De meest vitale periode uit de recente Braziliaanse geschiedenis ligt wellicht in de tweede helft van de jaren 1950. Onder hun charismatische president Juscelino Kubitschek – een soort JFK onder de evenaar – beleefden de Brazilianen een zeldzame combinatie van democratie, vrijheid en culturele bloei. Rio de Janeiro was nog niet de in verval geraakte probleemstad, maar veroverde de wereld met zijn bossa nova. De feeërieke kleurenfilm Orfeu Negro, opgenomen in Rio, behaalde in 1959 een Gouden Palm in Cannes. In dezelfde periode ontplooide architect Oscar Niemeyer zijn visionaire talent in het science fiction-achtige Brasília, een reusachtige bouwwerf die in 1960 tot nieuwe hoofdstad geproclameerd werd. En passant werd Brazilië in 1958 voor het eerst wereldkampioen voetbal, een bijna noodzakelijke voorwaarde voor optimisme in dit land.
Niet alleen de film, de muziek en de architectuur kenden in die periode een opvallende hausse, maar ook de literatuur. Tien jaar voordat er echt sprake was van een literaire boom in Spaanssprekend Latijns-Amerika verbaasde Jorge Amado al in 1958 met zijn onweerstaanbare Gabriela, Cravo e Canela, een sociaal-geëngageerde en picareske ‘volksroman’ waarmee onder meer de Franse filosoof, roman- en toneelschrijver Jean-Paul Sartre fel zou dwepen. Op basis van buitenlandse versies werd het boek ooit ‘vertaald’ door Amado’s Friese vriend en romanschrijver Theun de Vries, maar een volwaardige Nederlandse uitgave verscheen pas tien jaar geleden bij Athenaeum-Polak & Van Gennep. Nog veel grensverleggender was Grande Sertão: Veredas van João Guimarães Rosa, een woest en gelaagd taalexperiment uit 1956 dat nog steeds als het summum van de twintigste-eeuwse Braziliaanse literatuur geldt. Guimarães Rosa, eigenlijk een diplomaat, koos de mythologische wereld van de wilde Braziliaanse binnenlanden (de sertão) als het decor voor zijn epos. Het is vrijwel met geen enkel ander boek uit de wereldliteratuur te vergelijken. Dankzij August Willemsen werd deze onvertaalbaar geachte Great Brazilian Novel in 1993 ook voor de Nederlandstalige lezer beschikbaar.
Die twee voorbeelden brengen ons tot een opmerkelijke vaststelling: de belangstelling voor de Braziliaanse literatuur in de Lage Landen is een relatief recent fenomeen. Een derde klassieker uit de ‘bossa nova-jaren’ – gepubliceerd in 1959 – is zelfs pas dit jaar voor het eerst in vertaling verschenen: de vuistdikke roman Crônica da casa assassinada van Lúcio Cardoso (1912-1968).
Cardoso geldt als een belangrijke naam in de Braziliaanse literatuur, maar in tegenstelling tot bijvoorbeeld Amado brak hij internationaal nooit door. Cardoso was afkomstig uit Minas Gerais – een deelstaat in het Braziliaanse binnenland ter grootte van een land als Spanje – en vestigde zich als adolescent in Rio de Janeiro, waar hij meteen literair actief werd. Zelf was ik enkel met zijn naam vertrouwd via de schitterende biografie die Benjamin Moser in 2009 over Clarice Lispector (1920-1977) schreef. De enigmatische Lispector – door critici bestempeld als de Braziliaanse Virginia Woolf – voelde zich als vertegenwoordiger van de ‘introspectieve’ school verwant met Cardoso. Als jonge vrouw koesterde ze ook een hartstochtelijke liefde voor hem, die hij vanwege zijn homoseksualiteit nooit zou beantwoorden.
Centraal in Kroniek van het vermoorde huis staat een vooraanstaande maar aan lagerwal geraakte familie uit Minas Gerais, de enggeestige geboortestreek van Cardoso waarmee hij heel zijn leven een getroebleerde verhouding had. De Meneses, zoals de familie heet, houden zich voornamelijk in leven door het verpachten van hun weilanden. Hun geheimzinnige landhuis of chácara bevindt zich in een staat van verval, terwijl op het omringende platteland hun doen en laten met een mengeling van argwaan en fascinatie gevolgd worden. Deze afgelegen, ongedefinieerde en bijna raadselachtige omgeving – slechts een paar hoofdstukken spelen zich elders af, in Rio de Janeiro – domineert de hele sfeer van het boek.
Op het eerste gezicht lijkt dit verhaal zich te schikken naar een breed opgezette fin-de-siècle-vertelling in de traditie van Henry James of Louis Couperus. Qua taal is het lichtjaren verwijderd van het geëxperimenteer van een generatiegenoot als Guimarães Rosa. Toch is Kroniek van het vermoorde huis op vormelijk en structureel niveau wel degelijk zeer modernistisch. Alle voorvallen in de roman worden namelijk telkens opnieuw beschreven vanuit een waaier aan vertel- en gezichtspunten: dagboekfragmenten, brieven, monologen in een uiterst doeltreffende stijl die neigt naar barok maar nooit krullentrekkerig wordt. Literair-technisch is die mozaïek heel knap vormgegeven, en hoewel het boek door een soort rode draad wordt voortgedreven, zijn de afzonderlijke hoofdstukken vaak zo goed geschreven dat ze ook als kortverhaal tot hun recht zouden komen: het is een boek dat je welbeschouwd op elke plaats zou kunnen openslaan om onmiddellijk in de sfeer van het verhaal te komen.
Kroniek van het vermoorde huis is doortrokken van een onontkoombare noodlotsgedachte, met een complexe verhaallijn waarin overspel en vooral incest de toon zetten voor schuldgevoelens die de neergang zullen inluiden. ‘Alles wat ik voorstelde,’ weeklaagt het sleutelpersonage André, ‘nam aan dat het mensenras verdoemd was, voorgoed veroordeeld tot een jammerlijke, onderdrukkende eenzaamheid.’ Het lijkt zowaar een prelude op Honderd jaar eenzaamheid (1967), waar incest overigens óók een cruciale rol speelt. Al zijn er wel grote verschillen tussen beide romans: de klassieker van García Márquez is een in ijltempo vertelde, lineaire familiegeschiedenis waarin de gebeurtenissen haast van elke bladzijde spatten. Hier is de vertelling meer psychologisch en oneindig statischer. De bewoners van het landhuis bewegen zich voort in een nevelige wereld die buiten tijd en ruimte lijkt te staan, maar uiteindelijk wel afstevent op een onbestemde ramp. De chácara, in dodelijke lethargie verzonken, wordt omschreven als een plaats die ‘net als bepaalde ernstig zieken zijn ogen slechts opende om de mis van het eigen einde bij te wonen’.
Ten gronde is dit een boek over innerlijke demonen, verdrongen verlangens, hel en verdoemenis:
En er bestaat geen brug, er heeft nooit een brug bestaan: antwoord krijgen we slechts van een Rechter die een andere taal spreekt dan de onze. En omdat het zo is, is ook de macht die ons schiep verdoemd, want die schiep tegelijk met ons de zinloze bestaansangst, de woede van de slaaf en het eeuwige toezicht achter die kerker, waaruit alleen ontsnapping mogelijk is door dementie, mysterie of verwardheid.
De hele roman staat in functie van die zwaarmoedige gemoedsstemming. Een groot deel van de handelingen speelt zich bijvoorbeeld af bij mysterieus maanlicht of in door schemering verhulde vertrekken. Die passages ademen iets droomachtigs, zoals op de schilderijen van Paul Delvaux. Tijdens de nacht ontvouwt zich bij Cardoso dikwijls een diepere werkelijkheid, een andere versie van de dingen. ‘In het donker luisterde ik naar het tikken van de klok, en dat leek me nu anders, alsof het de tijdsmomenten van een nieuw leven aangaf.’ Of elders:
Ze keek naar het [maan]licht, dat de toppen van de bomen wit kleurde, en door haar onweerstaanbaar melancholieke houding kon ik de strenge lijn van haar profiel goed waarnemen. Haar neus was licht gekromd en in plaats van haar gezicht een exotisch tintje te verlenen, voegde dat veel kracht en souplesse toe, die in het diffuse licht van de zon ontbraken.
Beschrijvingen van landschappen, vegetatie en huisraad lijken vaak eerder symbolen te representeren dan hun tastbare werkelijkheid. Daarmee treft de lezer hier geen uitgesproken ‘Braziliaans’ decor aan, maar een setting die net zo goed thuishoort op het Engelse platteland van Wuthering Heights (1847), waaraan de sfeer in dit boek soms sterk doet denken (Cardoso heeft overigens poëzie van Emily Brontë vertaald).
Het moge onderhand duidelijk zijn: dit is niet echt lectuur voor onder de palmboom op een Braziliaans strand. Voor de lichte toets of de vrolijke kijk op het leven ben je bij Cardoso op de verkeerde plaats. Kroniek van het vermoorde huis staat daarmee opvallend haaks op de optimistische tijdgeest van de jaren waarin het in Brazilië tot stand kwam. Op de vraag van een Braziliaanse journalist waarom zijn werk zo zwaar en donker was, antwoordde Cardoso in 1957:
Omdat ik romans niet als amusement beschouw – het is mijn bedoeling om te verontrusten en te verduisteren. Als een boek poëtisch geslaagd is, kan het de verstikkende muren van het dagelijkse leven verlichten. Ik kan me voorstellen dat het de lezer van streek maakt en in veel gevallen zelfs lichamelijk onwel. Waar het om gaat is de koorts.
In zijn nawoord bij de roman licht vertaler Harrie Lemmens een tip van de sluier op over de grond van die gevoelens: enerzijds was er het conformisme van het provinciale nest waarin Cardoso opgevoed was – de verstikkende heerschappij van de ‘normaliteit’ – maar ook de worsteling met zijn homoseksualiteit en zijn aantrekking tot het katholicisme dat die geaardheid juist in de weg stond. Als Cardoso met een zondebesef leefde, dan oogt Kroniek van het vermoorde huis op sommige plaatsen beslist autobiografisch. ‘Nu begrijp ik waarom ik wegvlucht van de kerk en uw blik ontwijk,’ biecht personage Ana aan een priester op:
Ik heb u mij meermaals met een ongerust gezicht zien nakijken, en misschien had ik moeten blijven staan en proberen uit te leggen waarmee ik zo hevig worstel. Maar eerwaarde, het verderf is een vuur dat eenzaam brandt; soms branden we alleen, soms met zijn tweeën of met een hele gemeenschap, maar altijd afgezonderd in onze eigen vlam, heer en meester over wat je onze vloek en onze smaad zou kunnen noemen.
In een tijd waarin the sky the limit leek in Brazilië, moet deze romantisch-decadente vertelling vol doodsangst en -verlangen ongetwijfeld als een literaire Fremdkörper onthaald zijn. De romans van Jorge Amado, maar ook de bossa nova en een film als Orfeu Negro bedekten de condition humaine met een stevige laag suiker. Die lichtvoetigheid ontbreekt hier totaal. Cardoso behoort, samen met bijvoorbeeld ook Clarice Lispector, tot een literair kamp dat veel dieper in de ziel wilde kerven en dichter bij het Europese existentialisme aanleunde. Om in filmtermen te spreken: Cardoso was een Ingmar Bergman, geen Fellini.
Laat dit soort overwegingen de hedendaagse lezer allerminst afschrikken: de inhoud mag duister zijn, de flonkerende taal is dat allerminst. Het beste is om Kroniek van het vermoorde huis onbevangen open te slaan en welwillend de sensuele poëzie te ondergaan. En waarom zou het bij deze kennismaking moeten blijven? Ondanks zijn actieve leven als bohemien in Rio, een zware beroerte in 1962 en een relatief vroege dood zes jaar later, heeft Cardoso een bijzonder omvangrijke literaire productie nagelaten. Zijn boeken kwamen naar verluidt in een verschroeiend tempo tot stand. Cardoso was onder meer ook een gedreven schrijver van dagboeken en in Brazilië zijn honderden pagina’s daarvan uitgegeven. Mocht het van deze recensent afhangen, dan staat het volgende deeltje Privé-domein al in de steigers.
Recensie door Peter Daerden
Reacties
Arthur Hendrikx
Mooie bespreking!
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.