viel Antwerpen en werd alles anders. Binnen een paar decennia groeide Amsterdam uit tot een wereldstad. Amsterdam herbergde geld, kunst, drukkerijen, Rembrandt van Rijn, Pieter Corneliszoon Hooft, Joost van den Vondel, enzovoorts. In het kielzog van Amsterdam kwamen Leiden en Den Haag op, Leiden als intellectueel en Den Haag als politiek centrum. De Hollanders konden het zich niet meer veroorloven om zich bot en boers te gedragen, ze moesten meedoen met de internationale etiquette, gewoontes en zeden.

Daar zit voor mij een belangrijk punt. Wat ik hierboven uiteenzet, is kort door de bocht en het is de samenvatting van het voorwoord van nog geen drieënhalve boekpagina. Dat vind ik voor een boek van deze omvang kort. Er is nogal wat af te dingen op het beeld dat Holland in de zestiende eeuw naïef was. Inderdaad, er was geen universiteit en uiteraard was Brussel als bestuurlijk centrum belangrijker dan Den Haag. Maar dat betekent niet dat er niets was.

Ook in de noordelijke Nederlanden waren kloosters waar geschreven werd, dreef men handel in steden, schilderden Geertgen tot Sint Jans en de Meester van de Virgo inter Virgines hun prachtwerken, filosofeerde Dirck Volkertsz. Coornhert en waren er drukkerijen. Sterker nog: de eerste drukkers in de Nederlanden waren actief in het noorden. Het duurde relatief lang voordat de drukkers zich in Antwerpen vestigden, Gheraert Leeu was een belangrijke drukker in Gouda; Gouda was ook de geboorteplaats van Desiderius Erasmus. Daarnaast waren er rederijkerskamers die misschien wel in naam maar niet in artistieke kwaliteit onderdeden voor hun Vlaamse en Brabantse gildebroeders. Johan Fruytiers was een zeer actieve Hollandse rederijker met veel contacten in Brussel en Antwerpen. Het landjuweel van Antwerpen in 1561 was grootser en luxueuzer dan het retorijckfeest dat op hetzelfde moment in Rotterdam gehouden werd… maar er wás een retorijckfeest. En er wérden kritische toneelstukken opgevoerd en satirische gedichten voorgedragen in Rotterdam – misschien wel kritischer en satirischer dan in Antwerpen. Er was in Holland voor de zeventiende eeuw wel degelijk een cultuur van geletterdheid, zo naïef was men niet. En als je niet naïef bent, dan kun je je naïviteit niet verliezen. Holland was behoorlijk verstedelijkt – zeker, de steden waren niet zo groot als die in Vlaanderen en Brabant en de inwoners waren ook minder rijk, maar ze waren er wel. Al met al was er dus ook een stedelijke cultuur in Holland. Van Stipriaan schetst dus een te eenzijdig beeld van Holland als onderontwikkeld, achtergebleven gebied.

Er was natuurlijk wel iets aan de hand na 1585. Er was wel degelijk een ontwikkeling, de zeventiende eeuw is de Nederlandse Gouden Eeuw en zo’n gouden eeuw komt niet uit de lucht vallen. Hoewel, de ontwikkeling van Amsterdam van kleine stad naar wereldstad is zo razendsnel gegaan dat die wel uit het niets leek te komen. Dat is waar Lof der botheid over gaat. Althans, de eerste helft gaat daarover, daarna wordt de rode draad een beetje kwijtgeraakt.

Die rode draad is mijn tweede kritiekpunt op Lof der botheid. Het bestaat uit ongepubliceerde lezingen en eerder gepubliceerde artikelen. Het boek is een soort Best of Stipriaan. Het is heel goed dat dit boek er is, want Van Stipriaan heeft heel veel kennis en hij kan ook nog eens goed schrijven. Het probleem bij zo’n Best of is alleen dat er weinig samenhang is, terwijl deze wel wordt gesuggereerd.

Ik word daar altijd een beetje kriegel van en dat ligt aan Herman Pleij. Toen ik zijn boek Nederlandse literatuur van de late middeleeuwen (1990) kocht, verwachtte ik een soort synthese, een overzicht van de laatmiddeleeuwse literatuur. Hoe was de ontwikkeling van de literatuur? Welke boeken uit die tijd moeten we lezen? Welke boeken vond men toen belangrijk maar zijn nu vergeten? Kortom, ik verwachtte een coherent verhaal. Ik kwam bedrogen uit, want ik werd opgezadeld met een handvol losse bijdragen. Stuk voor stuk interessant om te lezen en heel goed dat ze gebundeld waren, maar om deze bundeling Nederlandse literatuur van de late middeleeuwen te noemen? Nee.

Van een dergelijk opzet draagt het boek van Van Stipriaan ook de sporen. In het begin van het boek (zo ongeveer tot op de helft) gaat het eigenlijk heel goed, hoewel het om losse stukken gaat, lijkt er een aangename, logische volgorde te zijn. Het hoofdstuk over de militaire mislukking van Willem van Oranje is erg goed en dat daarna het hoofdstuk over het Wilhelmus komt, is knap gevonden. Willem van Oranje was helemaal niet zo’n goede strateeg, hij kon eigenlijk helemaal geen leger leiden – en oei! Hoe breit de propaganda dat tot een goed eind? De militaire mislukkingen dienden toch goedgepraat te worden, dus insert het Wilhelmus. Daarna is het tijd voor de krachten tegen de familie van Oranje met een hoofdstuk over Johan van Oldenbarnevelt. Tot nu toe is er steeds een duidelijke lijn waarneembaar in de volgorde waarin de hoofdstukken zich aandienen in het boek, hoewel de ontwikkeling van Willem van Oranje naar de perikelen rondom Johan van Oldenbarnevelt wel wat explicieter mocht worden geduid.

Hierna lijkt de thematische lijn te gaan zwalken. Het hoofdstuk over Hooft is op zichzelf erg goed, maar wat is het verband met het vorige hoofdstuk over Van Oldenbarnevelt? Ik zie het niet. De samenhang neemt hierna verder af. Het hoofdstuk over Constantijn Huygens houdt geen verband met dat over de pedofiele poëzie van Matthijs van der Merwede en die paragraaf heeft weer weinig raakvlakken met de mythische miskenning in de twintigste eeuw van Willem Godschalck van Focquenbroch. Uiteindelijk is er dus helemaal geen rode draad meer over.

De vraag ‘Hoe verloren de Hollanders hun naïviteit?’ is razend interessant. Als Van Stipriaan en zijn uitgever er wat meer tijd voor hadden genomen, dan was Lof der botheid vast de winnaar geweest van de geschiedenisboekenprijs. Van Stipriaan weet veel, hij kan jaloersmakend helder schrijven en de vraag die hij stelt, is historisch en actueel tegelijk. Als er echter een tweede druk komt, dan kan die het best een gewijzigde druk worden. Het voorwoord mag uitgebreider en genuanceerder. Holland was geen intellectuele Bermudadriehoek.

Daarnaast zou het fijn zijn als elk hoofdstuk zou eindigen met een alinea waarin een verband zou worden gelegd met het volgende. In deze slotalinea moet ook een deel van het antwoord op de vraag ‘Hoe verloren Hollanders hun naïviteit?’ komen. Hoe droeg Focquenbroch bij aan het verlies van de naïviteit? Ik laat het me graag uitleggen. Elk hoofdstuk zou dan ook een nieuwe beginalinea moeten krijgen, waarin de aansluiting met het vorige hoofdstuk duidelijk wordt. En uiteindelijk verwacht ik een concluderend hoofdstuk, waarin alle voornoemde aspecten nog eens samenkomen om antwoord te geven op de hoofdvraag.

René van Stipriaan is zo’n vaardige schrijver dat hij deze ingrepen kan doen, zonder schools te worden. Jammer genoeg heeft hij er nu de tijd niet voor gekregen of genomen, want dat had deze bundel gemaakt tot een boek dat als een man op je afkomt. Wat nu overblijft, is een vlot leesbaar en enthousiasmerend boek met lekker diverse opstellen over de zestiende en zeventiende eeuw.

Querido, Amsterdam, 2016
ISBN 9789021402734
232p.

Geplaatst op 20/05/2017

Categorie: Essaybundel

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.