Bruno Latour is wel en niet een klassiek democratisch representatiedenker. Hij is dat wel, omdat representatie in zijn politieke denken centraal staat. En hij is het niet omdat hij ijvert voor het toegankelijk maken van representatieve mechanismen voor allerhande niet-menselijke actoren. Dat doet hij ook in Oog in oog met Gaia. Acht Lezingen over het Nieuwe Klimaatregime, dat gebaseerd is op de Giffordlezingen die Latour in 2013 in Edinburgh gaf, maar dat sindsdien door Latour, via een vertaling naar het Frans en een terugvertaling naar het Engels, is uitgebreid tot een boek dat door Rokus Hofstede en Katrien Vandenberghe prachtig vertaald is naar het Nederlands. Oog in oog met Gaia eindigt met een theatrale setting die sprekend is voor Latours representatiegedachte. In mei 2015 werd het Théâtre des négociations opgevoerd in het Théâtre des Amandiers in Parijs. Het bestond uit een simulatie van de Kopenhaagse klimaatconventie waarbij de acteurs – studenten – zich opwierpen als vertegenwoordigers voor de meest uiteenlopende actoren. Er waren bijvoorbeeld representanten van de oceanen en delegaties die ‘atmosfeer’ en ‘land’ vertegenwoordigden. Daarnaast waren er de bekende delegaties die landen representeren.
Soevereiniteit
Latours punt is dat die laatsten zich op het podium geconfronteerd zagen met partijen waarmee ze altijd al verwikkeld waren, maar die ze nooit gerepresenteerd hadden gezien in een politieke arena. Op deze manier gaf het Théâtre des négociations op een specifieke, op aarde en klimaat gerichte manier vorm aan het ‘Parlement der dingen’ waar Latour al in de jaren negentig een lans voor brak (in Nous n’avons jamais été modernes (1991) en Politiques de la nature (1999)). Het gaat Latour erom voorbij de initiële verbazing te geraken over delegaties die niet-menselijke actoren representeren. Alleen de ‘kwaliteit van de representatie’, zegt hij, werd in het Théâtre des négociations nog ter discussie gesteld, niet het ‘representativiteitsprincipe’. Op deze manier kon de simulatie illustreren wat volgens Latour hard nodig is: een andere omgang met niet-menselijke actoren, een andere politiek, en een niet langer ‘moderne’ oriëntatie van de mens, met zijn scheiding tussen het natuurlijke en het politieke. De consequentie van Latours politieke ecologie is dat soevereiniteit gedeeld wordt door natiestaten, oceanen, atmosfeer… De uitbreiding van de soevereiniteit van de een moet dan, zoals tot nog toe exclusief het geval was op het domein van de natiestaten, gevolgen hebben voor de soevereiniteit van anderen. Vaak zal dat een inperking daarvan betekenen – en die is voor Latour illegitiem. Hij schrijft:
Acties van een land die tot een zodanige verzuring van de oceanen leiden dat die tot woestenijen worden herschapen, bewijzen bijvoorbeeld wel degelijk dat het betrokken land schade berokkent aan dit quasidomein, wat de ‘Oceaandelegatie’ onmiddellijk deze repliek ontlokt: ‘Wat u, delegatie “Verenigde Staten” of ‘Australië”, ons domein aandoet, beschouwen wij als onaanvaardbaar voor onze soevereiniteit. Door ons tegen u te verzetten bepalen wij de grens van ons territorium en herdefiniëren wij de vorm van uw territorium’.
Oog in oog met Gaia mondt uit in dit theatrale experiment, dat model staat voor een bestuursvorm die Latour graag gerealiseerd zou zien in de omgang met mondiale opwarming.
Oorlogstaal
Het boek begint, klassiek Latouriaans, bij de wetenschap. Juist de wetenschap heeft een ‘politieke macht’ die erin bestaat bepaalde entiteiten te ‘vertegenwoordigen’. Om die reden werkt Latour in Oog in oog met Gaia allereerst toe naar een destabilisatie van het onderscheid tussen wetenschap en politiek. Niet dat het geen afzonderlijke bestaansmodi zijn, maar ze zijn onzuiver: juist door de kracht van wetenschap, die entiteiten kan doen spreken, komt ook de politieke vraag op naar hun vertegenwoordiging, naar ‘spokespersonship’. En juist in de klimaatwetenschap zijn wetenschap en politiek innig verweven. De analyse van mondiale opwarming – Latour stelt terecht dat ‘klimaatverandering’ een term is die door ‘sceptische’ lobbyisten ingevoerd is – maakt duidelijk dat er niet zoiets is als ‘de natuur’ die zich tegenover de mens bevindt. Wij leven, stelt Latour, in het ‘Antropoceen’. In het Antropoceen is duidelijk dat mensen niet losstaan van de aarde, dat ‘moderniteit’ onze conditie niet (langer) beschrijft, en ook dat ‘mensheid’ niet één actor is, maar bestaat uit verschillende ‘volken’. Dat heeft het voordeel dat ‘mensheid’ niet als ongedifferentieerd amalgaam voorgesteld wordt, waarin iedereen evenveel verantwoordelijkheid draagt voor mondiale opwarming. Het heeft het nadeel dat Latour een taal over ‘volken’ hanteert, met hun ‘soevereiniteit’, hun ‘oorlogen’ en hun ‘diplomatie’, die op haar beurt de scherpte mist om verantwoordelijkheid aan te duiden. Dat is ook niet Latours doel, maar het heeft gevolgen voor het politieke project dat Latour ontvouwt.
In Oog en oog met Gaia is oorlogstaal alomtegenwoordig. De verandering in ‘onze’ (Latour spreekt bij herhaling wel degelijk over en namens ‘de mens’) verhouding tot de wereld behelst een ‘totale oorlog’. Met wie? Wel, Latour stelt, in navolging van Carl Schmitt, dat het Nieuwe Klimaatregime ook een nieuwe nomos van de aarde voorstelt. In die nieuwe orde en oriëntatie zijn we in een variant van de hobbesiaanse toestand van een ‘oorlog van allen tegen allen’. Er heeft een ‘herverdeling van handelingsvermogens’ plaatsgevonden. Wat eens een passieve ‘Natuur’ was, is nu een wirwar aan handelende en reagerende entiteiten. En dus is oorlog niet langer een conditie die tussen mensen onderling bestaat, maar die gegeneraliseerd is. Daarom heeft volgens Latour tevens een overgang plaatsgevonden van naturalisme naar diplomatie en naar wat Latour, met een term van Isabelle Stengers, ‘compositionalisme’ noemt. We moeten, zegt ook Stengers in Au temps des catastrophes (2009), leren te ‘componeren met Gaia’.
Daar valt het concept waar ook Latour in Oog en oog met Gaia zoveel aan ophangt. Voor Latour behelst ‘Gaia’ een manier van denken over een wereld waarin handelingsvermogens gelijkelijk verdeeld zijn over verschillende soorten entiteiten. Die entiteiten geven vorm aan een planetair web van feedback-effecten dat door niemand gecontroleerd wordt maar wel voor iedereen grenzen aan de eigen vermogens stelt. Gaia is een ondeelbaar proces waaraan alle entiteiten deelhebben. Het is geen geheel dat uit delen bestaat, eerder de onderkenning van het feit dat er een vervlechtingsproces is dat zelf geen omgeving kent – er is dus geen ‘milieu’ meer anders dan het deleuziaanse ‘mi-lieu’, het midden waarin we altijd al zitten, een ‘muddle’, zoals Latour Gaia ook wel noemt (een ‘warboel’ in de Nederlandse vertaling). Gaia, een term bedacht door de wetenschapper James Lovelock, is het concept waarmee Latour het moderne concept ‘Natuur’ vervangt. Het is, zegt hij, pas een werkelijk ‘seculier’ of ‘profaan’ concept omdat het niet langer op een bron van emanatie berust, niet langer een ‘buiten’ veronderstelt en geen hiërarchie kent. Dat is ook het beangstigende van Latours diagnose: we komen erachter dat we niet ‘op’ een aarde leven, maar ‘in’ Gaia, dat verder volstrekt indifferent is ten aanzien van ons lot, maar dat ons permanent confronteert met onverwachte, maar niet per se ongeordende feedback-effecten van ons eigen handelen.
In die conditie, in het bewustzijn van Gaia, in het Antropoceen, bevinden we ons volgens Latour dus in een toestand van oorlog. En hij stelt diplomatie voor als uitweg, en ook hier maakt hij dankbaar gebruik van het denken van Stengers. Maar bij Latour komt diplomatie uiteindelijk neer op een klassiek representatiemodel dat uitgebreid wordt met niet-menselijke actoren. Oog in oog met Gaia is daarom ook een ‘klassiek Latouriaans’ boek, als er zoiets bestaat. Het is om te beginnen een uitstekende introductie tot Latours denken, en tot de vernieuwingen die zijn denken gebracht heeft. Het is daarnaast een uiterst belangrijke gids voor oriëntatie in het Antropoceen – een tijd waarin, zoals de Nederlandse Denker des Vaderlands René ten Bos heeft gezegd, we vooralsnog alleen maar kunnen ‘dwalen’. En Gaia mag dan een ‘warboel’ zijn, Latour wordt uitermate concreet als hij het heeft over politiek in het Nieuwe Klimaatregime. Hij kiest ondubbelzinnig zijde tegen de techno-optimisten die ‘geo-engineering’ als uitweg uit de mondiale opwarming zien. Wie dat denkt, heeft de ernst van de zaak – van de heroriëntatie van de verhouding tussen mens en wereld die Gaia belichaamt – niet begrepen. Zijn politieke model is duidelijk: representatie. Niet-menselijke actoren moeten door mensen vertegenwoordigd worden. Weinig boeken over het Antropoceen bieden een combinatie van zo’n diepgaande diagnose en zo’n concreet politiek antwoord. Die combinatie maakt Oog in oog met Gaia belangwekkend en urgent.
De messiness van de muddle
Toch is het niet in alle opzichten een geslaagd boek. Latours ‘bias’ ligt, als altijd, bij de rol van de wetenschap. De menselijke personae Wetenschappers worden bij hem bijkans profeten van het Antropoceen. Hij vergeet dat wetenschappers, zoals bijvoorbeeld Christophe Bonneuil en Jean-Baptiste Fressoz recent hebben geïllustreerd in The Shock of the Anthropocene (2017), door de geschiedenis heen veel gedaan hebben om kennis omtrent antropogene klimaatverandering te diskwalificeren en tegen te houden. Latour overschat de rol van wetenschappers ook schromelijk. En hij schrijft niets over kapitalisme. Latour denkt, analoog aan de bestaande klimaatconventies, in termen van ‘landen’, van natiestaten, maar een assemblage als ‘kapitalisme’ of een actor als ‘kapitaal’ komt bij hem niet voor – en dat beperkt zijn analyse. Zijn het landen die de oceanen verzuren? Zijn die landen daarin één? Wat te doen met het feit dat een kleine negentig bedrijven verantwoordelijk zijn voor twee derde van alle koolstofemissies sinds het begin van de Industriële Revolutie? In dit verband gaat Latour te makkelijk voorbij aan alternatieven voor het ‘Antropoceen’, zoals het ‘Kapitaloceen’, dat door onder meer Jason Moore is voorgesteld.
Bovendien is het problematisch dat er heel veel oorlogsretoriek in Oog in oog met Gaia voorkomt, maar dat het boek uitmondt in een uiterst beschaafde discussie tussen vertegenwoordigers. Weliswaar heeft het IPCC (Intergovernmental Panel on Climat Change), zoals Latour vermeldt, de Nobelprijs voor de Vrede gekregen, maar daarmee is zelden een oorlog beslecht. Het probleem is hier dat Latour, wanneer hij Carl Schmitt aanhaalt om het over de vijand te hebben, niet consistent is. Bevinden we ons in een totale oorlog en gaan we vijanden identificeren, dan kunnen we ons er niet met diplomatie en een veralgemeende klimaatconventie van afmaken. Uiteindelijk is Latour politiek gezien een Habermasiaan: als alle vertegenwoordigers met elkaar praten, komt het wel goed. Latours oorlog heeft te weinig van de ‘messiness’ die een oorlog kenmerkt en die goed zou passen bij de ‘muddle’ die Gaia volgens hem is. Er is ook geen echte vijand, terwijl die te definiëren zou zijn als Latour specifieker zou zijn wanneer hij het over ‘de mens’ heeft. Zowel de universalisering daarvan – die Latour expliciet afwijst maar waarin hij impliciet vaak toch participeert – als de universalisering van de gedifferentieerdheid daarvan, staat te weinig specificiteit toe. In dit verband is de specificatie die Françoise Vergès in 2017 heeft voorgesteld van een ‘Racial Capitalocene’ belangrijk. De les is: wie oog in oog met Gaia staat, en wie denkt met – of in – Gaia in staat van oorlog te verkeren, moet specifiek zijn over wie de vijand is. Latours boek helpt ons een eind op weg ons te oriënteren in onze confrontatie met Gaia, maar voor de echte politiek moeten we nog verder lezen.
Recensie: Oog in oog met Gaia van Bruno Latour door Willem Schinkel.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.