Essays

Voorbij de satire. Over het genre van de activismeroman    

De roman en activisme: ze lijken niet voor elkaar gemaakt. De activist die de pen als wapen gebruikt, schrijft eerder protestliederen, manifesten, pamfletten of zelfs gedichten: media die de vluchtigheid van het moment en de benodigde strijdbaarheid kunnen vangen. De roman is veel te traag om op de barricaden te functioneren. Wat dat genre wel kan: die barricaden na afloop van commentaar voorzien. En dat gebeurt volop, want er bestaan talloze romans en literaire non-fictietitels over activisten en politieke idealisten, ook in de Nederlandse literatuur.

Wie verwacht dat deze titels het links-activistische vuur in de letteren brandend houden zoals socialistische gedichten of protestliedjes dat doen, zal teleurgesteld zijn: vaak staat in de activismeroman eerder het echec dan de strijdbaarheid centraal. Vooral op de rode jaren zeventig en vroege jaren tachtig wordt meestal met verbijstering teruggeblikt door voormalige communisten en idealisten. Kort na de val van de Muur en de ineenstorting van de Sovjet-Unie verscheen een eerste golfje: denk aan de essaybundel Alles moest anders, met bijdragen van onder meer Anet Bleich en Elsbeth Etty, aan de memoir De man die faalde van Etty’s partner Gijs Schreuders of aan de roman De greep naar de macht van Kees van der Pijl, allemaal uit 1991-1992. Maar niet alleen in de jaren negentig sloeg links Nederland massaal aan het zelfkastijden, ook in de 21e eeuw bleef de verbittering doorklinken in autobiografische titels over activisme en politiek in de jaren zeventig. De toon varieert tegenwoordig vaak van milde ironie (Rob van Essens Kind van de verzorgingsstaat, 2016) tot schril cynisme (Meindert Fennema’s Goed fout, 2015). Soms is er trouwens ook nog wel eens een bijna machistisch triomfalisme te herkennen over de vrijheid en de politieke mogelijkheden van de jaren zeventig (Chris van Esteriks Jongens waren we, 2016).

Van Esteriks titel, uiteraard een verwijzing naar Nescio’s Titaantjes (1915) dat feitelijk ook al een ‘wereldwijze’ afrekening met ‘wereldvreemde’ idealisten was, wijst op een thema dat in veel activismeboeken op de voor- of achtergrond aanwezig is: genderrelaties. Anja Meulenbelt wees er in haar klassieker De schaamte voorbij (1976) al op dat mannen binnen de linkse bewegingen waarin zij actief was bepaald weinig ruimte boden aan vrouwen, en dat de politieke ruimdenkendheid die ze cultiveerden zich niet uitstrekte tot hun persoonlijke leven. In de 21e eeuw is dat besef alleen maar gegroeid. Een van aangrijpendste illustraties daarvan zie je in de televisiedocumentaire Onze kresj (2014), gemaakt door regisseur Marije Meerman en haar broer en cameraman George Meerman, die zelf eind jaren zestig op een anti-autoritaire ‘kresj’ in Amsterdam zaten. Aan de hand van gesprekken, beelden en archiefstukken uit die tijd fileren de makers met evenveel scherpte als empathie de idealen die schuilgingen achter dit initiatief, en hoe die mislukten: niet zozeer vanwege hun politieke onhaalbaarheid, maar eerder door de misogynie, ongelijkheden en jaloersheden binnen de beweging. De documentaire laat zien hoe de moeder van de makers in het verborgene onderdoor ging aan het zogenaamd vrije seksuele klimaat binnen de groep, waar haar partner volop van profiteerde.

Aan de andere kant lees je in sommige boeken over activisme ook een omgekeerde angst, namelijk dat mannen in idealistische milieus van hun mannelijkheid ontdaan zouden worden. Ze zouden van kruiperigheid geen weerwoord meer kunnen bieden aan hun dominante feministische vrouwen, is dan het cliché. Een van de meest krasse verbeeldingen daarvan lezen we terug in de komische novelle Tejo (1983) van Harrie Jekkers en Koos Meinderts, een boek over een ‘gefeminiseerde dertiger, die breiend, bewust knuffelend, en aktief niet neukend, ten onder gaat’, om de advertentietekst te citeren. Vrouwen die het seksisme van mannelijke activisten analyseren, mannen die jammerend de dominantie van feministen beklagen: het is een steeds terugkerend patroon binnen de publieke verbeelding van het politiek idealisme. Het links-activisme werkt in dat opzicht trouwens heel anders dan het rechts-activisme: in romans waarin rechts-activistische milieus worden uitgebeeld, zoals Emy Koopmans Het boek van alle angsten (2020) of Elfie Tromps Pietà (2021), draait het vaak om mannengroeperingen die gewelddadig  de maatschappelijke macht in handen proberen te houden.

Tijd om eens in een aantal romans over het recente of verdere links-activistische activistische verleden te duiken, om te zien of deze wat stereotiepe tegenstelling ook in de jaren 2010 en 2020 nog zo zichtbaar is – en of er nog steeds zo wrang en satirisch over activisme geschreven wordt.

De glimmende motorkap van een Volvo 244

 De saamhorigheidsgroep (2020) van Merijn de Boer past alvast perfect binnen het bestaande vertoog over activisme en seksualiteit. Deze roman is van de boeken die ik in dit stuk bespreek veruit de bekendste en de succesvolste: hij won de BNG Literatuurprijs 2020 en de Inktaap 2022, en in maart 2022 rolde een respectabele achtste druk van de persen. Het boek verbeeldt een idealistische groepering in de vroege jaren tachtig en is werkelijk doortrokken van al dan niet gesublimeerde seks. Dat begint al bij de omslagillustratie: de in Nederland canoniek geworden PSP-foto waarop Saskia Holleman naakt poseert met een koe. De politieke betekenis van die poster – een pleidooi voor ontwapening – is betekenisvol voor dit boek, maar belangrijker nog is dat dit omslagbeeld voor veel Nederlanders een tijdgeest vangt: een tijd van zogenaamd vrije seks en al dan niet functioneel naakt, van goedbedoelde en enigszins onhandige betrokkenheid bij de wereld.

Dit boek past in een subgenre binnen de activismeromans: dat van boeken waarin kinderen van uitgesproken activistische ouders hun frustraties en trauma’s verwerken. De verschrikkelijke jaren tachtig van Tim Kamps (2018) heeft recentelijk vanwege een televisiebewerking extra aandacht gekregen, maar er zijn er meer: Goed volk (2017) van Teun van de Keuken en Politiek gevangene (2008) van Aukelien Weverling bijvoorbeeld. Voor alle duidelijkheid: de politiek gevangene in de laatste titel is het hoofdpersonage, een meisje dat zucht onder het juk van haar activistische moeder. Zo larmoyant kan dit genre zijn.

Ook De Boer putte uit persoonlijke herinneringen. Zijn ouders maakten deel uit van een nog steeds bestaande idealistische groepering die zich de Saamhorigheidsgroep noemt. Dat dit boek deels als een vorm van traumaverwerking kan worden gelezen, wordt gesuggereerd door een scène waarin Bernhard Wekman, focalisator gedurende een belangrijk deel van het boek, het huis binnenstapt waarin een bijeenkomst van de Saamhorigheidsgroep plaatsvindt:

Een open deur leidde naar een kinderkamer. In een houten wieg met spijlen lag een baby met een donkerbruine huid en amandelvormige ogen, waar de ene na de andere traan uit rolde. Het jongetje droeg een gebreide trui met daarop de bekende Opland-afbeelding, van een actievoerder die een raket omverschopt. […] Een beetje gehaast liep hij terug naar de deur van de woonkamer. Hij duwde hem open en stapte naar binnen, maar aanvankelijk werd hij door niemand opgemerkt. De mannen en vrouwen in de kamer omhelsden elkaar. Er stond zachte newagemuziek op. Het rook naar wierook.

Merijn de Boer had als baby zelf zo’n trui, zo kun je zien in een artikel uit de Volkskrant van 4 oktober 2020, dus de boodschap ligt er duimendik bovenop. Met deze scène verbeeldt De Boer het vaker geuite gevoel dat kinderen van activistische ouders aan hun lot worden overgelaten: of het nu door seks, door knuffelsessies of door verhitte politieke debatten komt, van hun eigen huilende kinderen zouden activisten en idealisten zich weinig aantrekken.

Diezelfde Volkskrant-reportage beschrijft een ontmoeting tussen De Boer en de resterende leden van de Saamhorigheidsgroep. De groepsleden zijn gereserveerd over het boek, dat ze trouwens niet allemaal hebben gelezen: de uitgave benadrukt volgens hen te weinig dat De Boer een forse dosis fictie aan de realiteit heeft toegevoegd. Vooral de dominante rol van seks springt de groepsleden in het oog: in werkelijkheid was daar in de vroege jaren tachtig volgens hen totaal geen sprake van. Ook het zweverige gedrag van de fictionele groepsleden wordt door de eigenlijke Saamhorigheidsgroep met verbazing ontvangen. Maarten Verberk: ‘Dansen in de duinen, om maar wat te noemen, hebben wij natuurlijk nooit gedaan. In feite was het een vrij serieuze club, betrokken bij maatschappelijke kwesties en gericht op maatschappelijke verbeteringen, met hier en daar een speelse inslag. Dat kun je ook zien aan het truitje dat ik destijds heb gebreid.’ (Een cynicus ziet hier zijn vooroordeel weer bevestigd: yep, het was een man die het Opland-truitje breide.)

Het zijn veelzeggende reacties. Natuurlijk weten de groepsleden feit en fictie wel van elkaar te scheiden, en dat De Boer zijn fantasie op deze groep en deze periode heeft losgelaten, is uiteraard zijn goed recht. Typisch is echter wel de richting waarin die fantasie fladdert: naar de sensatie, niet naar het diepere begrip. Nergens in de roman wordt een scherpe verbeelding gegeven van de idealistische en ideologische overtuigingen van de personages.

De Saamhorigheidsgroep heeft een caleidoscopisch karakter, alsof De Boer alvast naar een televisiebewerking heeft toegeschreven. De plot laveert tussen 1982-1984 en 2018-2019, waarbij het overgrote deel is gereserveerd voor de belevenissen van de Saamhorigheidsgroepsleden in het Haarlem, Heemstede en Amsterdam van 1982-1983. We volgen de levens van alle groepsleden, maar de hoofdfiguur is Bernhard Wekman, een opportunistische jonge diplomaat die zich via een bekende in een opwelling aansluit bij de Saamhorigheidsgroep. Zijn naam is veelzeggend: deze man staat met beide benen op de vloer en is niet zozeer meer woke als wel ‘wakkerder’ dan zijn dromerige medegroepsleden, zo is de suggestie. Dat hij met zijn keuze voor de Partij van de Arbeid, met zijn ‘bordeauxrode Volvo 244’ en zijn nette pakken geen enkele aansluiting vindt bij de minimalistisch levende idealisten uit de groep, is vanaf het eerste moment duidelijk. Hij laat echter ook een oogje vallen op groepslid Lisa, vrouw van Tristan, en blijft mede voor haar de groepsbijeenkomsten bezoeken, waarin de leden onder meer bediscussiëren hoe ze hun donaties gaan inzetten. Tien procent van hun bezit vloeit namelijk verplicht in een pot van waaruit ze projecten steunen in wat dan nog de Derde Wereld genoemd wordt. Vanwege de vruchtbaarheidsproblemen van Tristan zoekt Lisa intussen – met instemming van haar man – seksuele toenadering tot Bernhard, in de hoop zwanger te kunnen worden van een kind dat Tristan zal opvoeden als het zijne. Het zal niet verrassen dat de dramatische kern van het boek schuilt in deze driehoeksverhouding en in de jaloezie die erdoor ontstaat. Die culmineert uiteindelijk in een slapstickachtige, gezochte scène waarin Tristan afrekent met zijn rivaal. De lijnen kruisen elkaar vervolgens weer in 2018-2019, wanneer een veel oudere Bernhard met zijn verleden wordt geconfronteerd.

Dit is een zeer vaardig vertelde roman: op een ogenschijnlijk droog-registrerende manier, met een toefje couleur locale (de personages dragen spijkerpakken, eten op een bijeenkomst ‘blokjes kaas met een zilverui erop’, drinken uit een VPRO-mok of een Wereld Natuur Fonds-beker, enzovoorts), schetst De Boer een beeld van hoe het idealisme in de vroege jaren tachtig functioneerde. De Boer is daarbij duidelijk meer geïnteresseerd in de psychologische dan in de ideologische achtergronden van zijn personages. Het is niet dat De Boer zijn huiswerk niet heeft gedaan: hij herinnert de lezer er regelmatig aan dat alles in het leven van deze mensen om politieke en internationale betrokkenheid gaat. De Saamhorigheidsgroepsleden slagen er maar kort in om wat te kletsen over hun eigen leven ‘[w]aarna het meteen weer over de Falklandoorlog of kernraketten ging’, staat er bijvoorbeeld. Enkele demonstraties en bezettingen worden ook van binnenuit beschreven, waaronder een weinig bekende bezetting van loodsen voor radioactief afval in Velsen-Noord, die daadwerkelijk plaatsvond op 26 februari 1983. Het merkwaardige is alleen dat de persoonlijke betrokkenheid van de groepsleden zo in het vage blijft. Wat bezielt hen om zich zo hartstochtelijk voor de wereld in te zetten? Waarover zijn ze het oneens? Waarin verschillen ze van de gemiddelde Nederlander, die wel meeliep bij de megademonstraties tegen kruisraketten, maar niet zo ver ging tien procent van diens inkomen aan goede doelen te doneren?

Wanneer je de roman volgt, lijkt voor een belangrijk deel van de groepsleden de betrokkenheid onzuiver: vooral de mannen zijn eerder in seks geïnteresseerd dan in de wereld. Het meest uitgesproken zie je dat bij Bernhard en bij Ralf, een seksueel roofdier dat in het verleden Lisa verkracht heeft. Daarnaast bestaat er nog een duidelijke interesse van (de met Annelies getrouwde) Wiebe voor groepsgenoot Renate, en probeert docent Laurens de minderjarige zoon Douwe van Ralf en Wijnie te verleiden. Het geeft al bij al een bijzonder morsige indruk van de Saamhorigheidsgroep, en De Boer doet er alles aan om die sfeer verder uit te vergroten: Ralf loopt voortdurend naakt rond, en in de baard van leraar Laurens Overweel ziet Douwe een ‘geel druppeltje’ glinsteren, ‘niet zo ver bij zijn rechtermondhoek vandaan’.

Het frappante en schokkende aan deze roman is dat hij het engagement van een politieke groepering als de Saamhorigheidsgroep met bezadigdheid en ogenschijnlijk milde ironie in een verdacht licht plaatst. Dat is niet alleen een oud verhaal – we kennen inmiddels allemaal de erotische excessen in de slipstream van de jaren zestig – maar vooral een verhaal dat tanden mist. Zo scherp en empathisch als een documentaire als Onze kresj sociaal-maatschappelijke verstandhoudingen binnen een idealistische gemeenschap in beeld probeert te krijgen, zo oppervlakkig blijft de maatschappelijke en uiteindelijk ook de sociaal-psychologische analyse bij De Boer. Daarmee zou je het boek op twee manieren kunnen lezen: als een zeer vlot leesbare en aanstekelijke inkijk in het idealisme van de jaren tachtig (de visie van vrijwel alle recensenten) of als een cynische en conservatieve afrekening met dat milieu. Ik neig sterk naar het tweede oordeel.

Er is nog een beweging voorwaarts mogelijk 

Een totaal andere benadering van hoe je over idealisme in het verleden kunt schrijven, biedt Voorwaarts (2019), een roman van de uiterst productieve Eva Meijer. Romantechnisch is dit boek opmerkelijk sober: je kunt de vertelling misschien het beste horizontaal noemen, een kabbelende beek waarin nauwelijks golven te herkennen zijn. Maar hoe saai het boek plottechnisch misschien ook is, als activismeroman is het boek verrassend en geslaagd. Het wekt namelijk niet alleen een vergeten periode van politiek anarchisme in de jaren 1920 tot leven, maar verbindt die periode ook met een merkwaardige kunstgreep aan het heden. Daarnaast doet Meijer een bewonderenswaardige poging om de verknoping van emotie, affect en ideologie binnen de groepering tastbaar te maken.

Voorwaarts beschrijft het bestaan van een kleinschalige, op veganisme en naturisme gebaseerde commune in het Frankrijk van 1924-1925, die losjes is gebaseerd op een werkelijk bestaande groep rond ‘individualistisch-anarchisten’ Sophie Zaïkowska, Georges Butaud en Louis Rimbault. In de roman heten ze Sophie Kaïzowski, Georges en Louis, dus verbeelding en werkelijkheid komen heel dicht bij elkaar. In het levenspatroon dat zij ontwikkelen – nudisme, nadruk op dans en beweging, veganistisch eten en een minimalistisch leefpatroon – zijn elementen te herkennen van wat de fictieve én werkelijke Saamhorigheidsgroep in de jaren zeventig en tachtig zouden cultiveren. Maar waar De Boer deze bestaanswijze van een grote afstand bekijkt en in het belachelijke trekt, maakt Meijer aan den lijve voelbaar hoe het is om als nudist in een kleine, vijandige plattelandscontext grotendeels zelfvoorzienend te leven:

Onze kamer was te kil en klam om lang te kunnen verblijven, boven het raam was een grote schimmelplek ontstaan. Georges en ik waren er zo min mogelijk en werkten in de woonkamer. We hielden het vuur de hele dag brandend. […] Louis keek me soms aan alsof hij iets wilde zeggen, alsof hij iets wist wat ik niet wist maar als hij dat deed sloeg ik mijn ogen neer en vervloog het moment. Het was te koud om nog naakt te zijn. Bovendien was ik snipverkouden, ik had hoofdpijn van het snot. 

Het gefingeerde dagboek van Sophie dat we in de eerste 130 pagina’s van het boek lezen, is vrijwel geheel in zulk kaal, registrerend proza opgetrokken. Stilistisch ligt het enigszins in lijn met de registrerende passages bij De Boer, maar waar die laatste vooral geïnteresseerd lijkt in couleur locale en in de hypocrisie van personages, draait het bij Meijer vooral om ideeën en om sociale verhoudingen. Veel passages tonen uitvoerig en gedetailleerd de (soms botsende) overtuigingen binnen de groep, zoals het moment waarop Clémence, de partner van Louis, een paard van de slacht probeert te redden en Louis de toenadering tot de dierhoudende dorpsgenoten principieel afkeurt. Sophie ontwikkelt zich daarnaast tot de ideoloog van de groep, en we lezen diverse passages uit artikelen en manifesten die ze schrijft – of het daarbij om vertalingen van historische teksten gaat, is op basis van de roman niet uit te maken. Juist doordat het activisme van de groep zo praktisch is – zo sterk steunt op het zoeken naar nieuwe handelwijzen in de omgang met (mede)mens, dier en omgeving – krijgen deze op zichzelf vrij technische passages een prettig concrete onderlaag.

Ook een andere verhaallijn ondersteunt de ideologische analyse van het boek: de ontluikende liefde tussen Sophie en Clémence. Het wordt steeds duidelijker dat er een merkwaardig contrast bestaat tussen het antiautoritaire wereldbeeld van Louis en de dwingende manier waarop hij binnen de groep de lakens probeert uit te delen. Dat is een discrepantie die je vaak genoeg tegenkomt in activismeromans, zo schreef ik al, maar bijzonder is dat Meijer deze tegenstrijdigheid bij haar personage niet snerend, maar registrerend en schijnbaar onbewogen aan de kaak stelt. Sophie en Clémence ontwikkelen juist in de schaduw van deze dominante man een liefdesband die ook maatschappelijke implicaties lijkt te hebben: ‘Mijn huid bewoog, mijn handen – ik dacht met mijn handen, ze dachten voor me uit. Ik viel niet met haar samen maar wel samen met haar naar een nieuwe plek, voor even.’ In de erotiek van dit niet-dwingende samenzijn zit een utopie verscholen. De liefde tussen beide vrouwen blijkt uiteindelijk vluchtig en kwetsbaar, maar het gevoel van mogelijkheid blijft.

Het zijn dezelfde ingrediënten – de kwetsbaarheid van nieuwe sociale en maatschappelijke mogelijkheden, praktisch activisme – die ook het tweede deel van het boek kenmerken. We maken daarin een abrupte tijdsprong naar het heden, waarin Sam, Jona, Eline en Thomas een poging doen om zelfvoorzienend te leven op een Nederlandse boerderij. Hoewel expliciete relaties tussen het eerste en het tweede deel van het boek vrijwel ontbreken, is het overduidelijk dat er in de ideologische discussies, de sociale verhoudingen en de ecologische overtuigingen parallellen bestaan tussen de beide kleine communale gemeenschappen. Terwijl het eerste deel tragisch eindigt met de doodslag van een van de communebewoners, blijft de hoop op een mooiere toekomst in deel twee echter levend. Weliswaar loopt de relatie tussen Sam en haar vriendin Jona op de klippen en blijft Sam alleen op de boerderij wakker, maar ze slaagt erin een actie op te zetten waarbij een bedreigd bos door tree huggers wordt beschermd. In een cynische roman zou dit het ultieme satirische hoogtepunt zijn, maar Meijer werkt deze actie praktisch, hoopgevend en zonder te veel pathos uit, door de politieke werkzaamheid van het bomenknuffelen te illustreren. Daarmee verandert het boek weliswaar nog niet direct in een pamflet of een gids voor een alternatief leven, maar opmerkelijk is wel hoe het boek hedendaagse lezers met interesse in veganisme en zelfvoorzienend leven van inspiratie en handvatten probeert te voorzien.

Het plezier van een activist 

In Het monster van wokeness (2020), het tweede boek van oud-GroenLinks-Kamerlid Tofik Dibi, slaat die praktische toon her en der om in didactiek. Zo eindigt het boek met een heus ‘Wokabulaire’, een soort woordenboek van sleutelbegrippen in woke Nederland (en over het algemeen ver daarbuiten, want een groot deel van deze begrippen zijn Engelse leenwoorden). Hoewel – didactiek? Qua toon is deze lijst sterk ironisch en tongue in cheek. Zo wordt ‘cultural appropration’ toegelicht als ‘Een aspect van een gemarginaliseerde cultuur overnemen om er zelf beter van te worden, zoals je haar in laten vlechten omdat je Black Panther hebt gezien, maar een paniekaanval krijgen als je per ongeluk in de Bijlmer uit de metro stapt’, en staat er bij ‘heteronormatief’: ‘Doe je ogen dicht en beeld je een wonderlijke wereld in met een grijze hoekbank, een zoontje met autootjesbehang, een dochtertje dat op een Frozen-pop lijkt en elke zondag 6 à 7 minuten seks in missionarisstand.’

Nog even los van de voorkennis die dit soort ‘toelichtingen’ vragen, maken deze voorbeelden duidelijk dat Dibi’s roman vooral mikt op lezers die zelf al diep in de debatten en het discours rond wokeness zitten. Wie verder van dit milieu af staat, zal weinig plezier aan deze roman beleven, de grapjes nauwelijks begrijpen en de politieke twistpunten moeilijk kunnen volgen. Het boek is in de overdrive geschreven, in een razendsnel heen en weer kaatsend proza dat ongetwijfeld voor sommige oudere lezers tenenkrommend is en dat dateert waar je bij staat, maar dat je als lezer wel onmiddellijk in het activistische milieu katapulteert dat het probeert te beschrijven en te begrijpen. Dibi toont zich daarbij, in weerwil van zijn nogal overtrokken en onheilspellende titel, een slim en genuanceerd analist. Het boek is bepaald geen aanval op de progressief-linkse milieus van deze tijd, al laat het wel de achterkant zien van een radicale keuze voor een bestaan in de progressieve voorhoede van vandaag.

Hoofdfiguur van deze roman is de jonge activist Kawtar Karaman, die onder de naam Kannibelle furore maakt op Twitter door het adresseren van ongelijkheid. Een van haar grootste successen boekt ze aan het begin van haar twitterloopbaan, als ze viraal gaat met een filmpje waarin ze het racisme en de misogynie van een populaire tv-kok ontmaskert. Haar publieke rol groeit daarna: verschillende kwesties die ze aankaart worden opgepikt. Tegelijk weten weinigen van haar nom de plume: ze is werkzaam bij de keurige, hagelwitte krantenredactie van NRC Handelsblad, die het vermoedelijk niet prettig zou vinden om te horen dat ze zich met uitdagende acties op de uiterste linkerflank beweegt.

Veel aandacht in de roman gaat uit naar het kleine vriendengroepje dat wél op de hoogte is van Kawtars twittercarrière: drie andere activisten die – in de stijl van een goede Hollywoodfilm of verslavende serie – alle drie een andere plek in het activistische spectrum innemen. Er is de rustige en vrij gematigde Simone, de die-hard theoreticus Huda en de enige witte man in het gezelschap, Florian, die zich uiteraard bewust is van zijn privileges. De plot van de roman wordt niet alleen voortgestuwd door de tientallen tweets en whatsappberichten die zijn weergegeven en aan het boek een levensecht aura geven, maar ook door de ogenschijnlijk achteloze discussies tussen de groepsleden, die enerzijds hun sociale codes illustreren, maar ook eenvoudigweg veel van hun ideologische overtuigingen blootgeven:

‘Waarom doe jij wat je doet?’

‘Hoe bedoel je?’

‘Ik wil niet voor Huda of Simone spreken, maar wij weten alle drie hoe het is om anders behandeld te worden, jij… niet… of in ieder geval…’

‘Girl, spit it out. Jij weet niet hoe dat is, no offense, Floor.’

‘Ik kies mijn eigen woorden okurrr. Jij behoort niet tot een minderheid. Wat beweegt je?’

‘Laat die jongen met rust. Wel of niet woke zijn, ik heb een hekel aan dat woord, heeft niks met huidskleur te maken.’

‘Dat ben ik helemaal eens met Simone. Dit is gewoon waar ik in geloof. Ik hoef niet persoonlijk geraakt te worden door iets om te weten of het fout is.’

[…]
‘Laat die meiden en drink je biertje, Floor. Anders ben je woke, maar nuchter. Dat zijn de zuurste mensen.’

‘Ey, hou op hoor, Simone, hahaha.’

‘Is toch zo? Of valt het jullie niet op dat veel woke mensen best ongelukkig overkomen?’

‘Deze thee is heet!’

Dibi slaagt er met dit soort dialogen in om een ander beeld te schetsen van de woke gemeenschap dan in de mainstreammedia gebruikelijk is: het zijn nu eens niet het ‘radicalisme’ of de humorloosheid die centraal staan, maar juist de lichtheid en het plezier. Deze uitbundige roman is stilistisch, qua snelheid en qua plot zo’n beetje de antithese van Voorwaarts, maar de boeken hebben ook iets gemeen: via heel verschillende technieken proberen ze voorbij de satire van de typische activismeroman te komen, voorbij het gemakzuchtig in het belachelijke trekken van ‘gekkies’ met overtuigingen. Beide romans proberen ook de stereotiepe seksualisering in het activismemilieu (mannen als autoritaire macho’s/verzwakte slappelingen enzovoorts) te ontkomen, waarbij Dibi misschien nog wel beter slaagt: deze roman is overduidelijk vanuit een niet-heteronormatief kader geschreven, maar maakt daar nauwelijks een punt van.

Ingewikkeld aan Het monster van wokeness is dat de roman enerzijds links (digitaal) activisme probeert te normaliseren, maar tegelijkertijd een pleidooi voor gematigdheid houdt. Dat pleidooi ontwikkelt zich op het niveau van de plot, namelijk wanneer Kawtar en haar vrienden een witte gaybar succesvol aanklagen voor racisme, omdat die club hiphop zou boycotten. (Heel in de verte doet deze casus denken aan de controverse rond club De School in Amsterdam, die de deuren moest sluiten omdat de organisatie zich onvoldoende tegen racisme had uitgesproken in de weken na de Black Lives Matter-demonstraties van juni 2020.) Kawtar stelt zichzelf expliciet de vraag of ze met haar oordeel te snel komt, en de roman laat verderop expliciet zien hoe giftig deze actie uitpakt voor Kannibelle en haar twittergenoten – en hoe verkeerd ze zaten. Ook in de passages waarin Kawtar op haar eigen ontwikkeling en twittergedrag reflecteert, zit zo’n pleidooi voor gematigdheid besloten: meer en meer gaat ze haar online activisme als een vorm van verslaving beschouwen. ‘Als mijn online aanwezigheid een drug zou zijn, is het heroïne. Van iedere tweet check ik iedere paar minuten hoeveel likes en shares ze verzamelen en van wie die komen. Tien minuten geen shot en mijn brein krijgt honger.’ Het is een bekende, maar ook enigszins versleten manier van spreken over sociale media: wie socialemediareacties consumeert, zou steeds grotere doses nodig hebben om dezelfde kick te beleven.

Uiteraard dreigt het boek daarmee wel zijn eigen progressiviteit te ondergraven: is dit boek, waarin de twittercarrière van Kawtar steeds tragischer trekjes krijgt, uiteindelijk ‘gewoon’ weer een roep om het keurige midden? Dat is te somber, denk ik. De plot van Het monster van wokeness doet weinig om het bestaan van linkse online activisten als glamoureus en gemakkelijk voor te stellen, en het boek stelt beslist vragen bij de keuze van sommige mensen om zich zo scherp in het ongelijkheidsdebat te positioneren. Tegelijkertijd blijft het werk ook onverminderd kanttekeningen plaatsen bij de positie van dat zogenoemde redelijke midden, en wordt onder meer aan het slot – dat ik niet zal verklappen – ook pijnlijk duidelijk hoe wit privilege werkt. Zo wordt het onlogisch om het boek te lezen als een steun aan de veelgehoorde overtuiging dat we minder uitgesproken geluiden in het activismedebat nodig hebben. Dibi toont: we hebben niet minder scherpe stellingnames nodig, maar we hebben een wereld nodig waarin het voor activisten in de voorhoede mogelijk wordt om veilig hun werk uit te oefenen. Daarnaast pleit hij voor checks and balances op het interpersoonlijke vlak: activisme zou nooit ten koste moeten gaan van mensen die ons nabij zijn. Dat Kawtar als Kannibelle genadeloos de privileges en overtuigingen van haar witte vriendin Sophie aan het publiek prijsgeeft, verdient niet de schoonheidsprijs, zo suggereert deze roman.

De schijnwerper op nieuwe activismeromans 

Voorwaarts en Het monster van wokeness zijn geen boeken die blijvend het literaire debat gaan bepalen, zo vermoed ik. Er verschenen van beide boeken enkele welwillende besprekingen, maar die aandacht viel in het niets bij de lof voor De Saamhorigheidsgroep. Toch mag duidelijk zijn dat ik in de boeken van Meijer en Dibi mogelijkheden zie voor de activismeroman die in het erg voorspelbare boek van De Boer volledig buiten beeld blijven: deze boeken geven mij het gevoel dat het mogelijk is om de roman te gebruiken als een instrument om activisme daadwerkelijk beter en meer van binnenuit te begrijpen. Ze verdienen daarom in deze tijd, waarin activisme opnieuw op zoveel publieke aandacht kan rekenen, een groter leespubliek dan ze misschien gevonden hebben. Willen we activisten van hun stigma ontdoen, dan is een beter beeld van hoe ze werken en denken wel een eerste vereiste.

Satire lijkt me bij die doelstelling een dood spoor. We beschikken over meer dan genoeg romans waarin met bitterheid of op een ironisch toontje met idealisme afgerekend wordt – nu lijkt het me tijd om de verbeelding te gaan inzetten om activisme dichterbij te brengen, in plaats van op een maatschappelijk zijtoneel.

 

Een essay van Laurens Ham over de volgende werken:

 

Merijn de Boer

De Saamhorigheidsgroep

Querido, Amsterdam/Antwerpen, 2020, ISBN 9789021418209, 395 p.

 

Eva Meijer

Voorwaarts. Roman

Cossee, Amsterdam, 2019, ISBN 9789059368330, 238 p.

 

Tofik Dibi

Het monster van wokeness

Prometheus, Amsterdam, 2020, ISBN 9789044637502, 175 p.

 

 

Geplaatst op 24/07/2022

Tags: activisme

Categorie: Essays

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.