Een glanzend wit schip sleept zich over de schemerige Maas richting de Erasmusbrug. Een kleine cruise misschien, op weg naar een exotische bestemming. Op het dek staat een groep mensen. Ze zwaaien naar voorbijgangers op de kade. Hun handen fladderen als lichte vogels boven de reling.
Het bovenstaande citaat, dat is opgebouwd uit mooie observaties, is een van de weinige passages waarin theatermaker en dichter Marjolijn van Heemstra de lezer van haar prozadebuut De laatste Aedema even wat lucht gunt, waarin ze even dichter is en iets toont dat niet opzichtig met de plot en de dwingende thema’s van haar boek verbonden kan worden. Helaas zijn deze passages heel schaars. De roman wordt overheerst door een in afgemeten, veelal oninteressante zinnetjes pratende en twijfelende verteller, de barones Loina Aedema. Zij waant zichzelf de laatste loot aan de adellijke familiestam. Getroffen door het overlijden van haar grootvader (ze was al wees), en de worsteling met haar identiteit die dit tot gevolg heeft, duikt deze nogal futloze figuur de familiegeschiedenis in, op zoek naar het lot van haar gelijknamige overgrootmoeder. Loina’s slagzin: ‘Iets weerhoudt me.’
Familiegeschiedenis, of gewoon de geschiedenis, daarover gaat deze roman. Van Heemstra heeft er erg veel eerbied voor. De geschiedenis is een soort totempaal, een heilige graal, een godsdienst. Traditie, Geschiedenis, Verhaal vormen de Drievuldigheid waarvoor de auteur met haar roman een altaar heeft opgericht. ‘Het verhaal van de geschiedenis,’ zo luidt Van Heemstra’s tautologische genitiefconstructie. De dubbele fictie geeft door haar schijnbaar eeuwige karakter het leven Zin. Het is ‘dat grote dier waarop wij als vlooien meereizen.’ Het verhaal moet volgens de verteller aan het slot van de roman maar niet al te zeer bevraagd worden: ‘Geen idee of het nodig is, of nuttig. Het is er, het loopt.’ Reve had het als volgt geformuleerd: ‘Het is dus toch wel goed zoals het is. Prijs God.’
Daarnaast heeft Van Heemstra (volgens de achterflap zelf ook van adel) de positie van de adel in Nederland willen uitlichten. De adellijke personages zoeken naar een manier om zich te verhouden tot het curieuze feit dat ze van adel zijn, en dat in een tijd waarin alles wat elitair lijkt verdacht is.
De adel? Is er ook nog maar iemand die zich druk maakt over een bevolkingsgroep die zo klein is dat al haar leden het Concertgebouw waarschijnlijk niet eens vol krijgen? Het is een weinig urgente kwestie, maar Van Heemstra doet haar best om te laten zien hoe conservatisme en progressiviteit binnen de aristocratie gestalte krijgen. Omdat de verteller een tussenpositie inneemt, komt de tragiek (voor zover daar al sprake van is) van al dat geploeter nauwelijks uit de verf. Konstant, het vriendje van Loina, probeert er op een geforceerde manier nog wel iets van te maken. Maar dit personage wordt door Van Heemstra nauwelijks uitgewerkt: ‘Hij ziet ook wel dat ik lieg. Maar Konstant zou Konstant niet zijn als hij zich daardoor uit het veld liet slaan.’ Wie zou Konstant zijn wanneer hij zich daardoor wel uit het veld liet slaan? Een antwoord hierop had De laatste Aedema een stuk interessanter gemaakt, maar daarvoor vindt Van Heemstra haar verteller te belangrijk.
Naarmate de roman zich ontwikkelt, komt een origineel maar toch ook wel absurd verband bloot te liggen: dat tussen adel en allochtoon. Hoewel beide minderheden geconfronteerd worden met de noodzaak te integreren, huwen beide nog altijd het liefst binnen de eigen kring. Zo is er een adellijke jongen (spoiler alert) die door zijn familie voor halve Egyptenaar wordt aangezien. Dat dit overigens vreemd is, beseft Van Heemstra’s verteller wel, maar minder geloofwaardig wordt het daardoor niet. Wellicht wilde Van Heemstra hiermee vooral de wereldvreemdheid van de adel laten zien.
Toegegeven, de jongen heet Dawud (‘David. Maar dan Arabisch.’). Nadat Dawud als de nieuwe baron uit de kast is gekomen, probeert hij zich prompt te vergrijpen aan zijn nichtje (de verteller Loina). Het door Rutte I ingestelde verbod op neef-nicht-huwelijken begin dit jaar indachtig, ontgaat me de ironie niet. Vergeet die Arabieren en richt je op graven en baronessen! Even later kijkt Loina nog eens goed naar zijn neus, niet Dawuds neus, maar ‘Davids neus’. Heel even is de assimilatie compleet, daarna heet hij weer Dawud. Intentioneel of niet: eerst Arabisch en Egyptisch, dan Joods en Nederlands (de transformatie waar rechts-populistisch Nederland van droomt). Het is allemaal ironie van Van Heemstra. De adel, die hele kongsi van verwende rijkaards, vormen ’s lands allochtonen pur sang. Maar over het immigratievraagstuk gaat deze roman niet. Het dient slechts als metafoor.
Met een professionele website (zie eerste hyperlink) en het vermogen zich van aandacht in grote media te verzekeren is Van Heemstra de gedroomde culturele ondernemer, eentje die zorg draagt voor haar etalage. In die etalage glimmen de citroenen. Maar De laatste Aedema is een doorsnee knol.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.