Non-fictie

Een crisis van de verbeelding

Te groot om ons voor te stellen

De klimaatcrisis en onze verbeelding

Amitav Ghosh

Terwijl de klimaatcrisis zich voltrekt – sneller dan voorspeld, trager dan nodig om de hele wereld in actie te krijgen – zet zij volop waarden en vastgeroeste gedachten op hun kop. Anders dan we op school leerden, bracht de Industriële Revolutie ons niet alleen warmte en luxe, maar ook vernietiging en ontreddering. In Te groot om ons voor te stellen, de langverwachte vertaling van The Great Derangement. Climate Change and the Unthinkable (2016), oppert de Indiase auteur Amitav Ghosh dat het kolonialisme een zegen was voor de planeet. Als de gekoloniseerde wereld – Azië in het bijzonder – zich even snel tot een koolfstofeconomie had ontwikkeld, dan was de opwarming van de aarde nog veel sneller en catastrofaler gegaan. Provoceren wil Ghosh daarmee overigens allerminst; uiteraard verwerpt hij het kolonialisme, maar het feit dat de Britten de fossiele brandstoffen uit hun kolonies voor zichzelf opeisten, zal geen detail in de geschiedenis blijken.

Ook ons denken over de literatuur en, specifiek, de roman is aan een herijking toe. Hoe is het toch mogelijk, vraagt Ghosh, dat we al decennia weten van klimaatverandering, maar dat er nauwelijks pogingen zijn gedaan om die literair te verwerken? Het is een vraag die hij ook aan zichzelf stelt, want hoewel de klimaatverandering hem al lang bezighoudt, had de romancier Ghosh er ook slechts zijdelings aandacht aan besteed. De klimaatcrisis en onze verbeelding is de ondertitel die Te groot om ons voor te stellen kreeg in het Nederlands en daarmee vat hij de wellicht bekendste bijdrage van Ghosh aan het klimaatdebat: het inzicht dat, om ermee om te gaan, we de klimaatverandering moeten begrijpen, en dat kan alleen als we haar eerst verbeelden. Maar, en vandaar dus de Nederlandse titel, eigenlijk lijkt zij daarvoor te groot, te veelomvattend.

In de zes jaar tussen de publicatie van Ghosh’ originele tekst en de Nederlandse vertaling is er op dat vlak weliswaar veel veranderd – Kim Stanley Robinson deed met het volgende lente eindelijk ook in het Nederlands te lezen The Ministry for the Future (2020) een verbluffende poging; in de Nederlandstalige literatuur verschenen er plots zoveel klimaatromans dat nieuwsprogramma’s er aandacht voor gingen vragen –, maar de analyse van Ghosh is daarmee allerminst achterhaald. De blinde vlek waar hij ons op wees betreft immers niet alleen onze huidige opvatting over wat literatuur is, maar ook hoe we de geschiedenis van de roman begrijpen, en onszelf.

Hegel noemde de roman veelzeggend het epos van de burger; het genre manifesteerde zich het krachtigst in de negentiende eeuw, terwijl die burger zichzelf politiek emancipeerde. Door de lens van Ghosh verschijnt er nu echter een heel ander genre: de moderne roman ontstaat tijdens de Industriële Revolutie en is dus eigenlijk het epos van het antropoceen, die fase van de planetaire geschiedenis waarin de mens actief begon in te grijpen in de atmosfeer en het klimaat. Daarmee is Hegels visie overigens niet van tafel, integendeel; net die focus op de burger, op het individu dus, zorgde mee voor de blikvernauwing waarmee we nu worstelen. In de moderne roman weegt de individuele waarneming zwaarder dan de gebeurtenis en, vooral ook, zwaarder dan de collectieve ervaring.

 

Moreel avontuur

Al meer dan dertig jaar denkt Ghosh hierover na. In maart 1992 publiceerde hij in het tijdschrift The New Republic onder de titel ‘Petrofiction’ een lange beschouwing over de enorme discrepantie tussen het belang van olie voor de moderne wereld en de uiterst schaarse representatie van de olie-industrie in de wereldliteratuur. Alleen al daarom vroeg hij met zijn stuk graag aandacht voor de vijfdelige romancyclus Steden van zout van de Jordaans-Arabische auteur en olieman Abdel Rahman Munif, een unieke poging om te beschrijven wat er gebeurt met een kleine woestijngemeenschap wanneer er olie wordt ontdekt.

John Updike deelde het enthousiasme van Ghosh niet. De toen gezaghebbende Amerikaanse romancier betreurde het dat de auteur ‘onvoldoende verwesterd lijkt om een narratief te produceren dat sterk aanvoelt als wat wij een roman noemen’. Zo flagrant zou een recensent van The New Yorker het vandaag allicht niet meer formuleren, maar de aandacht van Ghosh ging vooral uit naar een passage in Updikes stuk waarin Munif werd aangerekend dat in zijn werk ‘zo goed als niets [zit] van dat gevoel voor individueel moreel avontuur – van een zich ontwikkelend individu’ dat sinds Don Quichot en Robinson Crusoe de kern uitmaakt van de roman. Hier, in deze focus op het individu en verwerping van het collectieve, zo dacht Ghosh, staat inderdaad heel accuraat verwoord wat in onze cultuur doorgaat voor een roman, maar ‘het was wel een opvatting waarmee ik volkomen overhoop lag’. Niet dat er geen uitzonderingen te bedenken zijn (de mijnwerkersroman Germinal van Zola, om het bij een voorbeeld uit de fossiele sector te houden), maar Updikes definitie past als gegoten voor de naoorlogse decennia van de zogenaamde Grote Versnelling toen consumptie en vervuiling in de geïndustrialiseerde wereld ook letterlijk door het dak gingen en, bijgevolg, de CO2-concentratie gevaarlijk ging stijgen. En volgens Ghosh is dat geen toeval: ‘de versnelling in de uitstoot van koolstof en het zich afwenden van het collectieve’ werden gezien als uitingen van vooruitgang, van moderniteit dus. En van de weeromstuit waren auteurs en boeken die inzetten op het collectieve achterhaald, verouderd, niet meer van deze tijd.

Centraal in diezelfde vooruitgangslogica staat de overtuiging dat de mens een rationeel wezen is dat de natuur kan controleren, nee, onder controle hééft. Net zoals de geregeld door Ghosh geciteerde Bruno Latour, wil de Indiase auteur in zijn lezers bovenal echter het inzicht doen postvatten dat het niet-menselijke niét het zwijgen is opgelegd en dat dit ook niet kan. De voor onze ogen veranderende planeet bewijst ons elke dag dat er krachten zijn die ons te boven gaan. Maar ook daarvoor is in de literatuur geen plek meer, trekt Ghosh de parallel door: ‘precies in de periode waarin de activiteit van de mens de atmosfeer van de aarde veranderde, ging de literaire verbeelding zich radicaal toespitsen op het menselijke.’

Ook hier zijn er uiteraard uitzonderingen, maar het is evenmin toeval dat de genres waarin die het vaakst voorkomen – sciencefiction, horror en fantasy – ‘binnen het landhuis van de ernstige fictie’ toen naar de ‘bijgebouwen’ zijn verbannen. Want ook dat was ooit anders. Toen Mary Shelley in 1816 Frankenstein schreef, golden heel andere normen. Vooral in de vorige eeuw is de kloof tussen natuur en cultuur echter steeds verder verdiept, werd natuur iets voor wetenschappers en ging de romanschrijver zich almaar meer bezighouden met, nu ja, zichzelf. En zo bereikt Ghosh via een heel andere weg dezelfde conclusie als de Franse literatuurwetenschapper William Marx in Het afscheid van de literatuur. De geschiedenis van een ontwaarding 1700-2000 (2005): door zich af te wenden van waar het echt om gaat, heeft de literatuur zichzelf in belangrijke mate buitenspel geplaatst.

 

Een formule voor collectieve zelfmoord

Het idee van het collectieve is niet alleen ‘verbannen’ uit de literatuur (deel 1 van het boek: ‘Verhalen’), maar ook uit de politiek (deel 3) en wel op vergelijkbare wijze. In toenemende mate heeft het streven naar vrijheid een particuliere in plaats van een collectieve invulling gekregen: ‘een manier om de beperkingen van het stoffelijke leven te “overstijgen” – om nieuwe gebieden van de menselijke geest, gevoelens, emoties, bewustzijn, innerlijkheid te verkennen’, precies dat individuele morele avontuur waar Updike het over had. ‘Net zoals men romans is gaan zien als vertellingen over identiteit, is ook politiek voor velen een zoektocht naar persoonlijke authenticiteit geworden, een reis waarop men zichzelf ontdekt.’ Vanzelfsprekend was je politieke voorkeur, om het nu even te beperken tot de Lage Landen, tijdens de verzuiling ook een cruciaal deel van je identiteit. Die was toen echter per definitie collectief. Nu geldt enkel de hoogmis van de democratie waarin, aldus Ghosh, de wereld wordt gezien als een ‘seculiere kerk, waar alle leden van de gemeente getuigen over de reizen waarop ze zichzelf ontdekken’. Het is precies in dat klimaat dat een auteur als Karl Ove Knausgǻrd kon uitgroeien tot ‘een van de literaire iconen van onze tijd’. De man die zelf zegt ‘misselijk te zijn van fictie’, schrijft enkel nog vanuit zijn eigen leven. Een leven dat, hoe interessant ook, per definitie niet de planetaire horizon heeft waar de problemen van vandaag om vragen. Fictie heeft ‘de grote, onvervangbare potentialiteit […] dat ze het bedenken van mogelijkheden mogelijk maakt. En andere vormen van menselijk bestaan bedenken is precies de uitdaging die de klimaatcrisis voorschotelt.’ En ook deze kunnen Knausgǻrd c.s. in hun zak steken: ‘alleen aan de wereld denken zoals hij is komt neer op een formule voor collectieve zelfmoord’.

Het individuele morele avontuur speelt ons ook in het klimaatdebat parten. Hoe vaak wordt dit niet verengd tot een ethisch appel aan het individu? Zo blijven we vastzitten in onproductieve discussies waarin de hele zaak gediscrediteerd wordt zodra een activist een vliegtuig neemt. (Zoals laatst iemand op sociale media terecht opmerkte: alsof De Telegraaf Greta Thunberg wel ging respecteren toen ze met een zeilboot naar de VN-top in New York reisde!)

 

Heerschappij

Zoals alle grote kwesties uit de geschiedenis is ook de klimaatcrisis in essentie een machtsvraagstuk. Zoveel maakt Ghosh ook duidelijk in deel 2 van het boek, ‘Geschiedenis’. Zeker, het kapitalisme is een belangrijke aandrijver, maar wat al te vaak wordt genegeerd in dit verhaal dat veelal door westerlingen wordt beschreven, is de enorme impact van het kolonialisme, of zoals het verhelderend heet in de voorts soms wat stroef-letterlijke en af en toe slordige vertaling: ‘heerschappij en imperialisme’. Zoveel koloniale oorlogen gingen (en gaan) immers over olie. Ghosh heeft het daarbij vrijwel niet over Afrika, maar des te meer over Azië, het continent waarover hij niet zonder reden stelt dat ‘geen enkele strategie [om de klimaatcrisis het hoofd te bieden, gb] wereldwijd kan werken tenzij ze in Azië werkt en grote aantallen Aziaten zich eraan houden’. Wellicht staat er nergens meer op het spel: ‘De rivieren die China en Zuidoost-Azië in stand houden, ontspringen in Tibet en in de Himalaya; het water dat daar in de vorm van ijs zit opgeslagen, houdt 47 procent van de wereldbevolking in stand’. Nu dus nog wel. Als de Aziaten nog massaler het westerse leef- en consumptiepatroon overnemen, wordt de situatie echter meer dan precair.

Dit ‘Geschiedenis’-deel bevat interessante passages over hoe in Azië al veel eerder dan in het Westen steenkool, olie en gas werden gebruikt en het continent dus volop deel uitmaakte van de moderniteit, maar de verknoping van fossiele brandstoffen en imperialisme had allicht nog sterker geïllustreerd kunnen worden. Wereldspelers als Shell, BP en Total konden immers alleen maar zo groot worden dankzij het kolonialisme.
Te groot om voor te stellen eindigt met een even vernuftige als ontnuchterende vergelijkende close reading van de twee centrale klimaatdocumenten uit het vorige decennium: het zo geroemde maar inderdaad zelden gelezen Klimaatakkoord van Parijs en de encycliek Laudato Si’ van paus Franciscus. Op alle vlakken verkiest Ghosh de tekst van de paus. Diens tekst is helder, eufemismevrij en bevat frasen die in hun sociale reflex naar de kern gaan van waarom al die klimaattoppen telkens weer uitlopen op mislukkingen. Die technocraten en diplomaten op die bijeenkomsten begrijpen elkaar weliswaar maar al te goed, maar in hun denken en handelen gaan ze uit van een ‘kwaliteit van leven die niet binnen het bereik van het merendeel van de wereldbevolking is’. En hoe kun je die wereld redden als hij jou zo wezensvreemd is? De auteurs van het Klimaatakkoord zag Ghosh ‘nog maar eens een neoliberaal grensgebied creëren waar corporaties, ondernemers en openbare functionarissen de krachten zullen kunnen bundelen bij het verrijken van elkaar’.

In alle opzichten is de klimaatcrisis een illustratie van de mondiale ongelijkheid. Ze ontstond tijdens het koloniale tijdperk, met grondstoffen uit de kolonies die de gekoloniseerden zelf niet of veel minder mochten gebruiken, en stort nu de grootste ellende uit op mensen die er het minste verantwoordelijkheid voor dragen. De mondiale herverdeling die nodig is, zal vele stappen verder moeten gaan dan het klimaatfonds waarover op COP27 in Egypte laatst een akkoord is bereikt.

Tot slot nog een shout out naar de mensen van uitgeverij Epo. Niet alleen hebben ze met de vertaling van Ghosh een belangrijke titel toegevoegd aan hun indrukwekkende klimaatbibliotheek, helemaal achterin Te groot om ons voor te stellen doen ze iets wat ik nog niet eerder zag in een boek. Eind vorig jaar verscheen van Ghosh The Nutmeg’s Curse. Parables for a Planet in Crisis, dat door zijn Amerikaanse uitgever, Chicago University Press, terecht werd aangekondigd als het vervolg op The Great Derangement. Het liet zich aanzien dat we deze keer geen zes jaar op een vertaling zouden moeten wachten. Dit nieuwe boek behandelt de klimaatcrisis niet alleen tegen de achtergrond van prangende actuele kwesties als Black Lives Matter, het begint ook met een uitvoerige passage over de genocidaire strafexpeditie waarmee de Nederlandse VOC-gouverneur-generaal Jan Pieterszoon Coen bezit nam van de Banda-eilanden, onder meer omdat daar de bomen groeiden die de wereld nootmuskaat schonken. Aan de hand van deze schandbladzijden uit de geschiedenis van de Republiek toont Ghosh nog sterker dan in The Great Derangement hoezeer de geschiedenis van de milieucrisis er een is van verovering en exploitatie. Ook de romans Max Havelaar van Multatuli en De stille kracht van Louis Couperus voert Ghosh in dat verband op. Dit is, kortom, een boek dat Nederlandse lezers extra aanbelangt en het verschijnt dan ook in februari als De vloek van de nootmuskaat bij Atlas Contact. En voor dat boek maakt Epo achterin dus met een hele pagina reclame. Bij nog meer concurrentiezucht is de planeet inderdaad niet gebaat.

EPO, Berchem, 2022
Vertaald door: Jan Heyvaert
ISBN 9789462673953
270p.

Geplaatst op 06/12/2022

Tags: Abdel Rahman Munif, Amitav Ghosh, Bruno Latour, COP27, De klimaatcrisis en onze verbeelding, EPO, Het afscheid van de literatuur, John Updike, Karl Ove Knausgård, Kim Stanley Robinson, Klimaatakkoord van Parijs, Klimaatcrisis, klimaatliteratuur, Klimaatverandering, koloniaal verleden in eigentijdse samenleving, kolonialisme, Laudato Si', Paus Franciscus, Te groot om ons voor te stellen, The Ministry for the Future, The Nutmeg's Curse, William Marx

Categorie: Non-fictie

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.