Ik geef toe: nog voordat ik één letter van Lies Van Gasse gelezen had, had ik sympathie voor haar werk. Ik houd van multimediale literatuur. Dat begon met het lezen van die klassieker uit het Vlaamse interbellum, Bezette stad (1921) en het heel wat minder bekende werk van Gaston Burssens uit de jaren twintig en dertig. Het liep uit op een liefde voor actuele multimediale auteurs: fotograaf-schrijver Paul Bogaers, componist-dichter Rozalie Hirs en klankdichter-stemkunstenaar-performer Jaap Blonk, om er maar een paar te noemen.
Lies Van Gasse is naast dichter beeldend kunstenaar en begeeft zich met haar werk ook steeds op het kruisvlak van verschillende genres. Zo treedt ze op als live grafisch dichter en is ze samen met Annemarie Estor sinds eind 2009 bezig aan een mailartproject waarvan ze weer verslag doet op een weblog. Bovendien zijn twee van haar boeken zogenaamde ‘graphic poems’. Bij Van Gasse zijn dat niet zozeer geïllustreerde gedichten als wel fragmentarische beeldverhalen, waarin spaarzaam tekst is verwerkt. Sylvia (2010) schreef ze alleen, Waterdicht (2011) samen met Peter Theunynck.
Ik was niet de enige niet die door Van Gasses graphic poems geïntrigeerd was, nog voordat ik ze had kunnen lezen. Sommige besprekers vroegen zich af of hier een nieuw genre was uitgevonden. Nee, natuurlijk: je hoeft maar ‘graphic poetry’ bij Google in te voeren en op ‘afbeeldingen’ te klikken om tientallen internationale voorbeelden op je scherm te krijgen.
Volgens een artikeltje van de wiki Comixpedia zijn er twee basisvormen van het ‘graphic poem’: in het eerste geval gaat het om een bestaand gedicht dat verstript wordt, in het tweede om een poëzievorm die primair visueel van aard is. Waterdicht is een voorbeeld van de eerste soort. Peter Theunynck publiceerde in 1994 zijn bibliofiele en in Nederland onvindbare debuut met dezelfde titel, dat hij voor deze gelegenheid herschreef. Van Gasse schreef met de hand fragmenten uit die tekst op de paginavullende schilderingen waarmee het boek gevuld is. Het geheel ziet er schitterend uit: de bundel is uitgevoerd in meerdere kleuren (wit, zwart, blauw, grijs, bruin…), de pagina’s zijn groot en dragen vaak nog de sporen van het handwerk van Van Gasse – zo zien we de structuur van het papier waarmee ze gewerkt heeft fotografisch weergegeven.
Het boek doet, al klinkt dat misschien oneerbiedig, aan een prentenboek denken. Je leest niet echt in dit boek, je bladert er doorheen. Daar leent het zich goed voor. Feitelijk kun je op elk moment in de tekst inbreken, omdat hij zo fragmentarisch is opgezet. Op de achterflap wordt dan wel een spannend verhaal samengevat (‘In Waterdicht wordt het avontuur verhaald van een walvisvaarder die huis en haven achterlaat om zijn dromen en demonen na te jagen’), in werkelijkheid speelt die geschiedenis slechts een ondergeschikte rol. De bundel is vooral de moeite waard vanwege de subtiele combinatie van tekst en beeld. Van Gasse illustreerde de tekst niet eenduidig, maar voegde met haar platen vaak een nieuwe laag aan de interpretatie toe. Dat komt vooral door haar schilderstijl: op de platen laten zich grofweg figuren herkennen, maar ze bevatten een wonderlijke dubbelzinnigheid. Lijnen die de zee uitbeelden kunnen tegelijkertijd als haren worden beschouwd, terwijl we de witte vlekken die de eerste bladzijden van het boek doorspoken achtereenvolgens kunnen zien als rookpluimen, mistflarden, zeeschuim, ogen, vissen en wolken. Theunyncks bijbehorende teksten zijn ‘klassiek’ lyrische regels, soms zó vol beeldspraak en klankrijm dat het haast teveel van het goede wordt: ‘Op het staketsel staan klein en nietig/ als meeuwen, de kop in de wind,/ de staart in de steen,/ de bestaanden’.
Sylvia daarentegen bestaat uit afgemeten zinnen. ‘Alles werd troebel.’, ‘Stroming dreef ons uiteen.’, ‘Ik had een vriend gevonden.’, dat werk. Op het eerste gezicht lijkt het boek ook een eenduidig plot te hebben: Sylvia en haar geliefde beleven een relatiecrisis, de man vertrekt met een imaginair kind dat hem aanpraat dat Sylvia eigenlijk nooit bij hem paste, waarna de man het kind ombrengt en de geliefden elkaar (misschien) weer terugzien. Als ik het zo beschrijf lijkt het eerder om een graphic novel te gaan. Wel bevatten de illustraties precies de meerduidigheid die ook Waterdicht de moeite waard maakt. Dit keer zijn ze in zwart-wit uitgevoerd.
Op veel van de plaatjes is het niet precies duidelijk waarnaar je precies zit te kijken. Wat we wel zien, is moeilijk te duiden vanwege de mythische ondertoon in het verhaal: er wordt een kind uit de schedel van de mannelijke hoofdpersoon geboren en het is niet aan te geven of dit kind in de verhaalwereld nu wel of niet echt bestaat. Anders dan misschien te verwachten is groeit dit kind niet uit tot een god van de wijsheid, maar tot een plaaggeest die symbool staat voor de verwijdering tussen de hoofdpersoon en zijn geliefde Sylvia. Tot de indrukwekkendste pagina’s behoren diegene waarin we de man in euforie het kind zien ombrengen, nadat het kind enkele pagina’s eerder in griezelige speelsheid de keel van de man heeft vastgegrepen.
Soms doen in beide graphic poems de tekeningen zélf aan poëzie denken: zoals goede gedichten laten de platen zich op verschillende manieren interpreteren. Zo zetten deze bundels de definitie van wat literatuur is op scherp. Dat is vaak de kracht van multimediale literatuur: in een klimaat waarin er nauwelijks meer omlijnde ideeën bestaan over wat poëzie mag heten en wat niet, tasten multimediale dichters de grenzen af.
Naast haar twee beeldende bundels bracht Van Gasse echter ook twee reguliere boeken uit: Hetzelfde gedicht steeds weer (2008) en Brak de waterdrager (2011). Hoewel de eerste van die twee een aantal illustraties uit Sylvia bevat, is het verder een ‘normale’ dichtbundel. De taal is ook minder proza-achtig dan in Sylvia:
Ze wil een man in huis, maar
met zijn benen kan ze niets.Tenen krullen op.
Lakens kruipen als kamerplanten
tot tegen het plafond.Geen gedachte hoger dan een kamerraam.
Geen aanraking, hoe intens of dierbaar ook,
zoals haar vingers in het klamme laken.Er is een mooie grijze vlek
waar ze zijn naam noemt.
Ze zocht een man. Verder
dan zijn handen kwam ze niet.
Hierin staan opnieuw korte zinnetjes als ‘Ze zocht een man’, maar in de context van een heel gedicht werken ze veel beter dan geïsoleerd op een pagina. Ze maken hier deel uit van een gedicht dat, zoals alle teksten van Van Gasse, eenvoudig lijkt maar verdomd lastig te parafraseren is. Zoals haar illustraties vaak op meerdere manieren uit te leggen zijn, zo schuiven in deze tekst de opkrullende tenen over het opkruipende laken en de oprijzende gedachten heen. Zulke ‘in elkaar gehaakte’ metaforen kom je in dit boek vaker tegen, ook over de grenzen van het gedicht heen. Zo is er elders in de bundel sprake van ‘gaan groeien met de zon’, ‘het opspringen van klaver van klimroos’, ‘het baldadig klimmen van riet’, ‘Gebouwen rijzen op’ en andere fragmenten die herinneren aan het opklimmen in het geciteerde gedicht. Daartegenover staan allerlei fragmenten die juist naar vallen of zinken verwijzen: ‘Soms wordt er gezonken’, ‘Iets zinkt naar de bodem’, ‘aarde/ trok langzaam naar beneden’.
Beide bewegingen – het opgroeien naar de hemel of het neerzinken in de grond – lijken verlangens uit te beelden (verlangens naar de hemel of naar de aarde; naar vrijheid of gebondenheid). Dat is een kernthema van Hetzelfde gedicht steeds weer. In dat opzicht vormt het boek een soort tweeluik met Sylvia, waarin immers de verwijdering en toenadering van twee geliefden centraal stond. Terwijl het graphic poem opent met het beeld van een vlucht vogels, heet de afdeling waaruit bovenstaande regels stammen ‘Over de afstand tussen twee vogels’. Ook de slotpassages van beide boeken lijken in elkaar te grijpen. Tegen het einde van het beeldgedicht lezen we een brief die Sylvia aan haar verdwenen geliefde schrijft en die eindigt met de woorden: ‘Ik zal je niets vragen over wat er gebeurd is. Begrijp alleen dat ik mij uitbreid als een zwarte vlek.’ Op het bijbehorende plaatje zien we een vrouwenfiguur op de grond schrijven; het is onduidelijk of ze een brief schrijft of haar eigen schaduw uittekent. De volgende bladzijden zijn tekstloos en lijken een herontmoeting van Sylvia en haar minnaar uit te beelden, waarna de slotpagina de beide geliefden afbeeldt die elkaar tegemoet rennen. De bijbehorende tekst: ‘Het was een bijzondere ontmoeting. We zagen elkaar, als voor het eerst.’ (Zie voor die laatste afbeelding deze pagina onderaan.)
Wie alleen Sylvia leest ziet dit misschien als een onwaarschijnlijk en abrupt happy end, maar de lezing van Hetzelfde gedicht steeds weer maakt de lezing ingewikkelder en interessanter. In die bundel vindt dezelfde scheiding tussen de geliefden plaats, maar vinden ze elkaar niet meer terug. Hoogstens zijn ze in staat om elkaar af te beelden: de man vormt zijn vrouw uit een homp klei, terwijl de vrouw is gemaakt om te schrijven en in dat schrijven wellicht haar verlangen bevredigt:
Ze had een lichaam, niemand las het.
Misschien moest ze wat zijn.
Ze viel als een hond in slaap tussen de boeken.
Schreef hetzelfde gedicht, steeds weer.
Dit leven tussen de boeken en steeds hetzelfde gedicht schrijven zet het slot van Sylvia in een ander licht. Waarschijnlijk vindt de herontmoeting nooit plaats, maar alleen in de fantasie van Sylvia. Niet voor niets zien we haar een schaduw als een brief op de grond schrijven en heeft de mannelijke figuur op de slotpagina ook veel van een schaduwbeeld weg. In het tweeluik van deze twee bundels weet Van Gasse het projecteren van het eigen verlangen op een ander zowel in tekening als in tekst uit te beelden.
Ook Brak de waterdrager en Waterdicht zou je als een tweeluik kunnen lezen, met opnieuw het verlangen als overheersend thema. Dat verlangen wordt in deze bundels echter minder in de liefde tussen man en vrouw (en eventueel kind) gezocht, maar in de menselijke ‘relatie’ met de zee. Waterdicht gaat over het leven op zee en het jagen op walvissen. Niet alleen Herman Melvilles Moby Dick is hier een belangrijke referentie, maar ook de sirenen die in Homeros’ Odyssee de mannen tot een schipbreuk willen verlokken: ‘Hoe hoe de sopranen zingen/ in ons hoofd./ Hoe lava brandt/ in onze handen.// Niemand die ons aan de mast/ vastbindt, of was/ in onze oren giet.’
In Brak de waterdrager speelt de zee- en strandmetaforiek ook een rol, maar Van Gasse verbindt die hier met een hele reeks andere lijnen. Zo schrijft ze over oorlog , over vrijheid en het contact tussen menselijke lichamen, waarbij ze soms woorden gebruikt die aan Hetzelfde gedicht steeds weer herinneren: ‘Men strekte zich uit in de middagzon/ en krulde de tenen naar zichzelf.’ Een regelmatig terugkerende figuur is de waterdrager uit de titel, die in zijn mond slokken water naar de zee brengt. Dit water naar de zee dragen kan als een symbool worden opgevat voor veel van de nutteloze of paradoxale acties die in dit boek worden ondernomen: ‘Hier telde men lampen overdag,/ zocht men naar supermarkten ’s avonds’, heet het ergens, en verderop ‘Als een schim komt hij soms langs haar deur./ Toch kwam hij nimmer weer.’ De beschreven wereld blijft paradoxaal en zinloos; zo weet men niet waar men ook alweer een oorlog voor begonnen is. Toch blijven de personages proberen om met hun acties betekenis te geven aan hun leven. Ook het boek zelf doet dat; een typerende zin uit het boek luidt ‘het streefdoel blijft toch samenhang’.
Met het lange gedicht ‘Maelstrom’, de tweede afdeling van de drie die de bundel telt, schreef Van Gasse haar overtuigendste tekst tot nu toe. Het gedicht beslaat slechts negen bladzijden, maar is een heel fascinerend spel met terugkerende motieven waarin je kunt blijven lezen en heen- en weerbladeren. Mooi is vooral dat de woorden in deze afdeling, net als op de beste bladzijden van de graphic poems, een maximale geladenheid en dubbelzinnigheid krijgen. Regels als ‘Toen ging men met de handen/ helften maken. Eensluidend/ deelde men het oppervlak’ verwijzen naar de man-vrouwthematiek (als twee ‘helften’ die naar elkaar op zoek zijn), naar de verdeel-en-heerspolitiek die met oorlog gepaard gaat, naar het splijten van de Rode Zee in de Bijbel. En de regels ‘We hadden alle dagen zon./ Er was maar één schaduw die groeide’ brengt de lezer terug naar de schaduwthematiek in Sylvia en Hetzelfde gedicht steeds weer.
Wie aan een bundel van Lies Van Gasse begint, doet er goed aan ook de andere drie bundels te lezen. De vier boeken samen laten een boeiende overlap zien, een web van thema’s dat zich over steeds meer bundels uitvlekt. Het maakt benieuwd naar een nieuw boek, of naar twee nieuwe boeken, want het wachten lijkt op een nieuw graphic poem én een reguliere bundel.
Lies Van Gasse
Hetzelfde gedicht steeds weer
Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2008, 63 p.
ISBN 9789028422735
Lies Van Gasse
Sylvia
Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2010, 89 p.
ISBN 9789028423220
Lies Van Gasse
Brak de waterdrager
Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2011, 54 p.
ISBN 9789028423985
Lies Van Gasse & Peter Theunynck
Waterdicht
Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2011, 47 p.
ISBN 9789028424289
Reacties
geert daenen
ik ben benieuwd wat Lies van gasse zelf van deze besprekingen,interpretaties vind en in hoeverre dat ze vind dat dit voor haar klopt.
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.