De Duitse historicus Reinhart Koselleck schreef ooit dat het niet zozeer daden zijn die de mensheid schokken, maar veeleer de woorden waarmee ze achteraf worden beschreven. Dit inzicht vormt het vertrekpunt voor Arnold Heumakers’ Langs de afgrond: Het nut van foute denkers (2020). Hoewel het sterk in het verleden is verankerd, is Heumakers’ meest recente boek niet primair begaan met de geschiedenis an sich, maar eerder met het historisch denken waaraan het heden deels zijn vorm en betekenis ontleent.
Direct op de eerste pagina’s schildert Heumakers middels een lezing van Jorge Luis Borges’ kortverhaal ‘Deutsches Requiem’ het perspectief dat het uitgangspunt zal vormen voor de rest van het boek. Net zoals Koselleck vertrekt hij van het hermeneutische inzicht dat historische gebeurtenissen op zichzelf betekenisloos zijn. Zoals de Argentijnse auteur Borges in zijn verhaal over een weinig berouwvolle Duitse kampcommandant pijnlijk duidelijk maakt, krijgt de geschiedenis pas zin en betekenis in de interpretatie, waarbij historische gebeurtenissen binnen een breder referentiekader worden geplaatst. Dit inzicht, gecombineerd met de overtuiging dat de mens altijd sterk in het verleden en zijn tradities is verankerd, maakt Heumakers’ boek een pleidooi voor het belang van de geschiedschrijving. Een pleidooi dat mogelijk urgenter is dan ooit, aangezien het huidige politieke debat in toenemende mate wordt gevangen door twee tegenstrijdige ontwikkelingen die tezamen uiterst problematisch zijn. Enerzijds is er de alsmaar groeiende maatschappelijke behoefte om de traditie en de geschiedenis tot een ideologisch slagveld te maken; anderzijds de dramatische achteruitgang in het historisch besef, laat staan historische kennis, waarmee deze tendens over het gehele politieke spectrum gepaard gaat.
Langs de afgrond staat daarmee direct op gespannen voet met het hedendaagse politieke landschap. Wat Heumakers’ positie daarbij vooral van de hedendaagse partijpolitiek onderscheidt, is wat hij zelf zijn methodisch pessimisme noemt. Waar het boek uiteindelijk het morele en politieke denken tracht te verdedigen tegen een neoliberale politiek die zich in toenemende mate aan de traditie probeert te onttrekken, wordt het politieke debat gedreven door een omgekeerde tendens die vooral georiënteerd is op de toekomst en waarbij de kiezer, zeker in verkiezingstijd, vooruitgang wordt beloofd. In deze retoriek van vernieuwing en verbetering ontwaart Heumakers de restanten van een utopisch vooruitgangsideaal. En net dat beschouwt hij als het grootste obstakel voor een serieuze confrontatie met sociale, demografische en ecologische problemen die steeds meer onze realiteit zullen bepalen.
Uiteindelijk is Langs de afgrond een betoog voor een Romantisch pessimisme. Geheel toepasselijk worden in het boek niet de overwinnaars, maar juist de verliezers van de geschiedenis omarmd. Vanuit het inzicht dat de geschiedenis doorgaans door de overwinnaars wordt geschreven, waarschuwt Heumakers voor de gevaren die dat met zich meebrengt, niet in de laatste plaats de neiging om de overwinning van de eigen ideologie dialectisch als historische vooruitgang te begrijpen.
Vanuit deze achtergrond is Heumakers’ engagement met de ‘foute denkers’ uit het verleden meer dan louter een provocatieve geste. Vertrekkend vanuit een hermeneutische traditie stelt Heumakers in zijn boek de vraag naar wat verloren gaat wanneer het standpunt van de verliezer uit de geschiedenis wordt gewist. Hoe leidt juist de existentiële ervaring van het verlies en de ineenstorting van de eigen ideologie tot een uniek historisch inzicht? En wat zijn de morele en politieke implicaties van een geschiedschrijving die slechts de ideologie van de overwinnaar respecteert?
Heumakers tracht deze vragen te beantwoorden door het werk van een groep hoofdzakelijk Franse en Duitse denkers onder de aandacht te brengen die zich vanuit een hedendaags perspectief allen aan de verkeerde kant van de streep bevinden. Deze benadering is het meest geslaagd wanneer de existentiële ervaring van verlies in de wereldbeschouwing van de besproken denker ligt besloten en zo op gespannen voet met de hedendaagse tijdsgeest komt te staan.
Een goed voorbeeld is het werk van de Duitse schrijver en filosoof Ernst Jünger (1895-1998). Hoewel zijn denken grotendeels in de vergetelheid is geraakt bij het grote publiek, vinden we er een romantiek van de oorlog in terug die in scherp contrast staat met de betuttelende moraal van vandaag. In de verheerlijking van de strijd wordt Jüngers ervaring als soldaat aan het front tijdens de Eerste Wereldoorlog nadrukkelijk met zijn meer beschouwende kritiek op de burgerlijke maatschappij van de overwinnaar verbonden. Deze kritiek kan bovendien niet los worden gezien van Jüngers persoonlijke ervaring van verlies en de noodzaak om niet alleen vanuit moreel oogpunt twee miljoen Duitse doden te legitimeren, maar ook politiek zin te geven aan het verafschuwde Verdrag van Versailles en de Weimarrepubliek.
Dit alles leidt bij Jünger uiteindelijk tot een wereldbeschouwing die sterk historisch is verankerd en waarbij het verlies door een antiliberalisme wordt gerechtvaardigd. Het is namelijk juist dankzij het verlies van de oorlog en de totale Duitse vernedering zoals die door het Verdrag van Versailles wordt bestempeld, dat er bij Jünger een hernieuwd realisme ontstaat dat zich nadrukkelijk distantieert van het utopische vooruitgangsideaal van de verlichting. Dit leidt in Jüngers werk uiteindelijk tot een nationalisme dat niet zozeer geworteld is in een abstract begrip als vooruitgang, maar eerder in de eigen Duitse traditie. Daarbij gaat de nadruk op strijdlust, heroïek en religie gepaard met de verheerlijking van een oorspronkelijke gemeenschapszin die het liberalisme en het kapitalisme hebben uitgehold. Hoewel deze zienswijze niet onproblematisch is gezien de rol die Duitsland slechts een decennia later op het wereldtoneel zal spelen, weigert Heumakers Jüngers denken om deze reden links te laten liggen.
Integendeel zelfs. Door Jüngers denken bij voorbaat af te doen als ideologisch corrupt of gevaarlijk, kunnen we nooit ontdekken dat zijn wereldbeschouwing juist in uiterst problematische relatie tot het nationaalsocialisme staat. Tegelijkertijd ontnemen we onszelf de kans om Jünger tot onze eigen moraal te laten spreken, het besef dat zijn antiliberalisme het potentieel heeft om op de gevaren van onze eigen neoliberale ideologie te wijzen, en het inzicht dat de semantische uitholling van concepten als democratie, vrijheid en rechtvaardigheid de laatste decennia in schril contrast staat met de volharding waarmee we ons desondanks op deze begrippen blijven beroepen als ultieme grensrechter tussen goed en kwaad.
Heumakers’ boek is echter niet alleen een pleidooi voor het belang van de geschiedschrijving, maar ook voor de kunst en literatuur. Waar de historici onder de verliezers vaak lastig voet aan de grond krijgen, zeker als ze een boodschap verkondigen die in een gespannen relatie staat met de heersende tijdsgeest, zijn de kunst en literatuur vrijer om de dominante ideologie te bevragen. Vooral de literatuur heeft de potentie om nieuwe referentiekaders aan te dragen die niet zozeer een legitimatie van de geschiedenis vormen vanuit het oogpunt van de overwinnaar, maar juist vanuit het perspectief van de verliezer. Dit komt het beste tot uiting in Heumakers’ bespreking van Jonathan Littells roman De Welwillenden uit 2006.
Hoewel Littell zelf van Joodse afkomst is, vormt De Welwillenden een literair engagement met de positie van de verliezer. Hij laat de geschiedenis van de Holocaust immers vertellen vanuit de positie van het fictieve personage Max Aue, een voormalig officier van de SS. Want is de positie van de verliezer uiteindelijk niet een beter uitgangspunt om tot een waarheidsgetrouwe weergave van de geschiedenis te komen? Zowel Littell als Heumakers lijken dat in ieder geval te suggereren. Het is juist door de ervaring van het verlies en de ineenstorting van de eigen ideologie die de oorlog aanvankelijk rechtvaardigde, dat de verliezer beter in staat is om een objectievere kijk op de geschiedenis te ontwikkelen.
Heumakers richt zijn pijlen dan ook vooral op de tendens om in de geschiedenis niets anders dan het eigen gelijk te lezen. Door de verliezer het recht op geschiedschrijving te ontzeggen, wordt de geschiedenis in het officiële discours niet alleen gladgestreken en van haar complexiteit ontdaan, maar wordt ook de mens vaak beter voorgedaan dan hij werkelijk is.
Deze moraal komt ook sterk naar voren in het werk van Littell. Hoewel de dominante neoliberale ideologie het nazisme en fascisme afdoet als het vleesgeworden kwaad op aarde, als een terugkeer naar de barbarij en het ultieme tegendeel van de westerse beschaving, heeft juist het engagement met de positie van de verliezer de potentie om ons – de overwinnaars – een eerlijkere spiegel voor te houden die niet uitsluitend onze goede kanten, maar ook onze slechte kanten aan het licht brengt. Dit is wat De Welwillenden ons uiteindelijk biedt. Naarmate de lezer zich gaandeweg met Max Aue identificeert, vervaagt de grens tussen goed en kwaad, beschaving en barbarij, mens en monster. Zo wordt het de lezer duidelijk dat de Duitse SS-officier in wezen niet zoveel anders is dan wij.
Met uitzondering van het laatste hoofdstuk, dat vooral aan onderwerpen als immigratie en islamisering raakt, vormt de Holocaust het thematische zwaartepunt van Heumakers’ boek. Er bestaat dan ook vrijwel geen onderwerp waarbij geschiedschrijving en moraliteit zo nauw met elkaar vervlochten zijn. Ruim 75 jaar na de Holocaust staat Auschwitz nog altijd symbool voor de hel op aarde en wordt de persoon van Hitler nog altijd gezien als de incarnatie van het diabolisch kwaad.
Zoals Heumakers reeds in de inleiding schrijft, verzet hij zich net tegen deze ethiek. Dat doet hij geenszins met het doel om de gruwelijke oorlogsmisdaden van de Duitsers te legitimeren, maar vooral om het gevaar van dit soort zwart-wit denken te illustreren. Want juist door het radicale kwaad aan de verliezer toe te schrijven, wordt impliciet aan de eigen positie ook een morele onfeilbaarheid toegekend die de onderlinge tegenstellingen uiteindelijk alleen maar zal laten doen vergroten.
Het is uiteindelijk in dit inzicht dat de hedendaagse relevantie van Heumakers’ boek schuilt. Tegen de achtergrond van een alsmaar verdere politieke en maatschappelijke verharding vormt Langs de afgrond een welkome herinnering dat het kwaad niet zozeer in de ander schuilt, maar juist in het morele denken dat de wereld categorisch onderverdeelt in goed en kwaad. Door de ander te demoniseren en de scheidslijn tussen goed en kwaad buiten onszelf te plaatsen, wordt bovendien een moreel absolutisme gevoed dat geen zelfkritiek meer kent en verdere escalatie en polarisatie alleen maar in de hand werkt.
Of het nu een religieus fundamentalisme betreft of de excessen van een doorgeslagen identiteitspolitiek, de kracht van Heumakers’ boek bestaat erin dat het een wezenskenmerk van deze tijd raakt. Want hoewel geen enkele ideologie onfeilbaar is, geen mens louter goed of kwaad, maakt Heumakers ons erop attent dat we nog altijd niet geleerd hebben van de geschiedenis. Vooral de vanzelfsprekendheid waarmee eigentijdse fenomenen als de cancel culture, de toenemende censuur van (sociale-)mediabedrijven en de verregaande ideologisering van het politieke debat worden geaccepteerd, is beangstigend. Het toont namelijk niet alleen aan dat de wijdverbreide tendens om de eigen moraal te verabsoluteren hoogtij voert, maar het is tegelijkertijd juist in fenomenen als deze dat historisch gezien ook de eerste tekenen van een hernieuwd totalitarisme kunnen worden ontwaard.
Dit maakt Heumakers’ boek in de eerste plaats een pleidooi voor de vrijheid van meningsuiting. Het is een pleidooi waarin tegelijkertijd een aanklacht tegen de moralistische censuur besloten ligt, niet in de laatste plaats op het gebied van de geschiedschrijving zelf. Eerder dan de eigen moraal op de geschiedenis te projecteren en pijnlijke of confronterende episodes uit haar verloop te wissen, bewandelt Heumakers in zijn boek de omgekeerde weg. Volgens hem is het niet de onderdrukking van, maar juist de confrontatie met de schaduwkant van de geschiedenis waarmee het politieke debat vandaag bij gebaat is. Niet alleen omdat de confrontatie met foute denkers het mogelijk maakt om de blinde vlek in de eigen ideologie te ontdekken, maar juist ook omdat deze confrontatie ons in staat stelt om de goede kanten van ‘fout’ gedachtegoed te leren herkennen en zo het potentieel heeft om het hedendaagse moralistische zwart-witbeeld te doorbreken.
Toch blijft er achter de urgentie van Langs de afgrond iets knagen. Want hoewel Heumakers in mijn ogen gelijk heeft als hij zegt dat we het verleden niet naar onze maatstaven moeten herschrijven, is het natuurlijk een andere vraag in hoeverre we de ongemakkelijke aspecten van onze geschiedenis op een voetstuk moeten blijven plaatsen: de geschiedenis moraliseren is één ding, haar meer problematische aspecten vieren is een andere zaak. Want hoewel we het verleden niet kunnen veranderen, staat de geschiedenis natuurlijk ook niet los van het de tegenwoordige tijd en dienen we oog te houden voor de rol die zij speelt in de vormgeving van het heden.
De vraag die Heumakers dan ook onbeantwoord laat, is hoe hij met zijn methode uiteindelijk de huidige polarisatie denkt te doorbreken. Hoe vinden we de balans tussen enerzijds een universeel gelijkheidsbeginsel dat zich nadrukkelijk in oppositie met de geschiedenis positioneert, en anderzijds een hernieuwd nationalisme dat zich juist sterk op de eigen tradities beroept? Helaas slaagt Heumakers er onvoldoende in om deze vraag te beantwoorden. De foute denkers die hij in zijn boek bespreekt kunnen zondermeer van waarde zijn om de hedendaagse problematiek vanuit een andere invalshoek te bekijken. Maar zelfs als we het nut van foute denkers erkennen, blijft de vraag gerechtvaardigd welke rol zij kunnen spelen in het doorbreken van de huidige polarisatie. Hoewel Heumakers’ foute denkers zich tonen als meesters die met soms chirurgische precisie een diagnose van deze tijd weten te stellen, moet uiteindelijk worden geconcludeerd dat ze niet in staat zijn om de patiënt daadwerkelijk te genezen.
Hoewel Heumakers uiteindelijk geen oplossingen weet te bieden, betekent dit niet dat zijn werk geen bijdrage kan leveren aan het huidige politieke debat. Integendeel zelfs. Heumakers heeft een zeer actueel en urgent boek geschreven dat vooral een tegenwicht biedt aan de huidige tendens om de geschiedenis te herschrijven naar de maatstaven van het heden. Het leidt daarbij geen twijfel dat Heumakers met deze geste zichzelf bij de foute denkers voegt die hij in zijn boek bespreekt. Langs de afgrond is dan ook een gedurfd pamflet dat radicaal tegen de tijdsgeest ingaat. In plaats van zich bij de menigte te voegen die de tegenstander liever monddood maakt, wijst Heumakers op de gevaren die met deze vorm van radicalisme gepaard gaan. Waar Heumakers zijn boek zelf vooral als een verdediging van nuchterheid en pessimisme beschrijft, schuilt de ware kracht mijns inziens vooral in zijn urgente en noodzakelijke verdediging van de vrijheid van meningsuiting op een moment dat deze steeds verder onder druk komt te staan.
Recensie: Langs de afgrond van Arnold Heumakers door Sander Oosterom
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.