‘Het [moet] inderdaad evident voorkomen dat het staddekor de moderne dichter die van beweging houdt, meer zal emosioneren dan het buitenlandschap’, noteerde Paul Van Ostaijen. De woelige grootstad is de heimat van menig dichter en kan ook dichteres en kunstenares Lies Van Gasse (1983) bekoren. Net als in haar graphic poem Zand op een zeebed (2015) loodst ze de lezer in haar nieuwe bundel Wassende stad door het dynamische stadskluwen, al kiest ze er nu voor om de stad te verbeelden in zuiver literaire vorm zonder illustraties.
In het kielzog van de naturalist Emile Zola stelt Van Gasse de stad voor als een levend organisme. Ze put uit een reeks biologische metaforen om het groeiproces te verbeelden. In het gedicht ‘wonde/tors’ vergelijkt ze de geboorte van de stad met een natuurlijke bevalling: ‘Je lichaam is groot van angst / alsof het wordt geboren / […] Wat gekwetst is, wordt verbonden: doorbloed als vlees, / een dode vis, geringd als haak. / Zo zijn er dingen / die men trekken moet als draad.’
Het bouwen van de stad valt samen met de groei van een baby in de baarmoeder: de stad groeit als ‘een knop die in de buik naar zon zoekt’, als ‘een ongedurige kat in mijn buidel’, als een ‘zwaardvis onder water’. Net als een lichaam zal de stad naar verloop van tijd ook weer gaan krimpen. De stad leeft, groeit en gaat langzaam dood:
Terwijl je haar fijner werd en verdween, groeide je hoofd ten slotte,
tot je steeds dieper en zachter werd, je oogjes weer blauw en nieuw
maar dieper in de kassen,
en je weer in mij verdween.
Hoewel de stad eerst klein en geordend is, groeit ze al snel uit tot ‘een onbeheersbaar rizoom, als een web dat zich over ons spant’. Waar schrijvers als Charles Baudelaire en Zola de zintuiglijke chaos van de grootstad trachten te bevatten, verheerlijkt Van Gasse de deleuziaanse complexiteit ervan. Net als in haar bundel Zand op een zeebed problematiseert ze in deze bundel het illusoire geloof in orde, waarbij ze nu ook sneert naar het ‘veilige’ Westen:
Wij geloven dat het klotsen van de oceaan
dit alles niet overspoelen kan.
Wij geloven vooral in troost.
Wij geloven dat wat je opbouwt,
als het stevig genoeg is, blijft staan.
Wij geloven dat het ordent.
[…]
(daar voegen we graag aan toe dat dit enkel geldt
voor gebouwen en oceanen ontstaan binnen de eurozone)
Wassende stad is een aanklacht tegen een op rationalistische leest geschoeide stad, die de bureaucratische ordening van de maatschappij reflecteert: ‘Als vliegen hangen we aan haakjes. / Onder onze pootjes liggen kaarten / over heden, verleden of toekomst / wat te zullen zijn, en hoe / de stad ons in kleuren zal verdelen’.
Van Gasse ontwaart hierin de vervreemding van het moderne individu: ‘Draden worden gespannen, zij wijzen ons de weg / naar een buitenwereld die los van ons bestaat’. Enkel vervlogen dromen verhullen niets van de lege moderniteit:
Ik droom van een stad
waarin alles beweegt,
waar schepen geen anker
muren geen richting, waar
gras uit de lucht groeit
en niet uit de mond, […]
In de werkelijkheid is de metropool even weerbarstig als de verbeelde stad, zoals Van Gasse stelt in haar leesinstructie: ‘Deze stad, die rusteloos wordt vanuit de orde die we er in proberen te scheppen’. Handhaving is onmogelijk, want de stad ‘is een blokkendoos’ en ‘de stad staat stil aan de klip / tot er iets valt’.
De woelige stad wordt al snel een verwarrend, dreigend baken. Van Gasse verwerkt in haar bundel verwijzingen naar actuele stedelijke problemen. Deze demarche geeft aan haar werk een sterk politieke onderlaag: vrachtwagens rijden in op de weerloze massa, instromende vluchtelingen worden genegeerd, oorlogsgeweld veegt een stad en haar inwoners van de kaart.
Met een subtiele verwijzing naar de geboorte van Venus in het gedicht ‘voor de stad’ suggereert Van Gasse dat de (her)geboorte van de stad noodzakelijk geënt is op voorafgaande gruwel: ‘Ledematen worden afgegoten. / Als de zee wegtrekt, laat ze schuim achter als klinkend koraal.’
Het dreigende, verwarrende karakter van de stad kenmerkt ook Van Gasses stijl. Haar bundel leest als een labyrintisch rizoom vol intertekstuele verwijzingen, vrije associaties en schijnbaar loshangende passages. Van Gasses poëzie bestaat net als de stad uit ‘parallelle lijnen die toch kruisen’ – een ‘luie’ lezer zal de uitgang beslist niet vinden in haar complexe verbeeldingswereld.
Maar Van Gasse geeft wel aanwijzingen. In ‘onder de stad’ stelt de ik-figuur vast dat de stad een ‘opvouwbare werkelijkheid’ is: bij verval van de stad ‘[wordt] [alles] geschrapt / zelfs de waarheid’. Het ik-personage wil de vluchtige stad vastleggen: ‘Ik moet je goed bewaren’.
Deze opdracht lijkt ook terug te keren in het gedicht ‘Aan de bewoner’:
Andere mensen werken. Jij ligt tot aan de middag in je onderbroek,
schrijvend aan een dunne lijn die strakke gebouwen trekt.
Ik weet het, ik ben slechts de boodschapper,
maar iemand moet dit doen.
De horizon wordt steeds zachter.
Ik zeg het, de horizon wordt steeds zachter.
Dit proces vertaalt zich in een metatalige werkelijkheid: de stad is opgebouwd uit ‘een lijn om in te schuilen’, een ‘handvol letters’ en ‘post-its, zand en snippers’. Hoewel de labyrintische stad net als Van Gasses poëzie complex is, kunnen we haar beschouwen als een semiotisch bouwwerk: ‘Je gedicht is een gebouw / […] Onze letters zijn gebouwen / In dit wolkloos hoofd. / Taal schiet gewapend door geraas.’
Van Gasses poëzie heeft geen materiële tekeningen nodig om krachtig te zijn. Haar bundel Wassende stad vormt een sterk staaltje ekphrasis: ze is erin geslaagd om de grootstad visueel te beschrijven met rijke metaforen, sprekende beelden en een haast onuitputtelijke verbeelding.
Lies Van Gasse heeft met ‘gespannen draden’ een schijnbaar stabiele stad gewoven die even snel terug uit elkaar valt als Penelopes lijkkleed, een stad die zich ‘opbouwt en afbreekt tegelijk’ – kortom, een ‘staddekor’ dat nooit af is, maar altijd in ‘beweging’. En daarmee weet ze als geen ander de lezer te ‘emosioneren’.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.