De Nederlandse schrijver Willem Brakman (1922-2008) is een bekende onbekende. Gedurende zijn schrijversloopbaan publiceerde hij meer dan vijftig romans, verhalenbundels, novellen en essays. Zijn werk is meermaals bekroond. In 1962 ontving hij de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs voor Een winterreis (1961), in 1979 de Ferdinand Bordewijkprijs voor Zes subtiele verhalen (1978) en een jaar later mocht hij de P.C. Hooftprijs in ontvangst nemen voor zijn hele oeuvre (dat in de jaren daarna nog gestaag zou uitdijen). Toch is hij als schrijver niet erg bekend bij het grote publiek, al is het misschien overdreven om hem als een ‘writer’s writer’ te karakteriseren. Het is evenwel duidelijk dat er een spanningsveld bestaat tussen de receptie van het oeuvre door enerzijds de literaire kritiek en de literatuurwetenschap, en anderzijds het lezende publiek. Brakmans romans werden veel (en vaak positief) gerecenseerd en mochten zich ook verheugen in ruime aandacht van literatuurwetenschappers, die zijn werk nogal eens beschouwden als een exponent van het postmodernisme (een label waar Brakman zelf niet veel mee ophad). Daar staan echter geen grote oplagen tegenover, geen bestsellers en geen eindeloze reeksen van herdrukken. Het grote publiek stond weifelend, aarzelend of zelfs afwijzend tegenover Brakmans werk en er wordt nogal eens verwezen naar de ontoegankelijkheid van zijn romans en verhalen, het gebrek aan een heldere plot of een sterke episodische inslag.
Ik kan me daar zeker iets bij voorstellen. Het literaire werk van Willem Brakman is voor mij ook een acquired taste. Toen ik vele jaren geleden als student een poging deed om Het zwart uit de mond van Madame Bovary (1974) te lezen, ben ik daar niet doorheen geraakt. De mayonaise pakte niet, ik kwam er niet in, het greep me niet en ik begreep het niet. Achteraf kan ik alleen maar bedenken dat het de afwezigheid van een heldere verhaallijn was die mij hinderde. Maar het was juist mijn fixatie op zo’n heldere verhaallijn die mij het zicht benam op wat Brakman wel degelijk te bieden had: een prikkelende stijl, heerlijke taalspelen, een overvloed aan (soms zwarte) humor en een virtuoos vermogen om onalledaagse (trouwens ook alledaagse) observaties in taal weer te geven. En zo heeft het een kleine veertig jaar geduurd eer ik me opnieuw aan een van Brakmans romans waagde, deze keer Het goede boek (2013). Het is niet bij één roman gebleven en ik heb ook Het zwart uit de mond van Madame Bovary opnieuw ter hand genomen. Juist mijn bereidheid om verhaallijn en plot los te laten, schiep de mogelijkheid om met volle teugen te genieten van taal en stijl. Het vertelplezier spat van de bladzijden af, gedragen door talloze taalvondsten. Maar het is zeker geen ijdel spel, geen effectbejag, het wordt wel degelijk gedragen door een eigenzinnige blik op de werkelijkheid om ons heen. Als Pouderooyen, het hoofdpersonage, met zijn geliefde Jeanien enige tijd doorbrengt op het eiland Schiermonikoog, moet hij een moeilijke fietstocht huiswaarts maken: ‘Zwaar van hoofd en benen wist ik, hoewel tot aan mijn strot vol beroerdigheid, dat ik daar niet in slaap moest vallen, dan werd de zee zeker mijn bruid. Boerend kroop ik maar weer op de fiets en geruggensteund door het briesje peddelde ik zacht wenend terug. En ik zag wat ik nog nooit had gezien, ook niet op de heenweg: meeuwen zo groot als kraanvogels, allemaal met koppen als Strawinsky, de ganse vloedlijn langs. Een hele kustlijn vol eenogigen, vergrijsd en vergramd, die me donders goed zagen aankomen en eindelijk traag en mokkend op de wieken gingen, krijsend als katten. Geweldige beesten, maar geen schaduw viel op het strand. Zeer vreemd.’ De roman bulkt van dit soort impressies, die al associërend van het ene aspect van een observatie naar het andere gaan, geschreven in zinnen die soepel in het gehoor liggen en ruim voorzien zijn van opmerkelijke beelden en vergelijkingen.
Dit is wat het werk van Brakman karakteriseert: een geheel eigen stem en stijl waarmee hij grote thema’s als vergankelijkheid en dood, het verlangen naar en de onmogelijkheid van de grote liefde, erotiek en levensangst aansnijdt. De combinatie mag op het eerste oog vreemd lijken, maar Brakman weet een grote melancholie te vangen in ironie en talige speelsheid.
Een ongeneeslijk heimwee is een goede biografie om uiteenlopende redenen. Dat Nico Keuning reflecteert op zijn positie als biograaf is er een van. Zijn biografie van Brakman is geworteld in zijn eigen ontwikkelingsgang als neerlandicus en zijn eerdere ervaringen met het schrijven van auteursbiografieën (Max de Jong, Jan Arends, Bob den Uyl) en in het expliciet beleden uitgangspunt dat ‘vorm’ en ‘vent’ niet los van elkaar gezien kunnen worden: de literaire tekst is niet volstrekt autonoom, maar onlosmakelijk verbonden met het leven van de auteur.
Dat Keuning de levensloop van Brakman als chronologische leidraad hanteert, hoeft geen verbazing te wekken. Maar hij doet dat zeker niet op een rigide manier. Vanaf het moment dat Willem Brakman de schrijver Willem Brakman wordt (hij debuteerde in 1960 in De Gids met het verhaal ‘Bij hoog en bij laag’) worden verbanden door de tijd heen voor zijn biograaf ook interessanter en zien we dat Keuning de veilige chronologische paden wel eens wil verlaten (tot op het punt dat de lezer moet terugbladeren om z’n weg in het verhaal weer terug te vinden). Echt hinderlijk is dit niet en het is waarschijnlijk de onvermijdelijke keerzijde van iets wat Keuning heel goed naar voren brengt: de verbindingen tussen biografie en boeken die zo kenmerkend zijn voor Brakman. Het is zonneklaar dat hij zijn romans voedde vanuit zijn eigen leven, en soms met een zo hoge mate van herkenbaarheid dat conflicten niet konden uitblijven: mensen uit zijn omgeving herkenden zich in personages en konden dat niet altijd waarderen. Toch weet Keuning duidelijk te maken dat Brakmans schrijven niet puur autobiografisch was: het gaat niet zozeer om het telkens weer boekstaven van de eigen levensfeiten, als wel om het telkens opnieuw onder woorden brengen van de eigen kijk op de wereld en de mensen en – niet in de laatste plaats – het evoceren van een levensgevoel dat in de eigen jeugd geprojecteerd wordt en verloren is gegaan. De titel van Keunings biografie is bijzonder treffend en toepasselijk.
Natuurlijk moet de biograaf keuzes maken, al was het maar omdat een mensenleven niet volledig tot in alle details naverteld kan worden. En hoewel het lezen van een biografie ongetwijfeld een zekere mate van voyeurisme veronderstelt, zullen we toch niet alle details willen weten. De keuzes van Keuning worden echter niet bepaald door idolatrie. Het is evident dat hij een liefhebber is van Brakmans werk en gefascineerd is door de man erachter, maar de biografie is geen hagiografie. Er is wel degelijk ruimte en aandacht voor Brakmans ‘kleine kantjes’ en ‘onhebbelijkheden’: afstandelijkheid, gemakzucht, een sterk op zichzelf gericht zijn dat tendeert naar narcisme. Dat is niet alleen een kwestie van biografische eerlijkheid – ook die kanten van Brakmans leven drongen immers door in zijn romans en verhalen. Zo duiken bijvoorbeeld zijn buitenechtelijke affaires op in zijn werk: het personage Klaasje in Come-back (1981) is gebaseerd op zijn minnares Jeltje Voskamp, die al eerder verscheen als Jeanien in Het zwart uit de mond van Madame Bovary. Wie de bladzijden leest die Keuning hieraan gewijd heeft (p. 247-256), krijgt zicht op ook die kant van Brakman, maar verwerft tegelijkertijd ook inzicht in de wijze waarop de schrijver meerdere elementen van zijn eigen levensverhaal verwerkt tot een roman. In het geval van Het zwart uit de mond van Madame Bovary is dat niet enkel een liefdesaffaire, maar een liefdesaffaire in combinatie met de lectuur van Gustave Flauberts Madam Bovary (1856), een reis naar Rouen en een zoektocht naar de woning van Flaubert.
In grote lijnen kunnen we Brakmans leven volgen langs wat we de ‘grote levensfeiten’ kunnen noemen: geboorte, jeugd, scholing, opleiding, eerste liefdes, huwelijk, kinderen enzovoorts, maar het is een schrijversbiografie en daarmee wordt het voor de hand liggend dat de ontwikkeling van het oeuvre een belangrijke rol speelt en veel plaats krijgt toegemeten. En als we Brakman al een onbekende bekende schrijver kunnen noemen, dan is het verheugend dat Keuning ook ruim aandacht schenkt aan zijn teken- en schilderwerk, dat door hem beschreven wordt als een pendant van het geschreven oeuvre: ook daarin gaf Brakman vorm aan zijn eigen kijk op de wereld (hoewel het jammer is dat er geen afbeeldingen in het boek werden opgenomen).
Dat Brakman deel uitmaakte van ‘het literaire bedrijf’, blijkt niet alleen uit zijn contacten met andere schrijvers – denk aan zijn collega-schrijver-arts Simon Vestdijk – maar zeker ook uit de aandacht die hij kreeg van de zijde van de literatuurwetenschap. Hij vond zijn indeling bij het postmodernisme maar niks (dat was te veel ‘spielerei’, daarvoor nam hij zijn eigen schrijfwerk te serieus), maar hij koesterde zich wel in de erkenning, die uiteraard ook tot uitdrukking kwam in de verschillende bekroningen van zijn werk. De academische aandacht noch de bekroningen leidden hem af: hij bleef als schrijver zijn eigen gang gaan en verder timmeren aan zijn imposante oeuvre.
Of Willem Brakman een biografie verdiende weet ik niet (verdient iemand ooit een biografie?), maar ik ben zeer in mijn nopjes met het werkstuk van Nico Keuning. Het is goed opgebouwd en goed onderbouwd en doorgaans heel toegankelijk geschreven (een enkele keer lijkt hij in zijn eigen zinnen verstrikt te raken, vooral als hij een citaat wil verweven in zijn eigen tekst). Het is een lijvige biografie geworden, mooi verzorgd uitgegeven en passend voorzien van fotomateriaal (in twee fotokaternen), maar het is gelukkig geen monument geworden. Monumenten hebben de neiging iets af te sluiten, te verzegelen, maar dat doet Keunings biografie zeker niet. Eerder het tegendeel is waar: voor wie Brakmans oeuvre wil ontdekken, biedt ze een goede en heldere context; voor wie ooit al eens ‘een Brakman’ tot zich genomen heeft, is het een sterke prikkel om de volgende op te pakken en verder te lezen.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.