Een huis in een buitenwijk; in de voortuin een hond (een grote Duitse herder). Omdat de voortuin geen omheining heeft, moet de hond aan een ketting. Zijn hele leven lang. Maar ongelukkig is hij niet.
This dog pretended like he chose this one area to stay in that just happened to be inside the length of the chain. Nothing outside of that area right there interested him. He just had zero interest. So he never noticed the chain. He didn’t hate it. The chain. He just up and made it not relevant.
Deze hond heeft ‘dignity’, waardigheid. Zo denkt althans ‘984057863’ erover, die zich de hond herinnert uit zijn kindertijd. Het is een saillante anekdote die hij vertelt, en als beeld is de hond die zich tevreden weet te stellen met de beperkte levensruimte die hem is gegund een sleutel tot de wereld die David Foster Wallace heeft proberen te schetsen in The Pale King, het werk waaraan hij de laatste jaren van zijn leven heeft gewijd.
‘984057863’ is een belastingambtenaar, die verder niet bij naam wordt genoemd, maar alleen aangeduid met zijn social security number, en een van de vele (vele) personages die Wallace opvoert in de postuum verschenen roman. Het is zijn redacteur Michael Pietsch geweest die, zoals hij in zijn voorwoord schrijft, ‘honderden pagina’s van deze roman-in-wording’ – twaalf afgeronde hoofdstukken en eindeloos veel aantekeningen en kladversies – in twee boodschappentassen en een duffelbag het huis uit droeg waar Wallace woonde met zijn vrouw. En zich vervolgens de taak stelde een roman samen te stellen die recht zou doen aan de intenties die de schrijver had met dit werk.
Wallace pleegde op 12 september 2008 zelfmoord, en nog altijd word ik overvallen door een intense droefheid als ik daaraan denk. Het komt misschien maar één keer in je leven voor dat je een schrijver ontdekt met wiens werk je hele denken vervlochten raakt. Het oeuvre van Wallace leende zich daar goed voor; hij was een schrijver die de literatuur naar een nieuw tijdperk dirigeerde, die in zijn verhalen, essays en romans vorm gaf aan de onuitgesproken verlangens van een generatie die leek vastgeklonken in een overgeleverde vorm van ironie. Zijn werk had urgentie. En heeft dat nog altijd.
In zijn slipstream konden schrijvers als Dave Eggers, Jonathan Safran Foer en Zadie Smith zich manifesteren als spreekbuizen van een nieuwe, post-postmoderne tijdgeest, een tijdgeest die in het werk van Wallace al lang – hoewel rusteloos, aarzelend, twijfelend – rondwaarde. ‘We all suffer alone in the real world,’ zo merkte hij eens op in een interview, ‘true empathy’s impossible.’ Maar fictie, literatuur, kan ons soms tijdelijk verlossen uit deze solipsistische staat, van opgesloten zitten in je eigen hoofd:
if a piece of fiction can allow us imaginatively to identify with a character’s pain, we might then also more easily conceive of others identifying with our own. This is nourishing, redemptive; we become less alone inside. It might just be that simple.
Hoe moeilijk het is om deze eenvoudige gedachte gestalte te geven in literatuur, althans in literatuur die terugdeinst voor platte pathetiek en zich tegelijkertijd los wil worstelen van een postmodern vormbewustzijn, daarvan getuigen zijn beste verhalen, zoals ‘Octet’ (in Brief Interviews with Hideous Men) en ‘Good Old Neon’ (in zijn verhalenbundel Oblivion). In dat laatste verhaal voert Wallace een verteller/personage op onder zijn eigen naam, een David Wallace die ‘fully aware’ is dat ‘the cliché that you can’t truly know what’s going on inside somebody else is hoary and insipid’, maar ‘at the same time trying very consciously to prohibit that awareness from mocking the attempt’. Deze spagaat, daar gaat het om in zijn werk.
Wallace heeft een enorm stilistisch bereik, lijkt met even groot gemak de gedachtestroom van een crackverslaafde travestiet in woorden te vangen als de hersenspinsels van een hypernerveus wonderkind (in Infinite Jest bijvoorbeeld, zijn meesterwerk uit 1996). Dat maakt dat je als lezer heel dichtbij komt, dat al die verschillende belevingswerelden van al die verschillende personages en vertellers die zijn boeken bevolken uiterst navolgbaar worden. In The Pale King weet Wallace met zijn literaire lenigheid zelfs de wereld van belastingambtenaren aangrijpend weer te geven.
We weten dat hij zelf nog niet tevreden was met het boek, dat hij er jaren en jaren aan heeft geschaafd, dat hij bijna verdronk in de voorbereiding en uitvoering ervan. Mijn grote angst was dat zijn redacteur, die de volgorde van de fragmenten heeft bepaald, het boek te veel zou ‘stroomlijnen’ (terwijl het werk van Wallace allesbehalve een gestroomlijnde structuur heeft). Maar dat valt mee. Wat scheelt is dat Wallace een schrijver is die excelleert in Personages en Plek, maar niet in Plot. In die zin zijn z’n boeken nooit af: ze worden niet voortgestuwd door de verhaallijn, maar drijven op de manische precisie waarmee Wallace personages, en de omgeving waarin ze zich bewegen, uitwerkt.
In The Pale King is de centrale Plek een regionaal belastingkantoor in Peoria, ergens in het Midwesten van Amerika. Waar mensen werken zoals ‘984057863’, mannen en vrouwen die om bepaalde redenen bij de IRS, de Amerikaanse belastingdienst, zijn terechtgekomen. Sommigen onder hen ‘are called to account’ – voor hen is het een roeping, belastingformulieren controleren. Zulke mensen bestaan. ‘They’re rare, but they’re among us. People able to achieve and sustain a certain steady state of concentration, attention, despite what they’re doing’, staat in de aantekeningen van Wallace die zijn opgenomen achter in het boek.
Het vergt moed om je te wijden aan een taak (hoe saai ook), zo wordt in het boek aan een klasje aankomende accountants uitgelegd – moed en doorzettingsvermogen en wilskracht. En de meeste mensen beschikken daar niet over, die willen voortdurend ‘iets leuks doen’, zich ‘ontplooien’; die ervaren ‘commitment as the loss of options, a type of death’. Het type hond dus dat rusteloos aan z’n ketting rukt, om te zien wat er verder nog te beleven valt, dat zich gevangen voelt binnen het domein dat hem is toebedeeld. Maar: ‘welcome to the world of reality (…) this is the world’, dit hier (kijk om je heen), dit kleine stukje dat binnen je bereik ligt, daar moet je het mee leren te doen. ‘Suck it up’, is de enigszins deprimerende boodschap die het boek uitdraagt.
Alle heroïek ten spijt waarmee de belastingambtenaar in The Pale King wordt opgetuigd: het is een taaie levenswijsheid om te verwerken. Maar Wallace slaagt erin om deze wijsheid te verpakken in wervelende zinnen, in verhaalfragmenten ‘coming at the reader in a high speed swirl’ (zoals Pietsch het samenvat). Het boek moest een ‘tornado feeling’ teweegbrengen bij de lezer, vond Wallace. En dat doet het ook, inderdaad door een hoge dosis details en indrukken die de lezer in beginsel bijna dreigen te overspoelen.
In zijn huidige vorm bestaat The Pale King uit vijftig hoofdstukken die bijna allemaal een verschillend format hebben – interviews, conversaties, een krantenartikel, metafictionele stukken waarin ‘David Wallace’ (‘The author’) zich voordoet als een voormalig IRS-medewerker (de minst geslaagde delen van de roman), exposés over geestverschijningen die op kantoor rondwaren, lijstjes, observaties. Maar het boek bevat ook genoeg verhalender stukken – zoals over Toni Ware en haar treurige trailerparkjeugd (een huiveringwekkend hoofdstuk, briljant geschreven), of de grotesk-geestige vertelling over de jongen ‘die zichzelf ten doel had gesteld om zijn lippen op elke vierkante centimeter van zijn lichaam te drukken’. En een prachtige uitgesponnen scène in een café (waar de belastingambtenaren op vrijdag na hun werk naartoe gaan), waarin ‘possibly the dullest human being currently alive’, Shane Drinion, zich ontpopt als ideale gesprekspartner, omdat hij zo aandachtig is. Praten met hem is ‘a little like having a cow or horse look at you (…) you had no sense of what they were even really seeing as they looked, and yet at the same time you felt yourself truly seen’.
Net als een tornado heeft dit boek een ‘oog’, een verstilde kern, waar minder dan niets gebeurt. Dat is waar al die verhaalfragmenten omheen slingeren: saaiheid. Of erger nog: death in life.
Waar de tornado overheen raast is het terrein van het volwassen leven, in al zijn middelmaat. Wat wordt losgewoeld is het pijnlijke besef van onze ‘kleinheid, onbeduidendheid en sterfelijkheid’ – het besef dat, inderdaad, ‘this is the world’, en dat je daar voor het grootste deel van je leven slechts een marginale rol in vervult.
Wallace zet de schijnwerpers op deze marginaliteit. Dat deed hij al in zijn magnum opus Infinite Jest, dat in feite een compendium is van opdwarrelende levensverhalen van perifere figuren. Wat hij daarin in de praktijk bracht was een vorm van ‘radicaal realisme’, dat binnen het boek wordt uitgelegd als het inzoomen op ‘life’s real egalitarian babble of figurantless crowds’, de aandacht vestigen op alles wat normaal gesproken buiten beeld valt: figuranten, maar ook momenten waarop niets gebeurt, bijgedachten, onuitgesproken verlangens.
Het besef slechts een bijrol te spelen, een figurant te zijn op het levenstoneel, is deprimerend en bedrukkend: ‘No one to see you’, ‘No one to applaud, to admire’, staat er in The Pale King. Het liefst drukken we die gedachte weg of slaan we ervoor op de vlucht. Maar misschien, zo wordt gesuggereerd in The Pale King, speelt het echte leven zich wel helemaal niet af op een podium, moeten we eens wat meer aandacht schenken aan het geroezemoes in de zaal, voor aanvang of na afloop van de voorstelling. Of is de voorstelling al lang begonnen, en hebben we het gewoon niet in de gaten. Zoals in het toneelstuk dat een van de belastingambtenaren heeft uitgedacht: ‘The setting is very bare and minimalistic’, legt hij uit, we zien slechts een man op kantoor aan zijn bureau:
He just sits there longer and longer until the audience gets more and more bored and restless, and finally they start leaving (…) once the audience have all left, the real action of the play can start. This was the idea (…) Except I could never decide on the action, if there was any, if it’s a realistic play.
Kortom: in een werkelijk realistisch stuk gebeurt misschien wel helemaal niets bijzonders. Misschien wachten we tevergeefs…
Voor de een voelt de saaiheid van de dagelijkse realiteit aan als een bodemloze, grenzeloze leegte (Lane Dean Jr. bijvoorbeeld ervaart tijdens zijn saaie werkzaamheden op het belastingkantoor een ‘dread’ die bijna niet te doorstaan of te doorbreken is). Slechts sommigen weten hoe ze ermee om moeten gaan, met ‘repetition, tedium, monotony (…) boredom, angst, ennui’ – bereiken er zelfs een staat van ‘bliss’ door, zoals Shane Drinion. ‘Drinion is happy,’ noteerde Wallace over dit personage: ‘It turns out that bliss – a second-by-second joy + gratitude at the gift of being alive, conscious – lies on the other side of crushing, crushing boredom.’
Dat is fijn om te weten, maar hoe krijg ik dat voor elkaar? vroeg ik me tijdens het lezen verwend af. Hoe moet dat als je een van die ‘verveelbaren’ bent die inderdaad (zoals Lane Dean) de neiging krijgen om ‘tien sigaretten tegelijkertijd in de mond te steken als was het een panfluit’ wanneer ze worden geconfronteerd met sleur, saaiheid, regelmaat?
Of het boek daarop een duidelijk antwoord biedt, is moeilijk te zeggen. Als er al een vorm van verlossing wordt aangereikt, dan is dat eerder op het niveau van de vertelling dan op verhaalniveau. De ‘onverveelbaren’ in het boek zijn allemaal figuren die iets gruwelijks of grotesks hebben moeten doorstaan, waardoor ze geleerd hebben om op pure wilskracht hun aandacht bewust te focussen op het kleine, het gewone. Op wat de verwenden onder ons misschien saai zouden noemen. Maar het is niet iedereen gegeven (gelukkig maar) om zozeer op de proef te worden gesteld dat je dankbaar bent om het simpele feit dat je nog leeft.
Wat wél enige verlichting biedt is het inkijkje in andermans gedachtewereld – het is op de een of andere manier enorm troostrijk om Lane Deans wanhoop zo beschreven te zien dat je er hardop om moet lachen. Waar Wallace in uitblinkt is de empathische vertelstem, waarmee hij al zijn personages de ruimte geeft om te zijn zoals ze zijn – struikelend over woorden, soms oeverloos, als ze overlopen van zichzelf en hun eigen problemen, enorm uitgesproken en intelligent, of juist verstild, naar binnen gekeerd. Ergens in The Pale King wordt opgemerkt dat ‘suffering takes many forms’. Wallace slaagt erin dit lijden (aan het leven, aan jezelf) in al zijn varianten te beschrijven en tegelijkertijd invoelbaar te maken dat ‘we are all brothers’, dat er in dit lijden een gemeenschappelijkheid schuilt.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.