Recensies, Samenleving

Operatie Product

Hoog spel

De politieke biografie van Shell

Marcel Metze

Hoog spel. De politieke biografie van Shell is tegelijk een indrukwekkend, belangrijk en frustrerend boek. Af en aan een kwart eeuw lang werkte de door de wol geverfde onderzoeksjournalist Marcel Metze eraan, bijgestaan door een team binnen- en buitenlandse researchers en stagiaires. Het betreft hier dus een titanenklus en een levenswerk, het resultaat ook van geduldig graaf- en analysewerk van iemand die op dat vlak meer dan zijn sporen verdiende met opzienbarende boeken over onder meer Philips en het CDA. Door onvoldoende te definiëren wat hij wel en niet bedoelt met ‘politiek’, door de al bij al beperkte aandacht voor het klimaatvraagstuk en door een soms verlammende verliefdheid op zijn archiefvondsten, leverde Metze echter een soms wijdlopig en bij vlagen taai boek af dat pas in de slothoofdstukken echt op stoom komt.

De auteur is op zijn best wanneer hij zich niet laat verleiden tot oeverloze reconstructies van office politics en de interne strijd tussen de Britse en Nederlandse tak van het bedrijf, maar voluit laat zien hoe multinationals als Shell weten te wegen op politiek en diplomatie. Of beter: hoe ze daar eigenlijk mee vergroeid zijn geraakt. Hij toont hoe Shell de afgelopen decennia een veiligheidsdienst opzette vol oudgedienden van MI6, CIA, FBI en de presidentiële Secret Service, maar ook hoe ‘de Groep’, zoals Royal Dutch/Shell vaak wordt genoemd, op cruciale momenten de kant kiest van overheden en legers die hun oliebronnen en dus financiële belangen beschermen, niet zelden tegen de wil en het welzijn van de lokale bevolking in.

 

Het kind van de rekening

Dat is zo vanaf het prilste begin van het bedrijf eind negentiende eeuw wanneer de (toen nog) ‘Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot Exploitatie van Petroleumbronnen in Nederlandsch-Indië’ in het noorden van Sumatra een onderdeel wordt van de gruwelijke koloniale Atjeh-oorlog en eerst zelf ‘de Atjeeërs als in een wildwestfilm van zich af[schiet]’, om nadien alsnog acuut militaire bescherming nodig te hebben. En dat is vandaag nog altijd zo, bijvoorbeeld in Nigeria waar, zoals Metze het zonder omwegen formuleert, de olie- en gaswinning het middelpunt werden ‘van een uitzichtloze oorlog in de moerassen van de Nigerdelta, waarin vooral de allerarmsten en hun leefomgeving het kind van de rekening zijn’. Shell sponsort weliswaar vaak ontwikkelingsprojecten op zulke plekken, maar dat is niet meer dan de sociale variant van de greenwashing waarvoor het bedrijf terecht berucht is.

Van dat laatste geeft Metze opmerkelijk weinig voorbeelden, maar als geoefend closereader van de jaarverslagen van Shell illustreert hij wel genadeloos hoe het bedrijf eerst een bescheiden afdeling Renewables (duurzame energie) opzette, om die vervolgens weer te ontmantelen. En dat laatste gebeurde niet ergens in de vroege jaren tachtig toen de technische en commerciële haalbaarheid van alternatieve energie nog onzeker was, maar in de jaren 2007-2009, toen de noodzaak om de klimaatcrisis het hoofd te bieden zonneklaar was en onder meer China daar al miljarden in investeerde. En het was dus niet zo dat Shell die miljarden niet had. In de periode 2004-2009 alleen al investeerde de Groep bijna 140 miljard, echter vrijwel geheel in fossiel.

Metze ontgaat geen cijfer, maar in de duiding van zijn bronnen en vondsten is hij in sommige interviews en publieke optredens scherper dan in zijn boek zelf. Wellicht wil hij vooral de lezer zelf tot een oordeel laten komen wanneer hij citaten oplepelt als ‘Ik ben niet zo ethisch. Ik ben voorzichtig’ – aldus Gerrit Wagner, grote baas van het concern van 1972 tot 1977. Dat gebrek aan ethiek loopt als een rode draad door vooral de tweede helft van het boek, dus in dit geval behoeft zo’n uitspraak misschien geen extra toelichting. Anders is dat met wat Lodewijk van Wachem, een van Wagners opvolgers, in 1992 stelde toen hij terugkwam van de historische klimaattop van Rio: ‘Ik denk dat de mensen inventief genoeg zijn om een groot aantal problemen op te lossen. Er zijn echter twee dingen waarmee ik ook niet zo goed raad weet: de CO2-uitstoot en de overbevolking.’ Dit citaat leest Metze enkel als een bewijs te meer dat de top van Shell zich bewust was van het broeikaseffect, maar dat wisten alle grote fossiele bedrijven al decennia eerder – een belangrijke kwestie waar het boek evenmin echt op ingaat. De ware betekenis van dit citaat schuilt in het tot vandaag koppig doorlevende geloof dat innovatie ons kan redden en in de manier waarop deze Shell-bons, ook toen al, de aandacht aan het afleiden was van de eigen verantwoordelijkheid van het bedrijf. Als Shell eerder en substantieel had geïnvesteerd in duurzame energie dan zou het er vandaag mooi geld mee verdienen. Met die uitspraak over overbevolking was Van Wachem in het beste geval een kind van zijn tijd (geobsedeerd door The Population Bomb), maar verspreidde hij ook de in essentie racistische fabel dat grote gezinnen in de Global South verantwoordelijk zijn voor de klimaatverandering, terwijl telkens opnieuw blijkt dat de hoofdschuldigen de grootverbruikers zijn, ongeacht hun aantal kinderen. In 2019 veroorzaakten de 1% rijksten evenveel uitstoot als de 66% armsten (5 miljard mensen).

 

Een succesvolle lobby

Metze weet hoe grote bedrijven functioneren en hij heeft zich ook met overgave ingelezen in de geopolitieke en technische aspecten van deze geschiedenis, maar voor de ecologische passages leunt hij vooral op een eerdere Shell-geschiedenis uit 2007 of op Wikipedia. Aan het geruchtmakende vonnis van de Nederlandse rechter die het bedrijf in 2021 onder meer verplichtte tot een versnelde uitstootreductie, besteedt hij een korte alinea. In het licht van het heden en de toekomst van het bedrijf is deze beperkte klimaataandacht moeilijk te begrijpen, maar misschien is ook dit een generatiekwestie; Metze (1952) toont zich het meest gepassioneerd in passages over de activiteiten van Shell in het Zuid-Afrika van de Apartheid. In een geheel ander dossier vermeldt hij zonder enige context te geven hoe Shell tijdens het oproer van mei 1968 ‘stakingsbreker en politieke redder van president Charles de Gaulle’ was – een verbluffende anekdote die voor de meeste lezers onder de vijftig echter niet of nauwelijks te begrijpen zal zijn, maar wellicht kan Metze zich niet voorstellen dat ook dit voor zijn generatie zo historische feit intussen ancient history is geworden.

Extra frustrerend voor de ecologisch geïnteresseerde lezer is dat Metze in een passage over de milieustrijd van de jaren zeventig opmerkt dat Shell ‘een – succesvolle – lobby’ startte ‘om de Amerikaanse overheden tot vertraging van hun aanscherping [van normen voor zwavel in brandstoffen] te bewegen’, maar hoe het bedrijf dat precies aanpakte komen we helaas niet te weten. Nu duidelijk is dat niet langer ontkenning maar vertraging de belangrijkste strategie is van de fossiele industrie om een effectief klimaatbeleid te saboteren, is het bijna nalatig van de auteur dat hij dit niet uitdiept, maar wel een half hoofdstuk doorratelt over een mislukte poging om een Britse variant van het OPEC-beleid op te zetten. Of zou hij in het licht van de toekomst van de planeet deze vorm van politiek (Britse regeringen die per regimewissel van koers veranderen) echt belangrijker vinden dan de strategieën die Shell inzet om Amerikaanse politici voor haar kar te spannen?

Ook merkwaardig: in de uitgebreide bibliografie ontbreken de memoires van Frits Bolkestein en Wouter Bos, twee Nederlandse ex-toppolitici die in hun autobiografieën uitvoerig reflecteerden op hun jaren bij Shell. Bolkestein was bovendien – dat beschrijft Metze overigens wel – deel van een select clubje Nederlandse managers dat door hun respectievelijke bedrijven Akzo, Shell, Unilever en Philips werd uitgekozen om zelf politicus te worden, om vervolgens in het hart van de Nederlandse politiek de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven te gaan verdedigen. Onder meer in de strijd om de aanwezigheid van Shell in Zuid-Afrika herhaalde Tweede Kamerlid Bolkestein trouw de standpunten van zijn voormalige werkgever.

 

Alles op alles

Dit is niet de eerste geschiedenis van Shell. Al in de jaren dertig begon de Utrechtse hoogleraar Carel Gerretson in opdracht van het bedrijf aan een meerdelige bedrijfsgeschiedenis. De eerste drie delen verschenen kort voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog, de twee laatste zouden postuum het licht zien in 1973. Gerretson, ook bekend als de dichter Geerten Gossaert, kon schrijven, maar als oud-werknemer van het bedrijf (dat ook zijn leerstoel mee financierde) stond hij veel te dicht bij het management om met enige distantie, laat staan echt kritische zin te werk te gaan. Begin deze eeuw gaf Shell opnieuw een stel Utrechtse historici de opdracht om een bedrijfsgeschiedenis af te leveren – die verscheen in 2007 als Geschiedenis van Koninklijke Shell, in een loodzware cassette, met daarin vier boekdelen en drie dvd’s. Dit team ging veel professioneler te werk, maar baseerde zich toch opvallend vaak op interne en vrijwel exclusief westerse bronnen; ze schreven de geschiedenis van binnenuit. Uniek, want het bedrijfsarchief van Shell is notoir ontoegankelijk voor onderzoekers. Maar dus ook beperkt, want voor de buitenwereld en Shells actieve politiek om die buitenwereld te beïnvloeden en zelfs te manipuleren hadden ze beperkt aandacht. Dat binnenperspectief zorgde bovendien voor soms opmerkelijk toondove passages.

Kenmerkend is hoe verschillend beide boekwerken de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog beschrijven – een cruciale episode, want ze betrof de olievelden en installaties van Nederlands belangrijkste kolonie, bij aanvang van de Tweede Wereldoorlog bovendien goed voor ongeveer 19 procent van Shells totale olieproductie. Volgens Stephen Howarth en Joost Jonker, de auteurs van het boekdeel over de periode 1939-1973, voerde de Groep hier de ‘langste en uiteindelijk meest frustrerende strijd […] tegen nationalisme’ waarbij bepaalde gebieden ‘nog jaren buiten bereik van het Shell-personeel’ bleven en de onafhankelijke republiek Indonesië ‘Noord-Sumatra, de wieg van de Koninklijke, nooit meer teruggaf aan de maatschappij’. Alsof het kinderen betrof die vals aan het spelen waren, en niet een nieuwe autonome staat die korte metten probeerde te maken met eeuwen kolonisatie en uitbuiting. Dat de relatie tussen de Groep en Indonesië nadien stroef bleef, begrepen Howarth en Jonker niettemin wel; die relatie werd door de Republiek immers ervaren als ‘bezoedeld door de nauwe samenwerking met het voormalige koloniale regime, geen onredelijke beschuldiging gezien de betrokkenheid van de maatschappij bij de naarstige Nederlandse inspanningen om met militaire acties in 1947 en 1948 aan de macht te blijven’. Het bespottelijke eufemisme ‘politionele acties’ zetten ze niet in, maar voorts is dit wel zo ongeveer de zuinigste manier waarop je de betrokkenheid van Shell bij deze koloniale oorlog kan beschrijven. Metze, daarentegen, windt er geen doekjes om. Deze oorlog ging om het heroveren van ‘de oliegebieden, kolenmijnen en plantages op Java en Sumatra’. Werd in Nederland en tegenover de Britten en Amerikanen dat politionele eufemisme ingezet, binnenskamers was men duidelijk over ‘het feitelijke doel, de codenaam was Operatie Product’. En Shell, exploitant van het belangrijkste product, olie, zette vervolgens alles op alles. Er werd smeergeld ingezet om de lokale bevolking op te zetten tegen de Republikeinse strijders en op vraag van de Nederlandse minister-president zelf lobbyde het bedrijf in 1947 bij het Amerikaanse en Britse ministerie van Buitenlandse Zaken om in te stemmen met militair ingrijpen. Schreeuwde de wereld immers niet ‘om Nederlandsch-Indische voedingsmiddelen en andere essentiële goederen’? Een doorzichtige formulering, maar tot in de Veiligheidsraad van de VN miste ze haar effect niet. Een jaar later stookte Shell van Den Haag tot Washington de Koude Oorlogsparanoia op met een rapport van haar eigen inlichtingendienst waarin werd aangedrongen op een nieuwe grootschalige militaire operatie. Tegelijkertijd echter, en dit typeert hoe cynisch/doortrapt/realistisch Shell opereert op het wereldtoneel, was de Groep met de Indonesische Republiek tot een vergelijk gekomen over opbrengstdeling van een olieveld op Sumatra dat Nederland een jaar eerder niet had weten te heroveren.

Dat het Shell in essentie alleen om geld verdienen gaat, is de hoofdboodschap van Hoog spel, maar tegelijk is dat natuurlijk ook een open deur. De mate waarin het bedrijf om dat doel te bereiken politici manipuleert, morele principes wegredeneert, juridische spitstechnologie hanteert en zowel het algemene belang als dat van lokale bevolkingen negeert, is echter nooit zo in detail beschreven. Toch is dit niet het ultieme boek over Shell. Het blijft wachten op een studie waarin systematisch wordt geëxploreerd hoe in de volgehouden koloniale logica van deze winstmachine de exploitatie van mensen en die van de planeet met elkaar samenhangen. De titel zou kunnen zijn: Van Sumatra tot de hele planeet. Wat Shell bereid is te offeren.

Balans, Amsterdam, 2023
ISBN 9789463822695
576p.

Geplaatst op 05/02/2024

Tags: Hoog spel, Marcel Metze, Shell

Categorie: Recensies, Samenleving

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.