‘Dat pijn je vormt, dat het zwaar is, maar dat het eigenlijk op een bepaald moment wel lukt om iets onderdeel te maken van je leven.’ Dat antwoordde Lene Beelen toen haar tijdens de boekpresentatie van haar debuutroman Tussenhuids in Antwerpen werd gevraagd wat ze tegen hoofdpersoon Moia zou willen zeggen. Haar opmerking vat de centrale thema’s in het boek samen: opgroeien, trauma’s – zowel jeugdervaringen als recente gebeurtenissen – en relaties. Beelen slaagt er goed in om de worstelingen van een jongvolwassene met een jeugdtrauma weer te geven, al halen de vele filosofische en metaforische beschrijvingen soms de vaart uit het verhaal.
Beelen is klinisch psycholoog en psychoanalytisch psychotherapeut. Het is daarom niet vreemd dat in haar roman een grote rol is weggelegd voor de innerlijke belevingswereld, met name die van de protagonist. Een groot deel van Moia’s ervaringen neemt de vorm aan van flashbacks. Haar leven is toen ze klein was compleet veranderd door de verdrinkingsdood van haar vader, een gebeurtenis die haar nog altijd achtervolgt.
Deze focus op herinneringen past binnen de wetenschappelijke traditie van de cultural memory studies, die de afgelopen decennia veel wordt gebruikt binnen de Nederlandse en internationale letterkunde. Hierbij wordt onderzoek gedaan naar de manieren waarop herinneringen aan bepaalde (traumatische) gebeurtenissen in literaire werken worden gepresenteerd. In Moia’s geval gaat het over hoe het traumatische overlijden van haar vader haar leven als jongvolwassene beïnvloedt.
Moia is een verlegen en teruggetrokken maar ook nieuwsgierige jonge vrouw. Als klein meisje raakt ze bevriend met de tweeling Seppe en Frêle. Moia wordt al vrij snel onderdeel van hun familie, want ook met hun ouders kan ze het goed vinden. De band met haar eigen moeder is juist moeizaam, zeker sinds het overlijden van haar vader. Als Moia op latere leeftijd een relatie krijgt met Seppe, wordt ze nog meer opgenomen door zijn gezin. Tijdens een vakantie met haar schoonfamilie schrikt ze echter toch van het schrille contrast tussen de hechte band tussen Seppe, Frêle en hun ouders en het moeizame contact met haar eigen moeder.
Wanneer Moia op de zolder van haar moeders huis per toeval een oude foto van haar en haar vader vindt – die foto had ze nog nooit eerder gezien – komt ze in een obsessieve speurtocht terecht naar de man die ze alleen als kind kende en wiens dood nog altijd een groot mysterie voor haar is. Haar moeder wil echter bijna niks loslaten over Moia’s vader: telkens wanneer Moia het gesprek over hem wil aangaan, kapt haar moeder haar af. Toch kan Moia zich maar moeilijk neerleggen bij dit onopgeloste deel van haar verleden.
Het boek bevat veel passages waarin ze haar moeder tevergeefs vraagt om informatie; passages die overbodig zijn voor het verloop van het verhaal. Haar moeder laat namelijk niks los, dus als lezer vraag je je af waarom Moia het blijft proberen. Langzaamaan komt ze echter toch steeds iets meer te weten over haar vaders persoonlijkheid, de band die ze als klein meisje met hem had en ook over zijn moeizame relatie met haar moeder.
De pogingen van Moia om meer over haar jeugd te ontrafelen, zijn niet de enige inkijkjes die je als lezer krijgt in haar leven. Beelen maakt in haar roman veelvuldig gebruik van flashbacks. Niet naar één periode van Moia’s kindertijd, maar naar vele verschillende momenten. Ook haar tienerjaren en studietijd komen aan bod. Zo kom je er als lezer achter dat Moia gebukt ging onder grote druk van haar moeder op de middelbare school, waar ze per se gymnasium moest doen, hoewel ze daar zelf niks voor voelde.
Veel van die tijdssprongen gaan terug naar Moia’s zwemlessen. In een van deze passages laat ze een keer – per ongeluk of expres, dat is niet helemaal duidelijk – haar oefenplankje los, waardoor ze bijna verdrinkt. De scène laat enerzijds zien hoe sterk Moia zich probeert te identificeren met haar vader: ze merkt op dat dit waarschijnlijk is hoe haar vader zich moet hebben gevoeld toen hij overleed in het water. Anderzijds illustreert dit moment ook hoe eenzaam en onzichtbaar Moia zich vaak voelt, omdat nog steeds niemand haar op lijkt te merken, zelfs niet als ze bijna verdrinkt.
Dit gevoel neemt een radicale wending wanneer volwassen Moia seksueel wordt misbruikt door haar baas, Yaan, bij de organisatie waar ze vrijwilligerswerk doet. Totaal in paniek en getraumatiseerd lucht ze haar hart bij Seppe, die haar wil troosten, maar ook niet goed weet hoe hij haar kan helpen. Ze vertelt het ook aan Frêle, die een goede vriendin is van Yaan en juist niet wil geloven dat die zoiets heeft gedaan, wat Moia alleen maar gefrustreerder en depressiever maakt. Uiteindelijk maakt Moia het uit met Seppe: ze kan niet meer intiem met hem zijn en heeft tijd voor zichzelf nodig. Dit moment markeert een grote stap voor haar: ze gaat verder zonder Seppe, die ze al sinds haar kindertijd kent, om opnieuw te beginnen en te leren houden van zichzelf zoals ze is.
De thematiek die in de roman voorkomt, is geen lichte kost. Onderwerpen als rouw, seksueel geweld en depressie vormen de kern van Moia’s innerlijke strijd. Toch weet Beelen deze thema’s toegankelijk over te brengen. Wanneer Moia in een van de flashbacks als kind reflecteert op de dood, komt ze bijvoorbeeld tot verfrissende inzichten:
De dood had haar van kinds af aan beziggehouden. Ze keek ernaar van alle kanten: als een scheiding van lichaam en geest, als een natuurlijk einde, als een zwart gat waar niets is, louter een vaagheid waar de mens niets anders kan zijn dan een stilgevallen lijf, als iets oncontroleerbaars waar geen enkele soort grip op heeft.
Beelen maakt het onderwerp van de dood in deze passage bespreekbaar en op een bepaalde manier ook herkenbaar. Het reflecteren op wat er is na de dood is namelijk iets wat veel mensen doen, zeker als ze een dierbare hebben verloren of ziek zijn. In Moia’s geval is het echter geen gezonde nieuwsgierigheid, maar een trauma: sinds haar vader overleed, is ze bezig met een zoektocht naar wat er precies gebeurt als je sterft, hoe dat voelt en of er leven is na de dood. Hoewel het dus zeker geen licht onderwerp is om over te schrijven, maakt Beelen van de dood een indringend thema dat door de ogen van de jonge Moia op een frisse manier wordt bekeken.
In verschillende recensies over de roman wordt Beelens taalgebruik op bepaalde punten omschreven als ‘wollig’, bijvoorbeeld op Hebban. Onterecht, naar mijn mening. Veel passages zijn juist heel poëtisch en creatief geformuleerd. Beelen slaagt er in mijn optiek goed in om Moia’s innerlijke wereld op bijzondere en originele manieren over te brengen op de lezer. In de volgende passage, waarin Moia worstelt met zichzelf en zich afvraagt wie ze is en wat ze wil – geen gemakkelijke vragen – gebruikt Beelen bijvoorbeeld de analogie van een vraagteken om deze worstelingen duidelijk te maken:
Moia voelde zich het punt aan het einde van een vraagteken. Ergens onderweg afgedwaald en verloren gelopen, bleef ze onderdeel van één troebel vraagteken achter de vraag wie ze was in dit geheel aan mensen, en de vraag wie ze was als ze één groot gat werd, want de holte in haar buik werd ondoenlijk diep.
Het gebruik van een vraagteken verwijst naar de vragen die Moia over haar eigen leven heeft, maar ook de vorm van het vraagteken is treffend voor haar onzekerheid: na een lange, kronkelende levensweg komt ze nu op een punt – letterlijk de punt van het vraagteken – waarop ze het allemaal even niet meer weet. Dit soort vergelijkingen gebruikt Beelen vaker om Moia’s gemoedstoestand op een originele manier over te brengen. In het volgende fragment lezen we bijvoorbeeld over een vergelijking van mensen met potloodpunten:
Ze zag mensenlevens als de afdruk van een potloodpunt waarover nonchalant gegomd kan worden, en tussen de afdruk van het potlood en die van de gom moest iedereen iets doen met de plek die hij had gekregen op het blad.
Net als deze vergelijking is de titel van het boek, Tussenhuids, heel mooi gevonden. Met ‘tussenhuids’ bedoelt Beelen de staat waarin je verkeert wanneer je niet goed weet wie je bent of waar je thuishoort. Alsof je erg met jezelf in de knoop zit. Je bent het puntje van een potlood, ergens op het papier, en je moet je maar zien te redden, zelfs wanneer je gedeeltelijk wordt uitgegumd. Precies het innerlijke conflict waar Moia mee worstelt dus.
De vele beschrijvingen en uitdiepingen van Moia’s gedachten en emoties zorgen er wel voor dat het verhaal soms vaart verliest. Moia maakt veel mee, maar de gebeurtenissen worden niet altijd even vlot omschreven. Bovendien bevat de roman relatief weinig dialogen en vooral veel hersenspinsels en reflecties. Het duurt soms een poos voordat het verhaal weer hervat wordt. Dat maakt dat je je als lezer even door al die overpeinzingen en overwegingen van Moia heen moet bijten om uiteindelijk weer het verhaal te kunnen volgen.
Daar komt nog bij dat Beelen als psycholoog en psychotherapeut de neiging heeft om zeer technische termen te gebruiken die wellicht niet iedereen direct kan plaatsen. De gemiddelde lezer weet nog wel ongeveer wat er bedoeld wordt met ‘frontale kwab’, maar woorden als ‘amygbala’ moest ik opzoeken. Hoewel het nooit verkeerd is om op deze manier je vocabulaire uit te breiden, kan het gebruik van deze specialistische termen het verhaal wel wat vertragen en het begrip ervan vermoeilijken voor de lezer.
De flashbacks in het boek dragen bij aan die vertraging en complexiteit. Ze verklaren Moia’s onzekerheid en eenzaamheid en leggen haar trauma bloot. Ook maken ze de roman dynamischer dan wanneer deze geheel chronologisch geschreven zou zijn: een lineair verloop van het verhaal was wellicht wat saai geweest. Beelen maakt echter zó vaak gebruik van terugblikken dat het verloop van het verhaal in het heden soms wat wordt afgeremd. Bovendien zijn de flashbacks af en toe ook verwarrend. Als lezer moet je goed opletten, omdat je anders kwijtraakt in welke fase van Moia’s leven je je bevindt.
Toch is die wirwar van ervaringen, herinneringen en reflecties juist de reden waarom het boek zo goed slaagt in het realistisch overbrengen van Moia’s gedachten en emoties. In het echte leven denken mensen namelijk vaak ook niet op een logische, geordende manier terug aan hun jeugd. Die ervaringen worden met elkaar vermengd, zonder een duidelijke structuur. Hier komt de benadering van de cultural memory studies goed van pas. In het geval van Moia verklaren de verschillende herinneringen, gecombineerd met de dingen die ze als volwassene meemaakt, haar onzekerheid en sturen haar op een zoektocht naar liefde en affectie die ze pas kan volbrengen als ze leert om van zichzelf te houden.
Het blijft lastig om de vinger te leggen op het daadwerkelijke thema van de roman, maar uiteindelijk gaat Tussenhuids over de uitdagingen van opgroeien, je draai vinden in het leven en het leren leven met een trauma. Beelen slaagt er heel goed in om Moia’s zoektocht naar zichzelf op een realistische manier weer te geven, ondanks de ingewikkelde en soms verwarrende schrijfstijl en opbouw van het boek. Het is een roman waar veel lezers zich in zullen herkennen. Daarom kan het verhaal van Moia dienen als een steuntje in de rug voor iedereen die probeert om te gaan met pijn en verdriet en diens eigen plek in de wereld wil vinden. De roman lijkt geschreven voor iedereen die zich op het punt van een vraagteken bevindt.
Deze recensie door Afra Kiezebrink over Tussenhuids van Lene Beelen werd mede mogelijk gemaakt door het Algemeen Nederlands Verbond (ANV).
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.