Nog geen tien bladzijden ver in deze roman, dacht ik plots: wat een sexy boek! Dit adjectief zou tijdens de lectuur niet meer verdwijnen. Natuurlijk komen er tijdens het lezen altijd woorden tevoorschijn die niet in de tekst staan – oordelen, eigenschappen, ideeën – maar toch: waar kwam dat vandaan? Werd het ingefluisterd door ‘advance praise’ op de achterflap van de Engelstalige editie (die ik een paar maanden geleden opzij had gelegd om recent door de Nederlandse vertaling te vervangen): ‘Rachel Kushner writes dazzling, sexy, glorious prose’? Had het portret van de in Los Angeles wonende auteur er iets mee te maken? Of was het volledig terug te brengen tot de zinnen die ik onder ogen kreeg, tot de woorden en de ideeën van de verteller, en tot het inderdaad sexy proza? Sexy: ‘seksueel prikkelend, met veel sexappeal’ (erotische aantrekkingskracht); en daarnaast (algemener en banaler): ‘aanlokkend en leuk’.
De vlammenwerpers, Rachel Kushners (1968) tweede roman, gaat over meisjes en motoren, of liever: over één motorrijdend 23-jarig meisje – tevens de ik-verteller – dat in 1975 naar New York verhuist om kunstenares te worden. Ze wordt Reno genoemd, naar de stad in het westen van Amerika waar ze vandaan komt. Haar echte naam komen we nooit te weten. Ze wil kunst maken door met een Moto Valera lijnen te trekken in de zoutvlaktes van Nevada. Snelheid en tekenen: haar twee passies. Met als gevolg:
Ik dook ineen en zette de gashendel vast. De zoutvlakte strekte zich voor me uit. […] Ik reed nu 228 kilometer per uur. Twee olielijnen aan weerszijden van me markeerden de baan, een derde in het midden. Ik vloog over de middenstreep. Ik reed 232 kilometer per uur. Toen 236. Ik had een scherp besef van het nu. Niets deed er nog toe behalve die milliseconden van het leven bij die snelheid. In de verte spanden de zoutvlakte en de bergen samen en vormden één troebele draaikolk. Ik begon de uitgestrektheid van dit oord te voelen. Of misschien niet ik, maar de motor, waarvan de banden bij elke omwenteling de afstand maten. Ik voelde een genegenheid voor die banden zoals ze daar onder me voortsnelden. Er stak een straffe windvlaag op. Ik werd omver geduwd en op de grond gesmeten. De motor vloog over de kop. Ik klapte met mijn hoofd tegen het zout, smakte op het witte beton.
Het verslag van deze rit valt samen met het tweede hoofdstuk van De vlammenwerpers. Pas verderop vertelt Reno wat er aan haar poging tot kinetische land art in de zoutvlaktes vooraf is gegaan. In New York heeft ze geprobeerd om vrienden te maken: ‘Ik ging ervan uit dat het een kwestie van tijd was voor ik mensen zou ontmoeten, ergens deel van zou gaan uitmaken.’ Voor een van die mensen – een oudere man die ze op café leert kennen – valt ze ‘als een blok’, voornamelijk omdat hij ook zo intens van motoren houdt. In een taxi gaat ze uit plaatsgebrek zijwaarts op zijn schoot zitten. Later op de avond dansen ze; ze weten, aldus Reno, dat ze binnenkort gaan kussen. ‘Hoe leer je mensen kennen in New York?’ vraagt ze aan de lezer. ‘Ik had nooit gedacht dat het zo zou gaan.’ In haar flat, als de zon opkomt, gaan ze met elkaar naar bed. Ze spreken af dat ze elkaars naam niet hoeven te kennen, en vervolgens verdwijnt de man uit haar leven. Op een nieuw vriendje hoeft ze niet lang te wachten. Met de minimalistische kunstenaar Sandro Valera – hij is een beetje beroemd, dus van zijn naam moet ze wel kennisnemen – heeft ze een eerste afspraakje: ze gaan naar de bioscoop. Terwijl de film draait, bevredigt hij haar kundig en manueel: ‘Hij zat niet te prutsen,’ zegt Reno, ‘daarom kon ik niet de moed opbrengen om te zeggen: “Hé, wat doe je nou?” Een andere reden dat ik niet de moed had om hem tegen te houden was dat ik niet wilde dat hij ermee ophield.’ Tijdens een wandeling zien ze een oud havengebouwtje, waarin blijkbaar de ‘erg slimme’ kunstenaar Gordon Matta-Clark werk heeft proberen verrichten. Sandro zegt: ‘Als wij daar naar binnen konden, konden we er ook geheime dingen doen.’ De reactie (in gedachten) van Reno: ‘Ik wilde ergens heen waar het warm was en ik was er gepikeerd over dat hij kennelijk dacht dat ik wel gewillig zou zijn.’ Met Sandro krijgt ze een relatie, en ze blijft genieten van haar aantrekkingskracht op andere mannen, die ze toeschrijft aan haar artistieke project: ‘Dat was het vreemde aan de combinatie vrouwen en machines: het maakte mannen altijd een beetje nieuwsgierig. Ze schenen te denken dat het iets met hen te maken had.’ Als ze ziet hoe goed Sandro kan dansen, denkt Reno: ‘Daar was iets mee, met kunstenaars die konden dansen. Om een goed danser of een goed kunstenaar te zijn moest je kunnen improviseren, gracieuze beslissingen nemen, gemakkelijk omgaan met lichamen, met materie, in de ruimte.’
Zo kabbelt De vlammenwerpers meer dan 250 pagina’s voort, door de ogen van een meisje dat zich in de jaren zeventig laat imponeren door de New Yorkse artistieke scene, zonder dat ze duidelijk maakt waarom alles zo indrukwekkend is, en zonder dat het aannemelijk wordt wat ze zoekt in de liefde of in de kunst. Klassiek probleem: mag je je ergeren aan een naïeve, weinig coherente, om niet te zeggen dommige verteller? Ongetwijfeld, maar het is niet makkelijk om die ergernis niet op het boek te laten overslaan. Klassieke oplossing van de auteur: straf de dommigheid af! En inderdaad ontwikkelt De vlammenwerpers zich ver over de helft tot een coming-of-age-roman: in snel tempo verliest Reno een paar van haar illusies.
Sandro is erfgenaam van een Milanese familie die motorfietsen produceert. Hoewel hij zich gewoonlijk van het imperium distantieert, weet hij het toch voor elkaar te krijgen dat Reno in Italië lid mag worden van het beroemde Team Valera. Het is een privilege dat ze ook te danken heeft aan een tweede rit, na de crash uit het tweede hoofdstuk: op de motor genaamd ‘Spirit of Italy’, geleend van de Italiaanse racer Didi Bombonato, heeft Reno het wereldsnelheidsrecord voor vrouwen op de weg gebroken.
In Italië loopt het fout: haar schoonmoeder, residerend in een romantisch landhuis aan de oevers van het Comomeer, is een feeks. En dan (het lag zo voor de hand dat ik er niet eens op zat te wachten) blijkt Sandro een bedrieger: Reno betrapt hem als hij tegen een fabrieksmuur aangeleund kust met zijn nichtje Talia Shrapnel Valera (de namen in dit boek lijken zonder uitzondering noms de plume: zo is er nog Ronnie Fontaine, John Dogg, Jack Model, Gloria Kastle, een vrouw met als roepnaam Giddle, een Franse buldog met als roepnaam Gorgonzola, en de kunstenaar Fah-Q Motherfucker – inderdaad een pseudoniem).
Meteen slaat Reno op de vlucht. Er staat een auto klaar om haar naar Rome te brengen: altijd staat er in deze roman een voertuig klaar zodat de plot voor zichzelf uit kan blijven hollen. Daar komt ze, via een bediende van de familie Valera, terecht in een milieu van linkse activisten. Vier bladzijden na het pijnlijke afscheid van Sandro, zegt ze: ‘Het voelde allemaal als verleden tijd. Sandro en de vernederingen van zijn onwerkelijke, steenrijke, wezenloze wereld. […] En ik zat trouwens hier… waar eigenlijk? Ergens in Rome.’ Na Rome (vol nauwelijks verklaarde betogingen, ontvoeringen, aanslagen, vandalenstreken) volgt de terugkeer naar New York (nog voller dan voorheen, met bandeloze artistieke experimenten, zielloze seks, drankmisbruik, onnozele feestjes en gesprekken). Het laatste hoofdstuk speelt zich af aan de voet van de Mont Blanc. In het voorlaatste hoofdstuk bekijkt plots een alwetende verteller de gebeurtenissen, vermoedelijk enkel en alleen voor de verandering, ook eens vanuit het standpunt van Sandro.
Hij had er niet bewust voor gekozen zijn relatie kapot te maken. Hoe kon hij nou weten dat zijn Amerikaanse vriendin de weg zou vinden langs de mistroostige industrieterreinen van Milaan en precies op dat moment in de fabriek zou verschijnen? Dat had hij nooit kunnen voorspellen. Net zoals zij ongetwijfeld geen idee had hoe het voelde om hem te zijn op dat moment. Hij had juist degene aan wie hij geen hekel had pijn gedaan. Iemand van wie hij misschien had kunnen gaan houden.
Het hoofdstuk heeft alleszins als voordeel dat Reno vrijgepleit wordt: dat ze niet in staat is tot diepgaande of oorspronkelijke observaties is niet haar schuld, maar die van Kushner. Ook Sandro houdt er immers grootsprakerige algemeenheden op na zonder die in de praktijk concreet te maken:
Een film, een geliefde. Vrienden. Medeplichtigheden. Een zekere mate van succes. Dat waren bruikbare krukken, vooropgesteld dat ze telkens weer aangepast konden worden. Kunst had alles te maken met het probleem van de ziel, het kwijtraken ervan. Het was een techniek voor het bewonen van de wereld. Om er niet in op te lossen.
Het is duidelijk dat Kushner heel veel probeert: aan ambitie heeft ze geen gebrek en de wereld ligt als romanstof aan haar voeten. Is het resultaat ook betekenis- en waardevol? In de London Review of Books is The Flamethrowers zeer welwillend besproken door Naomi Fry. Die bleek bereid om de roman te lezen als ‘één langgerekt argument voor de noodzaak van actief verzet’: ‘For Kushner, performance is always connected to politics.’ Fry overinterpreteert de lange kettingbotsing van incidenten en contexten, en kent een kritische en feministische lading toe aan een opeenstapeling van gewelddadige sferen, mediagenieke effecten en culturele fenomenen. Hoeveel suspension of disbelief daarvoor vereist is, komt nog het best tot uiting in de titel en in het motto van het boek. De titel verwijst naar een verzameling speelgoedsoldaatjes van Sandro, met als ‘allermooiste’ ‘de vlammenwerpers met hun dubbele tanks en hun gasmasker’, die ‘met hun combinatie van wreedheid en ouderwetsheid zo uit een andere eeuw afkomstig kunnen zijn, maar tegelijkertijd ook gruwelijk modern waren’. Het vergt heel wat wendbaarheid om in deze popjes een treffend beeld terug te vinden, tenzij naar de flitsende hitte van de steekvlam wordt verwezen. Dit bijna 500 bladzijden lange boek is echter allesbehalve in een flits voorbij. En dan is het er Latijnse motto: ‘FAC UT ARDEAT’, ‘gemaakt om te branden’: het staat gegrift in de schoorsteenmantel van het Italiaanse landhuis van de Valera’s. Wow! Wie of wat is er hier gemaakt om te branden? De personages? De brandstof van de motoren? Het hout in de haard? Of alles tegelijkertijd, tot en met de pagina’s van het boek zelf?
In een bijtend negatieve recensie in The New York Review of Books heeft de Amerikaanse dichter Frederick Seidel die vragen treffend beantwoord: ‘This book has heat but lacks warmth.’ Seidel recenseert hoogst zelden, maar voor The Flamethrowers maakte hij als eigenaar van vier Ducati’s graag een uitzondering. Ik geloof hem dus op zijn woord als hij de motorfietsen ‘not very convincing’ noemt, net als de beschrijvingen van razendsnel racen. Seidel besluit: ‘What’s this book interested in? It’s interested in being made into a movie.’ Als dat de opzet van Kushner was, is ze daarin bijna geslaagd: het overleg is aan de gang. Misschien wordt die film fantastisch, en zeker oogverblindend. Kushner heeft haar best gedaan om van De vlammenwerpers een aantrekkelijk, spannend en inderdaad sexy boek te maken. Maar achter de lyrische taal, de wervelende locaties, de kleurrijke personages, de politieke motiefjes en de artistieke namedropping, zit helaas voornamelijk leegte.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.