Proza, Recensies

Verlangen naar vaste vloerbedekking

Januari

Alfred Birney

Januari. De dagen lengen en alles lijkt mogelijk op de drempel van een gloednieuw jaar. Ook januari: het weer blijft grauw, goede voornemens verdwijnen even gauw als ze gekomen zijn en de tijd kruipt voort, zoals ze dat in de winter altijd doet. In die maand, ergens in het begin van de jaren zeventig, volgen we in Alfred Birneys novelle Januari een naamloze jonge guitar man, een ‘folkie’ zonder vaste verblijfplaats, op zijn dwaaltocht door de regio rond Leiden en Den Haag. Voor straatmuzikanten zoals hij is januari geen beste maand, zegt hij, het is ‘de slechtste maand om op straathoeken te spelen, de mensen hebben hun geld verbrast. Aan sinterklaas, kerst, oud en nieuw.’ En dus doolt hij wat rond, slaapt in kraakpanden, bij een dochter van Amerikaanse expats, in de bedden die Willem, de minnaar van zijn moeder, eigenlijk voor gastarbeiders had bedoeld. Hij eet oude oliebollen, speelt gitaar in een club, loopt eindeloos door de regen, blowt met vage bekenden, ontmoet nieuwe mensen en verlaat hen weer.

Januari maakt deel uit van de reeks De Maanden van uitgeverij Das Mag, die in september 2022 van start ging. Na negentig kleine bladzijden Birney volgt de afdeling ‘de dagen’, 31 lege rechthoekjes en een aantal belijnde pagina’s, die bedoeld zijn om zelf de maand vast te leggen, zo leer ik van de website van de uitgeverij. Daarna volgen nog enkele pagina’s die verhalen over een verjaardagskalender, zonder dat er een auteur bij vermeld staat – dat blijkt een voorproefje van het boekje van Rob van Essen te zijn, die de maand februari voor zijn rekening neemt. Die lege pagina’s en dat voorproefje hadden er voor mij niet bij gehoeven, want de uitgave op zich is fraai genoeg, ingenaaid en met een mooie illustratie op het voorblad en op de binnenflap (de boom die daarop staat afgebeeld verandert met de seizoenen mee, aldus de site).

 

Kind van een man zonder land

Birneys bijdrage aan de reeks is een mooi portretje van een zoekende, jonge man die zich nergens echt bij voelt horen. Met zijn gitaar en lange zwarte haar wordt hij voor Indorocker aangezien (‘Jullie spelen allemaal gitaar, hè? Allemaal!’ roept een buschauffeur hem toe), maar hij weet helemaal niks van die muziek. In de verschillende subculturen van die tijd voelt hij zich ook niet helemaal thuis. ‘Hippies. Freaks. Squares. Wat ik was weet ik niet, alleen Angelsaksen gebruikten de term folkie.’ Als folkie die goed gitaar speelt, kan hij zich vrij bewegen tussen de krakers, hippies en rijke Amerikaanse scholieren en oefent hij bovendien de nodige aantrekkingskracht uit op meisjes, bij wie hij graag logeert.

Af en toe krijgen we een inkijk in de gecompliceerde familiegeschiedenis van deze folkie. In hem herkennen we veel van het Birney-personage Alan Noland, een Indo-Europese jongen die het oorlogsverleden van zijn vader met zich meetorst en zijn draai probeert te vinden, zowel in het leven als in de Nederlandse maatschappij. We komen hem bijvoorbeeld tegen in Vogels rond een vrouw (1991) (als kind en jongvolwassene), In de wacht (2022) (als zestiger) en in De tolk van Java (2016), het autobiografische magnum opus waarmee Birney doorbrak bij het grote publiek.

De naam Noland kreeg Alan van zijn vader, Arto, een Indo-Europeaan die tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog vocht aan Nederlandse zijde. Het is een speaking name voor een man die zijn land, het koloniale Nederlands-Indië, verliest en nergens meer een thuis vindt. Arto, bijgenaamd de Arend, vertelt de sterkste verhalen over de oorlog en wordt geplaagd door herbelevingen – met een dolk in de hand sluipt hij door het huis op zoek naar vijandige Indonesische onafhankelijkheidsstrijders. Hij is razend over het racisme in de Nederlandse samenleving en niet te beroerd daar talloze klachtenbrieven over te typen, gericht aan allerhande instanties. Zijn trauma’s leiden tot woede-uitbarstingen, zijn Brabantse vrouw en kinderen moeten het ontgelden. Op zijn dertiende wordt Alan daarom uit huis geplaatst en groeit hij op in tehuizen, later zwerft hij rond, met zijn gitaar over de schouder. De oudere Alan kijkt terug op zijn leven en beklaagt zich over de gebrekkige kennis van Nederlanders over de eigen koloniale geschiedenis en over het racisme in de maatschappij.

Voor wie Birneys werk kent, kleurt die geschiedenis van Alan het naamloze hoofdpersonage van Januari verder in. In de folkie herkennen we immers veel van hem: net als Alan, en net zoals Birney zelf, is hij een begenadigd gitarist, werd hij op zijn dertiende uit huis geplaatst vanwege een gewelddadige vader die ‘voor vorstin en vaderland [had] gevochten tegen de Indonesische revolutionairen’ tijdens een koloniale oorlog die, merkt hij fijntjes op, ‘niet in tinten van modder en bloed op school werd onderwezen’. Zijn moeder is Brabantse en woont ‘in het huis der herinneringen’, waarin alles hem doet denken aan ‘afschuwelijke scènes met mijn agressieve vader die op de Hollandse muren schaduwen zag van de Indonesische jungle met slangen, panters en vooral schaduwen van revolutionairen met machetes en machinegeweren.’

Het naamloze hoofdpersonage in Januari draagt onmiskenbaar de trauma’s van de postkoloniale migratie met zich mee, maar is in deze grauwe maand niet op zoek naar zijn Indische familiegeschiedenis, zoals Alan dat bijvoorbeeld is in Vogels rond een vrouw, waarin hij een reis naar Indonesië onderneemt om erachter te komen wat er waar is van de met magie omgeven verhalen over zijn Chinese oma en de omstandigheden rond het besluit van zijn vader om naar Nederland te vertrekken. Dat neemt niet weg dat de naamloze ik er niet omheen kan dat hij Indisch is, omdat zijn vader nog in beeld is, maar ook omdat hij te maken krijgt met (alledaags) racisme. Zo is er die buschauffeur die hem voor Indorocker aanziet en meteen over de pasar malam, de Indische markt die jaarlijks in Den Haag wordt gehouden, en saté begint, terwijl de folkie maar één keer in zijn leven saté heeft gegeten – niet bij een Indische tante, maar in het kindertehuis. Of de mannen die het appartement waar hij logeert binnen denderen en hem aanzien voor een ‘indiaan’ die daar niets te zoeken heeft. En de ouders van Suzanne, het expatmeisje dat hem tea and oranges voert, die ‘the Indian’ zodra ze thuiskomen onmiddellijk wegsturen.

 

Vaste vloerbedekking

 

In Januari is het primaire verlangen van het ik-personage niet zozeer om in het reine te komen met zijn familiegeschiedenis, vat krijgen op zijn Indo-Europese identiteit, of af te rekenen met racisme. Zijn grootste verlangen is vaste vloerbedekking. ‘Folkie of niet, mijn droom was een nieuwbouwflat met vaste vloerbedekking waarin alles werkte: de centrale verwarming, de waterleiding, de douche, de wc, de keuken.’ Vaste vloerbedekking staat voor hem voor economische zekerheid en een vaste verblijfplaats, iets wat hij nooit gekend heeft omdat hij opgroeide in armoede en vanaf zijn dertiende in kindertehuizen verbleef – een mooi beeld, al komt de vloerbedekking in de toch korte novelle wel erg vaak terug.

De naamloze held mag zich dan voordoen als stoere folkie (en ladies man), daarachter schuilt een emotioneel verwaarloosde jongen die het na jaren in de jeugdzorg in zijn eentje moet zien te rooien. Deze januarimaand leest als een nieuw hoofdstukje in het leven van Birney-personage Alan, maar ook zonder Birneys oeuvre op de achtergrond is de kleine zwerftocht de moeite waard. Hoewel de mooie meisjes die bij bosjes voor de folkie vallen nauwelijks diepgang krijgen, is Januari met zijn toch aandoenlijke hoofdpersoon, waaier aan bijpersonages en kleurrijke locaties een fijne novelle die je ook buiten januari kunt lezen.

Amsterdam, 2023

Geplaatst op 14/10/2023

Categorie: Proza, Recensies

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.