In het oosten van Californië, op zo’n twaalfhonderd meter hoogte en geflankeerd door eeuwig besneeuwde bergtoppen in het westen en uitgedroogde woestijnvlaktes in het oosten, bevindt zich de Owens Valley. De vallei strekt zich een hondertwingtigtal kilometer uit en verbindt zo de hoogste piek van de staat, Mount Whitney in het Sierra Nevada-gebergte, met het laagste dal van Noord-Amerika, Badwater Basin, gelegen in het aangrenzende Death Valley. Een rivier, de Owens River, dooradert de vallei van noord naar zuid en mondt uit in een meer, de Owens Lake. Langs de slingerende waterkant houden enkele nederzettingen – Independence, Bishop, Big Pine en Lone Pine – zich op als wervels in een kolom. Aanvankelijk leefde hier het Paiute-volk, maar vanaf 1800 strijken er ook Euro-Amerikaanse kolonisten neer. Ze houden vee en kunnen door het smeltwater van nabijgelegen bergpassen het land verbouwen. Appel- en sinaasappelboomgaarden sieren de Owens Valley. Het water dat door de vallei trekt wemelt vóór 1900 van de forellen, meervallen en baarzen; de bodem is opvallend rijk aan grassen, wilgen en loofbomen.
Het voorspoedige voorkomen van de Owens Valley wijzigt ingrijpend aan het begin van de twintigste eeuw. Voor de aanleg van het Los Angeles-aquaduct wordt de grond opengebroken en met tunnels, pijpleidingen en kanalen doorregen. Zo ontstaat er een massief betonnen waterweg die gedurende de rest van de eeuw het natuurlijke irrigatiekanaal van de vergeten vallei zal afleiden naar de jonge, dorstige metropool zo’n 370 kilometer zuidwaarts. Landbouwers en andere inwoners verzetten zich tegen de roofzucht van de grootstedelijke ingenieurs: tijdens de Californische water wars bekampt het platteland decennialang de stad. Eerst door functionarissen voor het gerecht te dagen, maar na een desillusionering met justitie net zo goed via het bewapend openbreken en blokkeren van sluizen, dammen en stuwen en het opblazen van kritieke waterreservoirs met staven dynamiet. Het rigoureuze sabotagewerk van de plattelanders ten spijt is de Owens River vandaag een ondiepe, doorwaadbare stroom die een fractie van zijn oorspronkelijke inhoud water vervoert. De Owens Lake, ooit een meer dat even groot was als het huidige San Francisco, is verworden tot een desolate zandvlakte waar windhozen van verstikkend stof ontspringen. De schrale vlakte is op dit moment de grootste bron van fijnstofvervuiling in de Verenigde Staten van Amerika.
*
De Amerikaanse schrijver Mary Hunter Austin legde in Het land van weinig regen, dat oorspronkelijk in 1903 verscheen maar nu pas voor het eerst naar het Nederlands is vertaald, het leven en de vegetatie in de Owens Valley vast op de vooravond van zijn drooglegging en transformatie. Dit deed ze onbewust maar, dankzij haar uitgebreide aandacht voor de bronnen, de stromen en de oevers van het land, met een haast profetische gevoeligheid. Haar eerste boekpublicatie verzamelt veertien artikels over de vallei, oorspronkelijk aan het einde van de negentiende eeuw opgesteld in opdracht van lokale literaire magazines zowel als publicaties uit de oostkust. Austin wordt in 1868 geboren in het Midden-Westen, maar trekt als twintigjarige samen met haar door armoede, ziekte en sterfte geteisterde familie westwaarts naar Californië. Hier belandt ze met haar man Wallace Stafford Austin, na een passage aan de rand van de Mojavewoestijn, in 1891 in Lone Pine, Owens Valley. Ze verblijft er tot hun relatiebreuk in 1905, verdient er voor het eerst een inkomen door te schrijven in opdracht en probeert met wisselend succes aan het besloten gemeenschapsleven deel te nemen. Austins nieuwe thuisstaat, met zijn gunstige klimaat en weerbarstige maar ertsrijke grond, oefent dan al decennia aantrekking uit op goudzoekers, mijn- en landbouwers en literaire randfiguren. Vanaf het midden van de negentiende eeuw buiten schrijvende ‘pioniers’ als Bret Harte en Mark Twain de bijzonderheden van Californië literair uit en beloven daarbij realisme en authenticiteit, uitgerekend op het moment dat de betekenis van deze begrippen troebel wordt. Hun regionale vertellingen vinden ingang bij lezers aan oost- en westkust die in onstilbaar uitdijende steden wonen. Terwijl verandering door modernisering zich het sterkst laat gelden, lezen ze het liefst verhalen over continuïteit en traditie. Vaker wel dan niet draait deze literatuur uit op een sentimentele verhulling van de werkelijkheid, waarbij romantiek primeert over nauwkeurigheid en het publiek vrij kan wegdromen over een verloren gewaand landschap en bijbehorende levenswijze.
Een eerste kijk op de thema’s van Het land van weinig regen en de manier waarop ze aan de lezer verschijnen, verraadt de aanhankelijkheid van het boek aan de literaire mode van het moment: een portret van een krijgsgevangen Shoshone-indiaan met heimwee naar zijn eigen stam; een gedragsstudie van de uitgekookte werkwijze van aaseters in de woestijn; een romantische parabel over een goudzoeker die buitmaakt, verkast naar de grootstad maar niet aan de lokroep van de wildernis ontsnapt; een vignet van een mijnstadje met lachwekkend anachronistische normen en zeden; een profiel van een zwijgzame mandenmaakster en haar verstilde ambacht; een nauwgezette observatie van de vegetatielagen in bergwegen die omslaat in een moraliserende mijmering over de menselijke nietigheid; een reconstructie van een intergenerationeel dispuut over lokale waterwegen; een pseudoweerkundige reflectie over wolkenformaties en stormwinden in de vallei … Alles vertrekt vanuit het particuliere karakter van een afgelegen en raadselachtige streek, zijn weinige inwoners en hun zonderlinge gedragingen. Net als Harte en Twain dicht Austin een tot dan weinig beschreven regio in Californië een onvervreemdbare local color toe en ontgint ze de waargenomen sfeer vervolgens via van haar voorgangers geërfde vertelvormen. Zo voegt Austins Owens Valley zich bij Twains Mississippi River en Hartes Mother Lode Country als mythisch negentiende-eeuws plattelandsterrein waarover in dichtbevolkte steden druk wordt gelezen.
Toch gidst een niet te verwaarlozen persoonlijkheid, met een eigen blik en een eigen stem, de lezer vanaf het voorwoord door het boek. Hier richt de verteller zich op en zet hij het veld uit waarbinnen de volgende hoofdstukken zich zullen ontvouwen: tussen documentaire en fictie, analyse en verdichting in. ‘In hartsaangelegenheden zijn bepaalde voorwendselen geoorloofd,’ meent Austin en bovendien zijn er ‘bepaalde pieken, cañons en weidse graslanden die zich niet in woorden laten vatten’. Het zijn twee opvattingen die zich in de volgende artikels in wisselende gedaante keer op keer herhalen. Een professionele vereiste als objectiviteit is voor deze reporter een voortdurend struikelblok. Enkel haar beroepsbeginsel – haar materiaal: de taal – kwelt haar meer. Het onderwerp waar ze verslag van uitbrengt maakt het beperkte vermogen van die laatste met aandrang duidelijk. Zoals Austin verderop ontgoocheld schrijft, ontglipt een efemeer maar belangwekkend natuurlijk proces als de bloei en het verval van een bloem of plant (het precieze moment waarop een knop in een blad verandert of bloemblaadjes in kleur schakeren) onverbiddelijk aan de menselijke toeschouwer – ongeacht de diepte van zijn aandacht en geduld. Laat staan dat een feilbaar en grillig instrument als de taal een transformatie van een soortgelijk gewicht vervolgens zou weten te bezweren en navertellen.
Dus geeft Austin zich aan dit oer-onvermogen over en buigt ze het in één ruk om tot een tekenend en blijvend motief: ze dikt de geheimenis van haar locatie aan door die locatie niet, slordig of met behulp van veranderlijke of buitentalige eigenschappen (‘het land van weinig regen’, ‘het land van de gekleurde heuvels’, ‘het dorp van de wijnstokken’) mee te delen. Ze is een onbetrouwbare reisgids die een berglandschap, zijn begroeiing, steenformaties, grotten en sluipwegen incluis, tegen het licht houdt en binnenstebuiten keert. Toch wil ze over de precieze ligging ervan uiteindelijk niet meer kwijt dan dat het zich ‘waar je ook vandaan komt, op een dag of drie reizen van elke specifieke plaats’ bevindt. Af en toe laat ze eenvoudig alle schijn varen en lijkt ze een tegendraads soort trots uit de aangewende onduidelijkheid te putten, zoals wanneer ze zich over een vergeten dorpje buigt, maar in één adem verkondigt ‘waar het ligt, hoe je er komt, zul je van mij niet horen.’ Elders, onder een uiteenzetting over ertsaders: ‘vergeet niet dat je bij mij niet kunt vertrouwen op de juiste termen.’
Dit nevelige taalgebruik weet een excentrieke geldingsdrang met een mystieke uitvergroting van de eigen onbeduidendheid te verenigen, maar volgt net zo goed als vanzelf uit het nuchtere besef dat taal in de vallei bij uitstek en onvermijdelijk wankel is. Dit is een plek waar de oorspronkelijke, door native Americans overgeleverde benamingen langs de nieuwere, door Euro-Amerikanen gegeven namen schuiven of er zo nu en dan frontaal mee botsen. Aan de namen van bergwegen kunnen we ‘opeenvolgende golven van bewoning of ontdekkingsreizen’ aflezen, zoals Austin het beschrijft, maar dit betekent evenzeer dat originele namen op kaarten en in boeken zijn overschreven, of, in het geval van de door geografen en schrijvers veronachtzaamde wegen, volledig ontbreken. Zo is taalverwarring in Het land van weinig regen zowel een persoonlijke keuze als een onomstootbaar gegeven.
Zozeer de auteur aan het vermogen van de menselijke spraak en schriftuur twijfelt, zo onwrikbaar is haar devotie aan de geheimtaal van de natuur. Om de betekenis ervan te ontwaren, verzaakt ze aan haar verstand en verlaagt ze zich tot de grond. Hier bekijkt, betast en besnuffelt ze hollen, sporen en paden of legt ze haar oor naast een stromende beek en hoort in zijn toonhoogte de aankondiging van een storm of het aanbreken van het avonduur. Op andere momenten staat ze als een weerhaan op een open veld, laat ze windstromen over zich heen rollen en voorvoelt ze aan hun richting en kracht een onweer. Of ze rekt zich uit tot de hoogste toppen van een dennenboom en begrijpt in het tsjirpen van een eekhoorn een aankondiging van de opkomst van de zon. In elke houding geldt de overtuiging dat de eenvoudigste signalen de grootste mogelijkheid tot complexiteit en betekenis bevatten. Betekenis waar, als er al een verstandelijk begrip van mogelijk is, deze altijd eerst door onverdeelde zintuiglijke aandacht moet voorafgaan.
Het is in deze zintuiglijke ontvankelijkheid dat Het land van weinig regen uitblinkt. Met een nauwgezette aandacht voor geluid, geuren en reliëf, maakt Austin een sensoriële opname van een landschap net voor het volledig verandert en in zekere zin verdwijnt – waarbij de toekomstige ontwrichtingen met terugwerkende kracht de teksten met betekenis bezetten. Ook de eerder aangehaalde wijze waarop in het boek analyse en mystiek samengaan, blijft vandaag bijzonder: lucide observaties wisselen naadloos door huivering bevangen gedachten af of grijpen in eenzelfde zin ineen, zoals wanneer de schrijver besluit een veelvoorkomende begripsverwarring te verhelderen door te stellen dat valleien ‘inzinkingen in de aarde’ zijn maar cañons ‘voren gemaakt door Gods gletsjerploegen’. Verder onderscheidt Austin zich positief van haar voorgangers door het zelfbewustzijn dat bij momenten in haar stukken doorschemert en waarvan haar zich herhalende bevraging van objectiviteit en taal de duidelijkste voorbeelden vormen.
Desondanks blijft Het land van weinig regen, wat uitgeverij Koppernik ook beweert, een gedateerd boek. De zich tot escapisme lenende sentimentaliteit die aldoor de kop opsteekt, verraadt de tijdsgeest waarin het boek werd geschreven. Ook het gemoraliseer waarin Austin vervalt is vandaag eerder storend dan inspirerend en haar karakterisering van de ‘indianen’ als superieur in hun eenvoudige onverschrokkenheid moet destijds al naïef en afgezaagd hebben geklonken. Een eenduidige verklaring waarom het boek net nu, meer dan honderd jaar na zijn eerste verschijning, voor het eerst naar het Nederlands vertaald werd, is niet makkelijk aan te wijzen. Het land is niet recent elders vertaald en ook in het Engelse taalgebied is er geen wezenlijke heropleving in de aandacht voor Mary Hunter Austin. De beweringen van de uitgeverij dat de verhalen nog steeds ‘bijzonder actueel’ zijn en dat de auteur ‘haar tijd ver vooruit was’ vanwege haar ‘mening dat de mensheid om sociale harmonie te bereiken met de natuur moet samenwerken’ overtuigen niet echt. Eerder dan actualiteitswaarde lijkt mij in het boek een waarlijk tijdloze instructie besloten te liggen: aandacht voor zogenaamd onbeduidende plaatsen en fenomenen kan boeiende literatuur opleveren.
*
Vandaag kan je een handvol foto’s van Mary Hunter Austin online terugvinden. Daarop verschijnt de schrijver op jonge en oude leeftijd, conventioneel en star geportretteerd. Gekleed in eenvoudig wit kant (jong) of fijn zijde (ouder) concentreert haar blik, leeg of anders berustend, zich op een onzichtbaar punt buiten het kader of kijkt ze door eerder dan in het cameraoog. Haar haren liggen in strenge kroonvlechten onbeweeglijk op haar hoofd of bollen elders discreet in het verlengde van haar voorhoofd op.
Foto door Charles Fletcher Lummis (1859–1928) (publiek domein)
De auteursfoto die anders is, die eruit springt en mij aanspreekt, moet van tijdens haar verkenningen van het land van weinig regen dateren. De fijne trekken die bij een jonge Mary Austin nog boven haar gezicht leken te zweven, zijn hier in een doorleefd gezicht geland. Ze maakt nu zonder schroom oogcontact, verschijnt tot aan haar middel in een onbeduidende, donkere overjas en draagt op haar hoofd een grote vilten hoed; om haar lippen lees je met wat goede wil een grijns. Maar het is bovenal Austins haar dat mijn aandacht trekt. Ze draagt het op de foto los, krullend, lang en licht verwilderd. Het beeld roept onwillekeurig een ander beeld op, dat de schrijver zelf tekende in haar portret van een mandenmaakster. De aanblik van de onveranderlijke eenvoud van haar ambacht inspireerde Austin tot een bespiegeling over de betekenis van het uiterlijk van de vrouw, en dan vooral haar kapsel, in ‘ons soort samenleving’ – die grondig verschilt van de ‘andere’ samenleving van de eerste bewoners van de Owens Valley: ‘Als ze blijft krullen en ontkrullen, meeveranderend met de mode,’ zo schrijft Austin, ‘kun je gerust aannemen dat ze nog nooit iets is tegengekomen dat haar te machtig was.’ Slordigheid betekent soms wijsheid; wat de auteur bij een ander vaststelt, beeldt ze hier op haar eigen foto uit. Op dit beeld is Mary Hunter Austin vastgelegd tussen jong en oud, bevroren in de enige periode waarin ze zich uit ‘ons soort samenleving’ terugtrekt. Haar achteloosheid vertelt ons dat ze, volgens haar eigen logica, voor het eerst iets is tegengekomen dat haar te machtig was. Ze is iets tegengekomen om over te schrijven.
Recensie: Het land van weinig regen van Mary Austin door Mats Antonissen
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.