Naast theatermaker kennen we Marjolijn van Heemstra als succesvolle auteur van zowel proza als poëzie. In 2017 kreeg ze voor haar roman En we noemen hem de BNG Bank Literatuurprijs toegekend. Eerder verschenen het prozawerk De laatste Aedema (2012) en de dichtbundels Meer hoef dan voet (2014) en Als Mozes had doorgevraagd (2010), waarvan de laatste haar de Jo Peters Poëzieprijs en een nominatie voor de C. Buddingh’-prijs opleverde. In haar meest recente bundel Reistijd, bedtijd, ijstijd laat zij haar fascinatie voor de kosmos blijken, een thema dat vaker terugkomt in haar werk. Zo schrijft ze ook columns voor De Correspondent, het platform dat binnenkort een non-fictie boek van haar over de ruimte zal uitgeven. En in haar nieuwste theatervoorstelling Voyagers, die Van Heemstra zelf typeert als ‘poëtisch concert’, vraagt zij zich af hoe wij op aarde door andere sterrenstelsels herinnerd zullen worden. Is het mogelijk een blauwdruk van het leven op aarde te maken? Een soort ‘best-off’ van de mensheid? Een vraag die ze in haar nieuwste bundel verder exploreert. En hiermee voegt ze zich bij de opkomende trend van de ecoliteratuur: literaire werken die de relatie van de mens tot de natuur beschrijven. Zo thematiseert Lieke Marsman in Het tegenovergestelde van een mens (2017) onder meer de klimaatverandering door toedoen van de mensheid. En in Xenomorf (2019) brengt debutant Jens Meijen dit thema verder tot leven met zijn apocalyptische gedichten. In Reistijd, bedtijd, ijstijd gaat Van Heemstra een stapje verder: niet alleen bevraagt zij de manier waarop de mens zich tot de natuur verhoudt, maar ze beschrijft de manier waarop de aarde zich verhoudt tot de gehele kosmos.
Reistijd, bedtijd, ijstijd zou zomaar zélf zo’n blauwdruk van het leven op aarde kunnen vormen. In rake en pretentieloze taal neemt ze ons mee in haar wereld. Nog voordat we één gedicht gelezen hebben, laat het motto van de bundel er geen twijfel over bestaan: het grootste mysterie van het leven is dat de dood elke dag toeslaat terwijl wij leven alsof we onsterfelijk zijn, aldus Yudhisthira uit het eeuwenoude Indiase epos Mahabharata. De toon is gezet: het leven bestaat uit de ontkenning van de alom aanwezige dood. In het openingsgedicht kan de spreker dit maar moeilijk verkroppen:
Het is moeilijk te bevatten dat dit bestaande volledige weg van schreeuw tot zucht,
zal worden samengevat in een kleine streep van geboorte- naar sterftejaar.
Een godgans leven uitgedrukt in de smalste horizon van is naar is geweest, eenzame
kras tussen bron en zee.
Of valt er toch meer over te zeggen? In het vervolg van de bundel waagt ze een poging. Van Heemstra maakt deze streep minder lineair, door ons in vijf delen mee te nemen op reis door de tijd. Gedurende die tocht weeft ze uiteenlopende thema’s moeiteloos aan elkaar. Van Heemstra’s grote kracht is haar gave om een veelheid aan stemmen samen één verhaal te laten vertellen. Dit doet ze door beelden op een originele manier bij elkaar te brengen. Waar de dood aanwezig is, plaatst ze bijvoorbeeld het leven ernaast. En dat levert wat op. Al snel voert ze een ‘Wiegeliedje’ op, waarvan de toon allerminst zacht is:
[…] IN DE KAMER – NAAST DE APPARATEN – STAAT
DE VINGER VAN DE DOOD, IK ZING HEM WOEDEND
VAN MIJ WEG, HIJ LOOPT RUSTIG NAAR MIJN BED,
BUIGT EN LEGT EEN SCHADUW OP HET LAKEN – ZIJN VORM
IS ZO BEKEND, SINDS DE PREHISTORIE STAAT HIJ
IN DIT GIGANTISCHE MOMENT, TUSSEN
BLOED EN WEEËN, STILTE EN HET SCHREEUWEN […]
VAN NIEUW BESTAAN
En zo is bij de ‘vinger van de dood’ ook de geboorte van een kind aanwezig. En in de herinnering aan een overleden moeder beschrijft Van Heemstra ook het leven dat zij haar kind gaf. Het één lijkt niet te kunnen bestaan zonder het ander. Net zoals in het gedicht ‘Lente’ de herfst aanwezig is en de zee ons doet denken aan de ijstijd die voorbij is. Zo tekent zich aan de hand van deze metaforen langzamerhand een blauwdruk af van het leven op aarde, dat gevormd wordt door tegenstellingen.
Toch verschaft deze bundel niet enkel antwoorden. In de ‘Wat als’-gedichten zet de auteur de lezer immers weer op scherp: wat als alles andersom blijkt te zijn? Wat als niets zich met de jaren vernieuwt maar we op weg zijn naar een verleden? Wat als een kind niet gaat lijken op de moeder, maar een moeder op haar kind? Wat als bomen de geweien van herten in de aarde zijn? Het gedeelte ‘Tijdsgeest’ verwart de lezer nog meer. Hierin laat de auteur via de historische figuur Marie-Antoinette (1755-1793) zien dat het verleden nooit afwezig is in het heden. Het zet je aan het denken: als het verleden doorleeft in het heden, zijn wij dan ‘tijdloos’ geworden? Deze bundel heeft de gave om een eindeloze stroom aan gedachtes teweeg te brengen, zonder enige waarheidsclaims.
Daarbij is deze blauwdruk is geenszins idyllisch of eenduidig. Dat maakt Reistijd, bedtijd, ijstijd ook zo de moeite waard. Niet alleen het onderwerp zet de lezer aan het denken, maar de perspectieven die Van Heemstra opvoert om dit verhaal te vertellen, blijven fascineren. Zo neemt ze de lezer mee naar het weelderige Versailles en laat ze vervolgens een verontwaardigde alg een kwade monoloog houden over Moeder Aarde. Waarom hebben we het eigenlijk over Moeder Aarde, vraagt de alg zich af. Het is een kloterots, een gestoorde klomp. En dit alles is slechts schijn, want als de aarde een moeder is, dan is het er een ‘die haar eigen kinderen vreet’. Zijn we immers vergeten dat er ooit een ijstijd was? Het pretentieloze waarmee de bundel de aarde beschrijft, levert daarbij prachtige zinnen op: ‘Ik wil korstmos op de rotsen zijn, als een schimmelig tapijt de aarde bedekken.’
Na een schimmelig tapijt is het volkomen logisch dat de bundel afsluit met het gedicht ‘Suggestie van een oud matras’. Want na reistijd en ijstijd, volgt er een tijd om naar bed te gaan. Het is misschien niet de meest poëtische keuze, maar – zoals het matras zelf al zegt – je brengt een derde van je leven door op zo’n ding. Reistijd, bedtijd, ijstijd schetst een blauwdruk die beslist meer omvat dan de rechte lijn van de wieg naar het graf. Het leven is meer dan de ontkenning van de dood. Dus in een bundel over het leven kan de visie van een matras niet ontbreken: ‘leven is vallend gewicht zijn en geluk is gedragen worden.’ Het ontnuchterende slotwoord is dan ook aan het matras:
Ik weet wat jullie wegen en wil me nergens mee
bemoeien maar in dit niet zo geile
gezwijmel over tijd – veel woorden,
weinig lichaam – is een oud matras
vol vlekken een uitgelezen kans.
Signalement over Reistijd, bedtijd, ijstijd van Marjolijn Van Heemstra door Tara Neplenbroek.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.