Proza, Recensies

Punk in de psychiatrie

Gestoord

Rainald Goetz (vert. Sebastian Roth)

Vorig jaar verscheen bij de Vlaamse uitgeverij het balanseer Gestoord van de Duitse auteur Rainald Goetz (1954), vertaald door Sebastian Roth. Het is een aangenaam lezende vertaling van het Duitse werk Irre (1983) dat, aldus de flaptekst, een antwoord tracht te bieden op drie hoofdvragen: ‘Hoeveel pijn doet waanzin de waanzinnige? Hoe erg is het om als arts in een psychiatrisch ziekenhuis te werken? Hoe, als ik vragen mag, gaat het leven?’

 

Waanzin

In elk van de drie delen van het boek staat een van de drie vragen centraal. In het eerste deel, ‘Een verwijdering’, presenteert de auteur een veelheid aan fragmenten die met waanzin te maken hebben. En wel waanzin als verzamelterm voor afwijkende gedragingen, vreemde ervaringen, onbegrijpelijke overtredingen van sociale normen, van alle context ontkoppelde taaluitingen en ingewikkelde geestelijke zelfkwellingen. Dat eerste deel geeft levendig weer wat in de psychiatrie onder verschillende labels (of ‘diagnoses’) wordt gevat. Het zijn korte schetsen van personen van wie sommige in het tweede deel terugkomen. Zo ontmoeten we iemand die in de psychiatrie waarschijnlijk gediagnosticeerd zou zijn als psychotisch. De auteur beschrijft zijn gedachtestroom dicht op de huid:

Mijn vader is in het teken van de vuurhengst geboren. Dat betekent hel of verlossing voor zijn zoon. Liggen, gevangen in deze vraag, hel of verlossing, en, continu onder vuur van het neuronennetwerk in je hersenschors, wegduiken op je schedelbasis en bewegingloos liggen, of lopen, tot de vraag weg is… Losbreken dus, uit de benauwenis van je hoofd, heb ik mezelf dagen geleden al voorgenomen, en het plein op lopen, je grenzen aftasten, stap voor stap zoals altijd, en zo de noodzakelijke orde onder de mensen scheppen, lopend en pratend, bij uitputting blijven staan, dan weer onverstoorbaar verder lopen. Degenen die mij met brandende ogen tegemoetkomen, heb ik evengoed lief. Ik, uitverkorene, ben op niemand boos.

Meeslepend is ook het verhaal van de man die zijn bed niet meer wil/kan uitkomen en in zijn eigen twijfels en twijfels over twijfels is vastgedraaid. Dwangmatig probeert hij eenvoudige feiten te controleren en te hercontroleren in gedachten, opdat hij zichzelf weer kan terugvinden in tijd en plaats. En we lezen over alcoholici die zichzelf niet in de hand hebben, over autisten die zich in details verliezen van schijnbaar zinloze activiteiten, en over mensen die zichzelf beschadigen zonder dat duidelijk is waarom ze dat doen. De sfeer die wordt geschetst is er een van zinloosheid en grauwheid waarin alle personen opgesloten lijken te zijn.

Deze schetsen van waanzin zweven vaak in de lucht en verwijzen niet naar een welomschreven persoon. Er wordt weinig context gegeven. Is wat we lezen dat wat mensen denken, of is het wat anderen observeren? Wordt – eerste vraag – duidelijk hoeveel pijn waanzin de waanzinnige doet? We weten het niet precies, het zijn geen echte rapportages van psychiaters, noch zijn het autobiografische teksten. Maar de gedachtestromen zijn inleefbaar en grotendeels ook herkenbaar en begrijpelijk. Het is een geslaagde literaire poging iets van waanzin te tonen, in kortere en langere fragmenten, soms wild en woest, soms in hyperrationele, wereldvreemde gedaante of in absurde mono- en dialogen, waarbij onduidelijk blijft wie er nou gek is.

Soms spelen scènes zich af in de psychiatrische inrichting en is het perspectief dat van artsen. Maar ook dan is de waanzin grillig en onvatbaar. Ligt deze in het gedrag van de patiënt, in de taxerende blik van de arts, of in de verbeelding door de taal van de auteur? Zie bijvoorbeeld het volgende fragment:

Alsof er voor hen een andere wet geldt, meervoudige zwaartekracht, lucht met de dichtheid van water, en nagenoeg stilstaande tijd. Alsof elke beweging onderworpen is aan het dictaat van deze vreemdsoortige wet, wet van ziekte, wet van medicatie. Alles, de geringste draaiing van het hoofd, lijkt afgedwongen van de omknelling, alsof men uit angst voor volledige verstarring wel moet bewegen, onafgebroken lopen, urenlang heen en weer lopen, trippelen, mechanisch, haast verstard. Zo trekt de processie van patiënten door de vertrekken van de afdeling. De afdeling binnenkomen en ogenblikkelijk in de ban komen van die wetmatigheid. In je lichaam dat blok graniet dragen, je vooruit worstelen door water, wakker worden, wakker willen worden uit deze nachtmerrie, maar al terwijl je schreeuwt weten dat dit geen droom is, maar de werkelijkheid, die gehoorzaamt aan een vreemde, gestoorde wet.

 

De psychiater

In het tweede deel ligt de focus meer op het dagelijkse leven in een psychiatrische inrichting. Hier vinden we het antwoord op de tweede vraag, ‘Hoe erg is het om als arts in een psychiatrisch ziekenhuis te werken?’ In dit deel blijkt Raspe, een jonge psychiater, de hoofdpersoon van het verhaal te zijn, de spil van het boek. Voor de lezer komt dit op een goed moment, een al te lange reeks van losse fragmenten leidt tot aandachtsverslapping. Deel twee bevat een verhaal met kop en staart, over de eerste schreden van Raspe als psychiater in een kliniek, zijn bedenkingen over de gang van zaken daar, zijn houding tegenover en omgang met andere artsen, en zijn vertrek.

In de loop van het boek komen er meer behandelingen van psychiatrische stoornissen aan bod. Maar geen van hen helpt, of leidt naar iets zinnigs. Met spot en ingehouden verontwaardiging beschrijft Goetz hoe elektroshocktherapie wordt ingezet in de kliniek. Raspe kijkt het allemaal aan en heeft er zijn bedenkingen bij. Ooit zijn dergelijke praktijken begonnen met goede bedoelingen en nu moeten patiënten zich er maar naar voegen, of het nou helpt of niet. Ook het toedienen van medicatie heeft een eigen dynamiek en is vanzelfsprekendheid in de kliniek – en brengt een eigen taal en boekhouding met zich mee. Beschrijvingen van de dagelijkse sleur in de kliniek wisselen af met observaties en rapportages, die een treurig beeld schetsen. Je vraagt je daarbij af of het er tegenwoordig – veertig jaar later – nog zo aan toegaat. Wordt de tweede vraag van de flaptekst nog wel op een actuele wijze beantwoord? Mijn indruk is van wel. Natuurlijk is de samenleving van nu – inclusief de manier van zorg – een andere dan die van Duitsland van begin jaren tachtig van de twintigste eeuw. Maar nog steeds vindt elektroshocktherapie plaats, en nog altijd worden massaal psychofarmaca toegediend die schadelijk zijn voor het lichaam – dat laatste is zelfs sterk toegenomen. De legitimeringen van deze praktijken zijn wel veranderd, of beter gezegd, verfijnd, en mogelijke kritiek is allang geïncorporeerd in de wijze waarop het hele systeem werkt en zichzelf onmisbaar maakt. De alsmaar groeiende productie en wereldwijde massaconsumptie van psychofarmaca is tegenwoordig moeilijk los te zien van de algehele Werdegang van het verschijnsel mens. Kritiek op hoe de psychiatrie functioneert snijdt weinig hout wanneer die niet is ingebed in een bredere systeemkritiek.

Goetz schrijft dat hij niet de pretentie heeft beter te weten hoe het zou moeten. Sterker nog, juist op de beweging die in de jaren zeventig het systeem van de samenleving in het algemeen, en die van de psychiatrie in het bijzonder, radicaal wilde veranderen – de zogenaamde antipsychiatrie – heeft hij bijtende kritiek, samengevat als volgt: ‘Politiek engagement en irrationalisme hebben binnen de antipsychiatrische beweging een verbond van domheid gesloten. Ze werken alles tegen. Ze werken het belangrijkste en moeilijkste tegen: dat de werkelijkheid werkelijk waargenomen kan worden.’

Naast de uitersten van elektroshock en antipsychiatrie komen expliciet of impliciet andere therapievormen ter sprake, of beter gezegd, bezigheden die plaatsvinden in de kliniek: informele en formele gesprekjes (tussen collega’s, met en tussen patiënten) in de tuin, in spreekkamers, vergaderruimtes, eetzalen, en ook in collegezalen. Men doet wat, men probeert wat, maar de grauwsluier van verval, zinloosheid en isolement blijft de grondtoestand van patiënt en psychiater.

Psychiater Raspe doet wel ijverig zijn best bij aanvang: hij leest veel verslagen, medische rapporten en allerlei verschillende invalshoeken in de waanzin: ‘Gevaarlijk opgetogen dus, dronken bijna, ging Raspe het ziekenhuis binnen om zijn dienst aan te vatten, zijn eerste baan… Wist hij dan waartoe? Waarom psychiatrie? Je tuurt in de toekomst, dacht Raspe, en ziet steeds maar lichtnevels, geen vorm, slechts de belofte. Midden de twintig was Raspe, ongebroken. Hij verwachtte alles en wist niet wat.’ Aan het eind van het tweede deel weet Raspe het nog steeds niet, maar verwacht hij ook weinig meer. Gedesillusioneerd vlucht hij in de roes en de vergetelheid.

 

Punk

De derde vraag, ‘Hoe, als ik vragen mag, gaat het leven?’, is met de eerste twee delen al deels beantwoord. Als je tot op het bot gaat, als je de werkelijkheid van jezelf en anderen ziet zoals die feitelijk is, is het onmogelijk om te leven. Treffend schrijft Goetz: ‘Wie weet er nu hoe te leven? Er waren bepaalde eisen, patiënten collega’s gezichten, open en gepijnigd of zeer beheerst, je moest spreken en dus zei Raspe zinnige dingen. Moest hij soms zwijgen? De woorden kwamen uit de monden, veel ervan was geschift, het zwijgen vaak kort.’

De somberheid en hopeloosheid in dit boek lijken universeel, maar drukken zich uit in een specifieke plaats en tijd, met name West-Duitsland begin jaren tachtig. Overdag werkt Raspe in de kliniek, in zijn vrije tijd leeft hij zich uit in de toenmalige subcultuur van de ‘punk’. Dat was me wat, ook ik heb daar nostalgische herinneringen aan, en las heel wat specifieke verwijzingen naar die tijd. Herkenbaar zijn de beschrijvingen van het uitgaansleven, het nihilistische levensgevoel, de zoektocht naar vergetelheid en de roes, de uitzichtloosheid, de wanhoop en het onvermogen tot zinnige communicatie en ‘echt contact’.

Maar wat ontbreekt is verdere context van de punkbeweging in de jaren tachtig. Niets over de Muur, het IJzeren Gordijn, de Duitse deling, en andere achtergronden. De auteur heeft geschiedenis gestudeerd, maar daar is weinig van te merken in het boek. Het leven in de punkbeweging wordt vooral beschreven wat betreft het cafébezoek, de muziekscene en het tijdgeestgevoel. Het blikveld van Gestoord is dus beperkt, maar de auteur maakt natuurlijk ook niet de claim dat het zou gaan om een alomvattend boek over het leven in de punkbeweging in die tijd.

Evenmin claimt Goetz dat het een waargebeurd verhaal zou zijn over een psychiatrische inrichting, al zitten er sterk autobiografische elementen in het boek. Immers, Goetz studeerde naast geschiedenis ook medicijnen, en werkte een blauwe maandag ook in de psychiatrie. In het eerste deel van het boek komt een merkwaardige anekdote ter sprake, waarin iemand zichzelf tot bloedens toe verwondt en zo op een feestje rondloopt. De argeloze lezer (ik) denkt dan nog dat het gaat over een patiënt. Pas later realiseerde ik me dat het de arts-hoofdpersoon Raspe zelf was. En nog later, na raadpleging van Google, bleek dat de passage gemodelleerd was naar een waargebeurd incident van de schrijver zelf. Nog een paar keer breekt Goetz als auteur direct in de tekst in, door onder zijn eigen naam mededelingen over de betekenis van het boek te doen. In de eerste twee delen is dat niet storend en maakt het de tekst oprechter en krachtiger. Maar in het derde deel ontspoort de tekst. Terwijl de eerste twee delen vanuit een ingetogen, twijfelende, melancholische positie zijn geschreven, lijkt het laatste deel meer een verzameling aantekeningen te zijn van verongelijkte oprispingen van de auteur, over het schrijvers-, uitgeef- en recensentenwereldje in die tijd. De betekenis en strekking hiervan zijn voor Nederlandse lezers veertig jaar later nog moeilijk te begrijpen.

Sommige lezers zullen ook andere dingen moeilijk te vatten vinden. Enige voorkennis over hoe het eraan toegaat in een psychiatrische kliniek, over psychopathologische theorieën en over waanzinnige ervaringen kunnen het lezersbegrip en daarmee het leesplezier doen toenemen. Wat mij stoorde was de soms deprimerende monotonie. Daartegenover staan echter voldoende prachtige passages die op unieke wijze iets van algemeen menselijke betekenis tot uitdrukking brengen – al verwijzen die juist naar de afwezigheid van menselijke zin en betekenis. Wat veel psychiaters slechts noemen – en wat veelal als een dooddoener klinkt – brengt Goetz tot leven: dat wat zich openlijk en rauw afspeelt in duistere, moeilijk toegankelijke grenservaringen, is tegelijk wat wordt verhuld in de mantels der liefde, in het leven van de goede zielen, met de klinkende woorden en de schone schijn van alledag.

het balanseer, Gent, 2023
Vertaald door: Sebastian Roth
ISBN 9789079202874
352p.

Geplaatst op 24/04/2024

Tags: Gestoord, Psychiatrie, Punk, Rainald Goetz, Waanzin

Categorie: Proza, Recensies

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.