Essaybundel, Recensies

(Zelf)portret, gevleid natuurlijk

Getande raadsels. Herinneringen aan Hugo Claus

Patrick Conrad

Hugo Claus overleed in het voorjaar van 2008 en hop, daar zijn de herinneringsboeken al. Getande raadsels. Herinneringen aan Hugo Claus is een pennenvrucht van Patrick Conrad, die – vooral in Vlaanderen – enige bekendheid geniet als cineast en, wellicht vooral, als dichter en medestichter van het Antwerpse literaire genootschap Pink Poets, dat vooral in de jaren 1970 furore maakte. Het is een boek geworden zoals men dat van de romantische dandy Conrad kon verwachten.

Getande raadsels bestaat uit een groot aantal heterogene stukjes: herinneringen aan Claus, reflecties over een aspect van Claus’ werk of persoonlijkheid, commentaren bij foto’s en tekeningen waarvan enkele ook in het boek zijn opgenomen. De vroege herinneringen staan voorin, aan het eind van het boek komen vooral de laatste jaren ter sprake. Toch is de samenhang tussen de stukjes niet in de eerste plaats chronologisch. Getande raadsels is een overwegend associatief opgebouwd, mozaïekachtig geheel, dat zijn samenhang vooral ontleent aan het perspectief van waaruit Conrad persoon en werk bekijkt.

Hearsay

Het accent in Getande raadsels ligt op de late Claus. De vriendschap blijkt na een aarzelend begin, waarin Claus wel veel omging met die andere, in 1975 overleden, Pink Poet Hugues C. Pernath, vooral langs Conrads ‘oudste vriendin’ Veerle de Wit om tot stand te zijn gekomen. Zij leerde Claus kennen op de set van Conrads film Mascara (1986), waarvan Claus medescenarist was. Het gaat in dit boek dan ook vaak over de voorbije twintig jaar: herinneringen aan Claus’ en Conrads leven als goden in Zuid-Frankrijk, aan gezamenlijke filmprojecten, aan de zich openbarende Alzheimer en – in mindere mate – aan de zorgelijke laatste jaren in Antwerpen. Heeft Conrad het over gebeurtenissen uit de vroege jaren – Oostende, het huwelijk met Elly Overzier, de Parijse en de Italiaanse jaren, Nukerke, het Masscheroen-incident (1968), de reis naar Cuba (1968), Amsterdam… – dan baseert hij zich noodgedwongen op hearsay en lectuur.

Wie zich voor de Clausbiografie interesseert, beschikt met Getande raadsels over een nieuwe bron, maar dan wel een waar niet bijzonder veel nieuwe kennis uit opwelt. Dat komt in de eerste plaats doordat Conrad zoals gezegd relatief laat tot de kring van Claus-intimi was toegetreden. Het meeste van wat over de periode tot de jaren 1980 wordt gezegd is daardoor onvermijdelijk tweedehands. Dat het boek maar weinig nieuwe inzichten aandraagt, houdt echter vooral verband met de manier waarop Conrad naar Claus kijkt. Getande raadsels onderneemt geen poging om te onderzoeken wat achter de mythe Claus schuilging, integendeel zelfs. Claus was voor Conrad vanaf het begin ‘mijn held’ en ‘de meester’, en hij moest dat kennelijk tot het einde ook blijven. Dat sluit nauw aan bij Conrads zeer romantische visie op kunst en leven. Emotie haalt het in Getande raadsels moeiteloos van reflectie. De eerste zin van de programmatische openingsalinea van het boek luidt niet toevallig: ‘Zonder liefde is dit verhaal ondenkbaar.’

Dagdromen in adoratie

Die liefde is natuurlijk de liefde voor Claus – of preciezer: voor een verbeelde Claus. De Claus-figuur die hier verschijnt is een ‘genie’, en dus volstrekt ‘anders dan de anderen’. Sterker nog, hij is een hoog op de Nederlandse Parnas tronende literaire god ‘voor wie de vrouwen vallen en niet-uitverkoren mannen vluchten’, geflankeerd door andere goden als Mulisch, Reve en Hermans en ‘omringd door een hofhouding van vleiers, knechten, krolse konkelaars en smachtende halfgoden’. Op de films na is zowat alles wat Claus ooit heeft voortgebracht ‘magistraal’ en ‘uitzonderlijk’. In Getande raadsels komt met andere woorden een absolute adoratie tot spreken, wat resulteert in ronkende frasen als: ‘Hij had de natuurlijke bescheidenheid eigen aan die zeldzame kunstenaars die zichzelf hoge eisen stellen.’ En: ‘Het komt zelden voor, maar sommige uitzonderlijke individuen slagen erin om tijdens hun leven hun eigen legende binnen te treden, voor hun dood de mythe die zij gecreëerd hebben te belichamen en te beleven.’

Typerend zijn de talrijke passages die geschreven werden bij foto’s. In de meeste gevallen lokken die passages verheerlijkte dagdromen uit, zoals in deze regels over een bekende Parijse foto van Ed van der Elsken: ‘Heeft hij met iemand afgesproken? Met Simon Vinkenoog, met Gerrit Kouwenaar, Corneille, Appel, Alechinsky? Of met Boris Vian of Jacques Prévert, van wie men verwacht dat zij elk moment de foto kunnen binnenstappen?’ Kortom, ‘Hugo’ is het object van Conrads liefde, omdat hij als een scherm fungeert waarop Conrad zijn fantasieën kan projecteren – verbeeldingen van een buitengewoon en stijlvol leven, hoog verheven boven de banaliteit van het bestaan waartoe het gros van de stervelingen is veroordeeld. Het had een verhelderender en zeg maar gerust ook draaglijker boek opgeleverd als Conrad door die fantasieën was heengegaan en, bij alle begrijpelijke betrokkenheid, toch een minimum aan objectiviteit had betracht. Maar dat is nu net niet wat men van Conrad moet verwachten. Claus is voor hem ‘de man die tot het einde voor mij een raadsel bleef’, en dat wil hij ook graag zo houden. De titel van dit boek is niet toevallig, naar een opdracht voor Conrad die Claus in een van zijn boeken schreef, Getande raadsels.

De gedroomde vader

De Clausverheerlijking moet ook een batig saldo opleveren voor Conrad zelf, over wiens productie als regisseur en dichter geen overweldigende consensus is ontstaan: in het beste geval geniet hij een cultstatus bij een klein publiek van cinefielen en (Vlaamse) poëzielezers. Dit boek is bijgevolg ook een oratio pro domo: Claus is een genie, en Conrad zijn geestelijke erfgenaam. Over de eerste ontmoeting met Claus van de toen 22-jarige Conrad: ‘Ik keek naar hem zoals hij waarschijnlijk in december 1947, achttien jaar oud, naar Antonin Artaud keek […]: gefascineerd en geterroriseerd, als door een tandeloze, vernielde maar gedroomde vader.’ En elders: ‘Ik had nog een lange weg af te leggen om met Claus dat soort geestelijke vader-zoonrelatie op te bouwen die hij […] met Herman Teirlinck had gekend.’

Als er een Teirlinck-Claus-Conrad-lijn kan worden getrokken, dan moet Conrad logischerwijs bij de top der Vlaamse letteren horen. En Claus zelf, die lijkt opeens heel erg op Conrads voorstellingen van wat een schrijver behoort te zijn: hij was ‘de mooiste, ijdelste dandy van Vlaanderen’, en ‘een maniërist, wat hem in de eerste plaats boeide was de stijl, de manier waarop.’

Goden en larven

In dezelfde moeite wordt ook het belang aangezet van Conrads hoofdzakelijk Antwerpse entourage, en in het bijzonder van figuren als Hugues C. Pernath, Freddy de Vree en nog enkele anderen uit de ‘wufte Pink Poets-periode’. Met welgevallen denkt Conrad daarnaast terug aan het leven van de Vlaams-Nederlandse culturele elite in de Provence – het leven met onder anderen ‘Eddy en Goedele van Vliet, Jan en Simone Vanriet, Jan Decleir, Hugo Van Den Berghe en Blanca Heirman, Adriaan van Dis, Cees Nooteboom.’ Zij allen hadden deel aan uitgelezen genietingen waar ‘buitenstaanders’ geen benul van hebben. Zo dineren ze in restaurants ‘waar godzijdank geen toeristen komen’. En bestaan die buitenstaanders het om niet meteen in aanbidding voor Claus en de zijnen neer te zinken, dan behoren ze te worden verketterd als ‘de luizen, de wormen en de kakkerlakken’ die ze zijn.

Ook dat is typerend voor de fantasie van waaruit Getande raadsels is geschreven: je hebt de goden, en je hebt de larven – maar deze verachtelijke massa vormt wel het onmisbare supplement van Conrads fantasie. Conrads eigenliefde is immers gefundeerd op de voorstelling dat hij door de gewone sterveling bewonderend wordt gadegeslagen. Elk gebaar, elke handeling is daarop afgestemd. Zo schrijft hij in een (nooit verstuurde) brief aan Claus dat hij ontwaakt ‘op zoek naar mijn Seiko-polshorloge dat ik gisteren voor het slapen op de Nederlandse vertaling van American Psycho op het nachttafeltje had neergelegd.’

Elders haalt hij herinneringen op aan die keer dat Claus, hijzelf en achterban ‘achter in een inktzwarte Lincoln Continental Stretch Limo van een ijsgekoelde fles Dom Pérignon [zitten] te genieten’. Gaarne denkt hij ook terug aan een souper met Claus ‘in Le Prieuré, het selecte restaurant in Villeneuve-lès-Avignon’, waar ze ‘de meest exquise wijnen’ drinken. Waarlijk, zo behoort de lezer hierbij te denken, deze mensen wisten wat écht leven was. Meteen stoten we hier, bij alle vader-zoon-aspiraties die Conrad tentoonspreidt, op het grote verschil tussen Conrad en Claus: de laatste was wérkelijk charismatisch – een eigenschap die men alleen kan verwerven door een handelen dat finaal op een ander doel is gericht. Charisma kan met andere woorden enkel ontstaan als een ‘essentieel bijproduct’. Wie zich daarentegen – zoals Conrad – van elke handeling afvraagt hoe ze zal worden gezien en ervaren, ziet het zich hopeloos ontglippen.

Zombietaal

Zoals men dat van een maniërist kan verwachten, schrijft Conrad een Nederlands dat aanlegt op ‘de meest uitgezochte delicaatheid’. In de praktijk doet dat Nederlands echter vaak onbeholpen aan, en is het bovendien op een tegenwoordig nog zelden geziene wijze Gallisch angehaucht. Solliciteren is bij hem ‘postuleren’, een probleem rijst niet, maar ‘stelt zich’, de wijzers van een horloge ‘duiden’ het uur aan, een auto raakt niet van de weg maar van de ‘baan’, mensen merken niet iets op, maar ‘doen’ iets ‘opmerken’ (faire remarquer), er is sprake van een stoel ‘op dewelke’ Conrad Claus’ naam had laten zetten, Claus was niet jarig, maar ‘verjaarde’, hij vertrok niet opnieuw maar ‘terug’ naar Italië, Conrad kreeg niet zo’n maar ‘zulke’ prop in de keel, omgekeerd zijn het niet zulke maar ‘zo’n’ etentjes, de bundel Zeezucht ontstond niet uit een samenwerking maar uit een ‘collaboratie’ met Jan Vanriet, de relatie van Claus en Veerle de Wit werd gekenmerkt door een grote ‘medeplichtigheid’ (complicité), enzovoorts.

Voorts staan er heel wat zinnen in Getande raadsels waarvan men wel ongeveer begrijpt wat ze willen zeggen, maar die al formulerend vreselijk over hun eigen voeten struikelen, zoals de volgende uitspraak, die Conrad ooit tot Claus gericht zou hebben: ‘Ik ben bovendien de mening toegedaan dat indien tot nog toe geen enkele van je films je een ware voldoening heeft geschonken, dit te wijten is aan het feit dat nooit een producent begrepen heeft waar je in essentie mee bezig was en waar je met een project naar streefde.’

In eerste instantie was ik geneigd om aan het eind van deze bespreking een steen te werpen naar uitgever Meulenhoff/Manteau, omdat die Conrad tegen zichzelf – en vooral tegen zijn gebrekkige beheersing van het Nederlands – in bescherming had moeten nemen. Bij nader toezien slik ik dat verwijt in: dit moeizame, ouderwetse, gallicistische Nederlands is, net als de hoger geschetste Claus-constructie, onlosmakelijk verbonden met de schrijver Conrad – met zijn literaire opvattingen en met de Vlaamse context waarin hij schrijver is geworden. Het heeft bijgevolg een niet te miskennen documentaire waarde. Behalve als een boek met herinneringen aan Claus laat Getande raadsels zich daarmee ook lezen als de zombieachtige terugkeer van een Vlaams literair verleden, dat aan dit begin van de eenentwintigste eeuw nog even spoken komt, zijn laatste inscripties maakt in de symbolische orde, en daarna ongetwijfeld voorgoed te ruste zal worden gelegd.

Links

Meulenhoff/Manteau, Antwerpen / Amsterdam, 2009
ISBN 978 90 8542 178 8
164p.
Bestellen: clk.tradedoubler.com/click?a=1724103&p=67859&g=17297694&epi=1001004006823215 p.

Geplaatst op 13/11/2009

Categorie: Essaybundel, Recensies

Naar boven

Reacties

  1. CONRAD

    Mijnheer Spinoy,
    Ik ken u niet, maar om u niet verder lastig te vallen met mijn gebrekkige kennis van het Nederlands, formuleer ik mijn reactie op uw kritiek liever in de taal die ik hier met mijn buren spreek:
    Je vous emmerde.

    Patrick Conrad

    Beantwoorden

  2. Gert de Jager

    Spinoys psychologiserende kenschets van Conrad zou wel eens juist kunnen zijn en Conrads literatuuropvatting is de mijne niet. Als native speaker van het ABN vraag ik me toch af of je op basis van de voorbeelden die Spinoy geeft, kunt concluderen dat Conrads beheersing van ‘het’ Nederlands gebrekkig is. Spinoys stelt immers zelf vast dat Conrad een variant van het Nederlands hanteert die ooit in bepaalde kringen gangbaar was.

    Afkeer van codevermenging lijkt me een heel goed uitgangspunt voor schoolmeesters in het basisonderwijs. Een literair criticus uit de eenentwintigste eeuw zou op zichzelf geen bezwaar moeten hebben tegen welke variant van het Nederlands dan ook en die zeker niet moeten kwalificeren als ‘zombietaal’. Voor een auteur in het Nederlands is de beheersing van de standaardtaal geen vereiste.

    Moge in Vlaanderen na de verkaveling de creolisering toeslaan. Of een variant doeltreffend en soepel gehanteerd wordt, lijkt me de vraag die beantwoord moet worden. Wat dat betreft heb ik in het geval van Conrad wel een idee, maar dat staat los van Spinoys argumentatie.

    Beantwoorden

  3. Erik Spinoy

    Gert de Jager schrijft me bedoelingen toe die ik niet heb. Het zou uit mijn stuk om te beginnen duidelijk moeten zijn geworden dat Conrad zijn ‘variant’ niet ‘doeltreffend en soepel’ hanteert. Daarnaast heb ik er ook op gewezen dat Conrad een Nederlands schrijft dat in Vlaanderen nauwelijks nog gangbaar is, en dat door sommige hedendaagse en/of Nederlandse lezers daarom misschien raar zal worden gevonden. Precies daarom noem ik die taal een ‘zombietaal’ – omdat ze hier nog even tot spreken komt, maar eigenlijk al dood is.

    Aan de ideologische verheerlijking van ‘codevermenging’ en ‘creolisering’ doe ik overigens niet mee, net zo min als ik een statische en uniforme eenheidstaal zou willen opleggen. Taal beweegt zich altijd tussen beide extremen in – in het dynamische spanningsveld tussen het universele en het particuliere.

    Beantwoorden

  4. Gert de Jager

    Ik verheerlijk helemaal niets en kan me eigenlijk niet voorstellen dat een auteur die gelezen wil worden zich moedwillig distantieert van de standaardtaal. Toch vraag ik me af: stel dat Conrad zijn ouderwetse, bijna uitgestorven, van gallicismen vergeven Nederlands een Céliniaanse allure had weten te geven, een hoogstpersoonlijk en uniek ‘muziekje’? Zelfs hedendaagse en/of Nederlandse lezers zouden dat wellicht weten te waarderen.

    Een criticus die literaire normen aanlegt, zou onverschillig moeten staan tegenover dialectische variatie of welke variatie dan ook. Zelfs bij een zombietaal gaat het om de wijze waarop een auteur zich erin weet te manifesteren.

    Beantwoorden

  5. Erik Spinoy

    Met die laatste stelling kan ik het min of meer eens zijn. Wat precies een ‘criticus die literaire normen aanlegt’ zou moeten zijn, is me dan weer minder duidelijk.

    ‘Moge in Vlaanderen de creolisering toeslaan’ – als dit geen verheerlijking van de creolisering impliceert, dan weet ik het niet, Gert.

    Beantwoorden

  6. Erik Spinoy

    Overigens ook nog even iets over de fraaie reactie van Conrad. Behalve een uiting van ‘impotent rage’ is ze onbedoeld ook een bevestiging van wat ik in mijn bespreking schrijf, te weten:
    1. dat bij hem de emotie op de reflectie primeert
    2. dat hij zichzelf als een boven de gewone stervelingen verheven mooie oude god beschouwt. Dat ontslaat hem dus van elke plicht om met die gewone stervelingen in debat te gaan. Hooghartig schelden volstaat.

    Beantwoorden

  7. Gert de Jager

    Wanneer je de zin over de creolisering isoleert, is het een Forse Taalpolitieke Uitspraak. Ik formuleerde hem in een context waarin het over literaire normen ging. Wat literaire normen precies zijn, weet ook ik op zijn hoogst ad hoc, maar ik vroeg en vraag me af of ze veel te maken hebben met een zuivere hantering van verkavelingsvlaams.
    Elders op deze site ging het in een discussie zijdelings over de revitalisering van de roman. De ‘graphic novel’ zou uitkomst bieden. In Frankrijk en Engeland wordt de roman volgens mij behoorlijk gerevitaliseerd door auteurs uit voormalig koloniale buitengewesten. Tot de aspecten van de dominante cultuur waarmee ze zich assimileren en waarvan ze zich vaak tegelijkertijd distantiëren behoort de standaardtaal. Dat komt dan ook tot uiting in hun eigen schriftuur.
    De boodschap lijkt me duidelijk: omwille van Hogere Literatuurpolitiek moeten we voorlopig misschien maar even afzien van taalpolitiek. Tenzij we met zijn allen willen gaan tekenen natuurlijk.

    Beantwoorden

  8. CONRAD

    Zowel als synoniem van aandrift, bui, impuls, kuur, opwelling, bevlieging of grol als in de betekenis van ‘iets dat op zeker ogenblik sterk in de mode is’ (manie, gril) gaat het om ‘de’ rage en bijgevolg om impotente rage i.pl.v. impotent rage.
    Of heb ik het als uitgeweken zombie weer mis?

    Beantwoorden

  9. Erik Spinoy

    En nog geen klein beetje, Patrick. ‘impotent rage’ is Engels, en betekent: onmachtige woede. Altijd tot uw dienst!

    Beantwoorden

  10. CONRAD

    Autant pour moi et dus mijn excuses.
    Ik kon me gewoon niet inbeelden dat een purist als u zonder enige reden een Engelse uitdrukking in een Nederlandse tekst zou durven inlassen.

    Beantwoorden

  11. Jeroen van Rooij

    Heren, mag ik u verzoeken om om de onaardigheden jegens elkander te staken? Inhoudelijk is deze discussie inmiddels niet meer te noemen.

    Vriendelijks,

    Jeroen

    Beantwoorden

  12. Kevin Absillis

    De wijze waarop Erik Spinoy Patrick Conrads (variant van) het Nederlands wegzet als een zombietaal is minstens zo zeer een product van ‘een’ Vlaams literair verleden als die zombietaal zelf. Sterker nog: het vocabulaire ‘verjaren’, ‘aanduiden’, ‘terug’ (in de betekenis van ‘opnieuw’), ‘zich stellende problemen’,… maakt deel uit van een taal die in Vlaanderen levendiger is dan het Algemeen Nederlands. De manier waarop een schrijver hier letterlijk monddood wordt verklaard (‘zombietaal’), zou volgens sommige discoursanalisten nogal totalitair worden genoemd.
    Voorts is het zeer de vraag wie of wat nu eerst voorgoed te ruste zal worden gelegd:
    a) de illegitieme variant van het Nederlands die nog altijd als ‘onkruid’ tussen de gezonde tarwe staat te woekeren ondanks de drieste verdelgingspogingen van een divers samengestelde culturele bovenlaag (van Mia Doornaert, Geert van Istendael e.a. ontspint zich via onder meer Jeroen Brouwers een draadje tot Willem De Vreese en Hippoliet Meert en wellicht nog verder); of
    b) de opvattingen van die culturele bovenlaag die al zo lang even dapper als dwaas blijft vechten tegen de bierkaai.
    We gaan zien.
    Kevin Absillis

    Beantwoorden

  13. CONRAD

    Jeroen van Rooij heeft gelijk. Deze ‘discussie’ lijkt op niets en leidt tot niets. Ik schrijf zoals ik wil en zoals ik ben, wat mij niet belet heeft sinds 1963 gepubliceerd te worden, in Vlaanderen o.a. door Angèle Manteau, Meulenhoff/Manteau en Houtekiet, in Nederland door de Arbeiderspers, in England door Jonathan Cape en Random House, in de V.S. door Vicking Press, in Duitsland door Verlagshous N°8, enz., enz.
    Ik blijf dus bij mijn eerste reactie van 23/11 en beschouw deze als de laatste.

    Beantwoorden

  14. Jeroen van Rooij

    Uhm, no offense hoor, maar die reactie 23/11 schaar ik niet onder ‘inhoudelijk’…

    Beantwoorden

  15. Erik Spinoy

    Did somebody say totalitarianism? Blijkbaar wel, al is die somebody niet zo moedig om dat direct te doen: ‘zou volgens sommige discoursanalisten nogal totalitair worden genoemd’. Het is natuurlijk een gunstig uitgangspunt voor een verdere discussie, ongeveer zoals wanneer je je opponent in een discussie van tevoren als fascist, reactionair, etc. (dis)kwalificeert. Het is bovendien een strategie die ondertussen al behoorlijk eind twintigste-eeuws aandoet, toen men allerwegen op zoek ging naar sporen van totalitair denken, om vervolgens superieur met de wijsvinger te kunnen zwaaien. Ik voel me dus niet aangesproken.

    Alles wat ik heb willen zeggen is dat de variant van het Vlaamse Nederlands die Conrad hanteert, ondertussen al sterk verschilt van de varianten van het Vlaamse Nederlands zoals die zich op heden aan ons voordoen, wat Absillis ook moge beweren. Het is een herkenbaar oudere variant. Taal ontwikkelt zich nu eenmaal, ook in Vlaanderen. Het Vlaams van tegenwoordig is er bijvoorbeeld een dat veel minder dan voorheen door het Frans is beïnvloed. ‘doen opmerken’, bijvoorbeeld – ik hoor het nog weinigen in mijn omgeving zeggen. Bovendien hanteren de meeste Vlamingen hun taal tegenwoordig met een veel groter gemak dan Vlamingen van eerdere generaties – met veel meer zwier dan bijvoorbeeld Conrad, van wie de taal is blijven stille staan. Is dat zo’n choquerende vaststelling? En ben ik daarom een nieuwe Willem de Vreese? Kom, kom, het is te gek om los te lopen.

    Als ik Conrads taal een ‘zombietaal’ heb genoemd, dan is dat om te beginnen een pregnante metafoor voor de gedachte dat taal zich onophoudelijk ontwikkelt en dat het idioom van sommige sprekers een spoor is van een eerder ontwikkelingsstadium. Het zegt ook nog iets anders: de symbolische orde waarin dit boek verschijnt, is er een die ondertussen sterk verschilt van die waarin Conrad op de literaire scène verscheen. In deze gewijzigde orde komt dan plots iemand het woord van wie de wereld eigenlijk al niet meer de onze is – iemand die eigenlijk al symbolisch dood is, maar het nog niet beseft.

    Dat gevoel van vreemdheid ontstaat wel vaker wanneer je oudere auteurs leest. Zo herlas ik onlangs De bankroet jazz van Van Ostaijen. Ook toen drong die ervaring zich sterk bij me op. En ook dat heeft zowel te maken met de in die tekst gehanteerde taal als met het symbolische universum dat de tekst oproept. Moet ik vermijden om van zo’n ervaring gewag te maken, uit angst om door een sociologische schoolmeester, in zijn honger om zichzelf te construeren als de heldhaftige beschermer van gefantaseerde weerloze democratische massa’s tegen een boze ‘culturele bovenlaag’, voor totalitair te worden versleten? Wie is hier eigenlijk totalitair? Wie perkt hier de ruimte van het legitieme spreken in?

    Beantwoorden

  16. nico van der sijde

    Nogal opmerkelijk, deze hele discussie. Interessant is volgens mij vooral of Conrad ons iets wezenlijks over Claus heeft te vertellen of niet. Maar ja, daarover gaat het dus niet. Het is extra jammer dat Spinoy zijn inhoudelijke kritiek (ook met argumenten onderbouwd) combineert met psychologisering (Conrad zou zich als mooie oude god beschouwen), en met nogal tendentieuze verwoording van een smaakoordeel (termen als zombietaal).
    Natuurlijk is het legitiem dat Spinoy ons vertelt dat hij zich bij lezen van Conrad in een geheel andere symbolische orde waant: dat maakt hem niet totalitair. Maar die ervaring presenteert hij wel als aantijging tegen Conrad: dat maakt hem weliswaar niet totalitair, maar wel meer aanvallend dan nodig. En zo maakt Spinoy zelf de inhoud van zijn eigen betoog minder helder, wat jammer is omdat het ook hem toch echt om die inhoud moet zijn gegaan.
    Ook in zijn reactie op Absillis is hij te psychologiserend. Absillis zei dat bepaalde uitspraken van Spinoy door sommigen als totalitair zouden kunnen worden opgevat, Spinoy zegt dan dat Absillis eigenlijk bedoelt ‘u bent totalitair’ maar dit niet durft te zeggen, en vervolgens maakt Spinoy zich boos over de uitspraak die hij Absillis in de mond heeft gelegd. Sterker nog, via een retorische vraag wekt hij (onbedoeld?) de suggestie dat Absillis totalitair is.
    Kan deze discussie weer over de inhoud gaan? En als we het dan toch over taalkwesties blijven hebben, kunnen we dat dan met meer nadruk op zakelijke argumenten (en extra respect voor argumenten van de ander) gaan doen?

    Beantwoorden

  17. Erik Spinoy

    Het is niet mijn bedoeling om te psychologiseren, wel om een subjectieve positie en identificaties te onderzoeken – volgens mij een van de wezenlijke opdrachten van elke culturele analyse, en dus ook van het commentariëren van literaire teksten. Dit soort analyse is in Nederland en Vlaanderen nog weinig gebruikelijk, niet zo verwonderlijk dan ook dat het in eerste instantie onbegrijpende, onwennige en afwijzende reacties oproept.

    Beantwoorden

  18. Kevin Absillis

    Even puntsgewijs:
    1/ Waar zeg ik iets over ‘weerloze democratische massa’s’? Die zijn hier alvast niet door mij gefantaseerd. Het gaat ironisch genoeg precies om de taal van een schrijver die zijn plek in de literatuurgeschiedenis heeft afgedwongen in de rol van ‘decadente dandy’ en zich van de massa distantiërende ‘pink poet’. Voorts kies ik voor het woord ‘culturele bovenlaag’, omdat ‘elite’ tegenwoordig nog veel problematischer is. Er is af en toe een begrip nodig om iets te benoemen. Wie heeft de taalpolitiek in Nederlandstalig België van de voorbije anderhalve eeuw uitgetekend en gepromoot als het niet een soort van ‘bovenlaag’ was? Hoe kan je hierover spreken zonder meteen als een ouderwetse marxist te worden weggezet?

    2/ Schoolmeesters verbeteren dt-fouten en vinden dat Vlamingen te vaak ‘noemen’ gebruiken in plaats van ‘heten’. Ik heb nog nooit een schoolmeester horen pleiten voor meer tolerantie voor taalvariatie, en zeker niet voor als inferieur geldende ‘Gallisch angehauchte’ Belgische varianten van het Standaardnederlands.

    3/ De kritiek op Conrads taal is inderdaad allerminst choquerend. Eerder een beetje voorspelbaar. Interessant is wel de constatering dat de Vlaming tegenwoordig ‘met een veel groter gemak’ en ‘met veel meer zwier’ taal/talen zou hanteren en inzetten. Zoiets is moeilijk te meten natuurlijk, maar wellicht heeft Erik Spinoy een punt. Alleen is het de vraag of dat punt hier ‘for the sake of the argument’ niet een beetje meer aanvaard wordt voorgesteld dan het vooralsnog is. In de media, het onderwijs en de politiek, zelfs in de taalwetenschap, hoor je vandaag nog altijd veel vaker de opinie dat tussentaal, Soapvlaams, Verkavelingsvlaams enzovoort, het goede Nederlands stukmaakt en Vlaanderen opnieuw in de achterlijkheid stort. (Ik ga voorbij aan het debat over sms-taal, dat minder te maken heeft met de specifieke Vlaamse taalgeschiedenis, en meer met modernistisch getint cultuurpessimisme).

    4/ Ik neem aan dat de vraag ‘wie is hier eigenlijk totalitair?’ retorisch is en waarvan het geïmpliceerde antwoord luidt Absillis. Polemiseren is leuk, maar het moet liefst vruchtbaar blijven. Voor alle duidelijkheid wil ik er dus graag bij zeggen dat Erik Spinoy m.i. niet van totalitarisme kan worden verdacht en dat mijn eigen opmerking over discoursanalisten vooral een bewuste provocatie was, al was de door mij in acht genomen distantie ten aanzien van die analisten wel degelijk oprecht.

    5/ Laat ons voorts de ruimte van het legitieme spreken niet inperken. Met name punt 1 en 3 bevatten enkele duidelijk inhoudelijke, nog maar nauwelijks polemische bedoelde en dus hopelijk constructieve bedenkingen. Ze gaan inderdaad niet rechtstreeks over Hugo Claus, maar met deze hele discussie over taal is juist die schrijver wel erg bezig geweest. Om het ijs verder te breken deze uitsmijter: Simon Vinkenoog in een brief aan Hugo Claus over het manuscript van ‘De hondsdagen’ (1952):

    ‘Aangenomen dat het boek in Holland wordt uitgegeven, en allereerst een hollands lezerspubliek heeft, dat literair waarschijnlijk superieur is aan het vlaamse idem, anderzijds aangenomen dat je boek in Brugge en Oostende speelt en specifiek-Vlaams is van gedachtengang en compositie, weet ik niet of je Vlaams of Hollands schrijft. Aangenomen echter dat het algemeen-beschaafd voor beide landen geldt raad ik je aan verschillende dingen te veranderen, zoals het gebruik van de uitdrukking: Ten andere (En outre! In het Hollands bovendien) dat volgens Corneille evenmin vlaams is en mij een gallicisme lijkt, in elk geval geen nederlands.’

    [Georges Wildemeersch (ed.) Laat nooit deze brief aan iemand lezen. De briefwisseling tussen Hugo Claus en Simon Vinkenoog 1951-1956. Amsterdam: De Bezige Bij, 2008: 81.]

    Beantwoorden

  19. nico van der sijde

    Spinoy geeft, in reactie op mijn reactie, aan dat hij niet wilde psychologiseren maar ‘subjectieve posities en identificaties (wil) onderzoeken – volgens [hem] een van de wezenlijke opdrachten van elke culturele analyse’. Tegelijk zegt hij dat deze benadering nog weinig bekend is en daarom afwijzende reacties oproept.
    Aha, dat wordt interessant. Ik zou serieus (als het niet te veel gevraagd is) willen weten wat de methodische hoofdkenmerken zijn van deze analyse, en WAAROM dat type analyse dan zo wezenlijk is. En in welke traditie (buiten Vlaanderen en Nederland, waar het nog niet zo bekend is) beweegt Spinoy zich dan, wat zijn z’n voorbeelden?

    Beantwoorden

  20. nico van der sijde

    Om mijn vorige vraag te verduidelijken: ik ken van Spinoy uitspraken als: ‘een eerlijk en zelfbewust gedicht verstoort de illusie van verstaanbaarheid door de spiegel te tonen waarmee de illusie verwekt wordt.’ Daarachter zit dan, naar ik begrepen meen te hebben, het nodige door Lyotard en poststructuralisten gevoede gedachtegoed, en in zijn term ‘symbolische orde’ (zie reacties hierboven) herkennen we Lacan-invloed. Is dat soort gedachtegoed dan ook de drive achter zijn ‘culturele analyse’ van Conrad?

    Beantwoorden

  21. Erik Spinoy

    Ja, dat is een uitspraak van een slordige twintig jaar geleden. Een beetje overspannen, misschien, en nog iets te veel bezig met anti-realistisch te zijn. Ik heb sindsdien nog heel wat andere dingen gezegd, die mijn huidige standpunt beter benaderen.

    Mijn belangrijkste bron van theoretische inspiratie (het gaat niet om een methode) is de discourstheorie – in drie namen gezegd: Laclau, Mouffe, Zizek (drie heel verschillende figuren!) en hun plejade van vooral in het Angelsaksische domein actieve volgelingen. In deze theorie, die natuurlijk een work in progress is, worden elementen geïncorporeerd uit het postmarxisme, het poststructuralisme en – inderdaad, en via Zizek – de lacaniaanse psychoanalyse. De discourstheorie interesseert zich voor processen van subjectvorming, gezien in een kader van strijd om dominantie tussen uiteenlopende discoursen. In de Lage Landen, en zeker in de literatuurstudie, wordt er weinig of niet aan discourstheorie gedaan.

    Maar zijn we niet een beetje ver aan het afdrijven van mijn besprekinkje van Conrad zijn boek?

    Beantwoorden

  22. Erik Spinoy

    Een puntsgewijs antwoord op de puntsgewijze post van Kevin Absillis:

    1. Er is, in de ondertussen bijna honderd tachtig jaar Belgische geschiedenis, niet aldoor een zelfde homogene ‘culturele bovenlaag’ geweest die consistent hetzelfde taalpolitieke discours zou hebben gepropageerd en opgedrongen. Wat is in dit concrete geval een ‘bovcnlaag’? Dat is de groep die met succes een taalpolitiek discours verdedigt en daarmee voor kortere of langere tijd een dominante positie verwerft. (Zie in dit verband bijvoorbeeld ook het stuk van Marnix Beyen over ‘Vlaamse identiteit’ in De Morgen van 18 november.) Je kunt het niet zo voorstellen dat er, in de ondertussen al respectabele geschiedenis van het ‘Vlaams’, een constante en nimmer aangevochten hegemonie is geweest van puristen, die het Nederlands wilden zuiveren van Franse smetten en/of de Nederlandstalige Vlamingen de ‘Hollandse norm’ wilden opdringen.

    Dat betekent niet dat er in die kleine twee eeuwen geen sterke puristische traditie heeft bestaan, maar die heeft vind ik wel recht op enige clementie en historisch besef: haar actie werd mede ingegeven door een defensieve reflex, als gevolg van het feit dat het jonge Nederlands in België aanvankelijk een zwak en defectief (onvolledig) systeem was, dat enkel geschikt werd bevonden voor een beperkt aantal functies, zoals romantische letterkundige activiteit, filologie, folklore en andere ‘heemkunde’. Dit soort defensieve taalpolitieke actie zie je in wel meer jonge en kleine ‘systemen’ – je zag ze nog niet zo lang geleden bijvoorbeeld ook aan het werk in de constructie van het Papiamentoe. Vraag maar aan Frank Martinus Arion, die niet alleen een goed schrijver is, maar ook een ijveraar voor de standaardisering van die taal. Ik zou het niet in mijn hoofd halen om tegen Arion uit te varen omdat hij heeft meegewerkt aan de codificatie en legitimatie van zijn postkoloniale taal. Waarom zouden dat dan tegenover Vlaamse ‘puristen’ wel moeten doen? Wat wel klopt is dit: Vlaanderen is het ‘ABN-kernen’-stadium wel al ontgroeid, maar de puristische reflex is er nog niet volledig verdwenen. Ze is er om zo te zeggen gesedimenteerd, ook al maakt ze niet langer deel uit van het heersende taalpolitieke vertoog.

    2. Je kunt ook schoolmeesteren (of wijsneuzen, hoe je het ook noemen wilt) door, als woordvoerder van een op heden dominant geworden taalpolitiek discours, de sowieso compleet in het defensief gedrongen puristische ‘arrière-garde’ tot de uit te roeien historische vijand – de ‘krachten van de reactie’ – uit te roepen. Het lijkt me verhelderender om je bewust te zijn van de historische gesitueerdheid en veranderlijkheid van taalpolitieke posities, en ook om in te zien dat het in dit soort discussies heel vaak gaat om een worsteling tussen een streven naar eenheid (beregeling, codificatie, ‘zuivering’) enerzijds en een streven naar distinctie en verscheidenheid anderzijds. Het ene is niet per se beter dan het andere – en het ene zal het ook nooit halen van het andere. Beide posities zijn er daarom toe gedoemd om ‘tegen de bierkaai te vechten’ – en zijn paradoxaal genoeg voor hun voortbestaan ook van elkaar afhankelijk. Een a priori keuze voor rigide purisme en normering is een ideologische, hetzelfde geldt voor het cultiveren van een absolute tolerantie. Beide hebben als onbereikbare horizon het ‘totalitaire’ uitroeien van de tegenpartij.

    3. Ik heb Conrads taal niet eens bekritiseerd. Ik heb haar wel getypeerd. En ik verkeerde even in dubio over wat een uitgever te doen staat die met de tekst van Getande raadsels wordt geconfronteerd. Mijn conclusie was: respecteren wat werd aangeleverd. Je zou van Conrad iemand anders maken dan hij is door uitgebreid aan zijn taal te laboreren. Maar die keuze heeft ook een keerzijde: als dichter had Conrad nog wel zijn momenten (al zouden veel Nederlanders zich in die ‘Vlaamse’ appreciatie van mij maar moeilijk kunnen inleven), dit herinneringsboek is in een ouderwets en moeizaam Nederlands geschreven – en is soms zelf moeilijk te verstaan. Je moet bijvoorbeeld al een aardig mondje Frans spreken om te weten dat Conrad met ‘medeplichtigheid’ (Van Dale: ‘de gemeenschappelijke schuldigheid van meer personen aan een en hetzelfde kwaad’) eigenlijk ‘complicité’ (een diepe, innige verstandhouding) bedoelt. Maar dat moet je er dan maar bij nemen.

    4. Waarvan akte.

    5. Maar natuurlijk.

    Beantwoorden

  23. nico van der sijde

    Beste Erik Spinoy, dank voor uw antwoord op mijn vragen. En ach ja, we dwalen (mede door die vragen) wel een beetje af van de inhoud, maar aan de andere kant:
    1. Who cares? Als we maar lol hebben;
    2. Ik vind dit soort dingen wel interessant;
    3. De discussie ging al een tijdje over de gekozen vorm/insteek van uw bespreking, en dit is een nadere verklaring van die vorm/insteek.

    Ook antwoord 3 op Absillis is wel verhelderend: het ging dus om typering eerder dan kritiek. Ik moet bekennen dat ik dat er niet in had gezien, waardoor ik ook de relatie met discoursanalyse niet begreep. Maar inderdaad, typering pats daar helemaal bij.

    Kortom: ik snap het weer!

    Beantwoorden

  24. Erik Spinoy

    Ja, ik vroeg me alleen maar af of we niet stilaan in het stadium van de privé-discussie waren aanbeland. Maar blijkbaar niet, dus. Des te beter.

    Beantwoorden

  25. Kevin Absillis

    Ik heb die bovenlaag zélf ‘divers samengesteld’ genoemd. Dat was in synchrone en diachrone zin bedoeld, dus op dat punt was ik het dan van meet af aan eens met Erik Spinoy. In zijn pleidooi voor ‘clementie’ en ‘historisch besef’ kan ik me ook goeddeels vinden – ik had nergens opgeroepen tot een andere houding. En ten derde zijn de taal- en cultuurpolitieke keuzen die de voorbije anderhalve eeuw in Nederlandstalig België zijn gemaakt inderdaad niet moeilijk te begrijpen. Wel blijf ik me grote vragen stellen bij Spinoys suggestie dat de tegenstanders van tussentalige registers in Vlaanderen (met andere woorden de bestrijders van Soapvlaams, Verkavelingsvlaams, etc) vandaag tot de ‘arrière-garde’ behoren. Als wat ik in mijn eerste bericht schreef het ‘op heden dominant geworden taalpolitieke discours’ zou vertegenwoordigen, wie vertegenwoordigt dit discours dan anno 2009 in de politiek, het onderwijs en de mainstream media? Hoogstens enkele academici lijkt me, en die vormen binnen ‘academia’ nog lang geen onbetwiste meerderheid. (En wie dan de held is en wie de slechterik, vind ik naast de kwestie. Het hangt er maar vanaf hoe je het verhaal wil lezen).
    Er gaan vandaag wel meer stemmen op om een deel van de Vlaamse of Belgische woordenschat legitiemer te maken en zelfs te promoveren tot standaardtaal. De zogenaamde tussentaal die volgens het geijkte verhaal de standaardtaal en de intussen ook al lang weer gekoesterde ‘natuurlijke’ dialecten aan het ‘doodknijpen’ zou zijn, kan echter helemaal niet op ‘clementie’ rekenen. De sprekers van die tussentaal worden op een wat mij betreft irritante en soms tegen de borst stuitende manier in de publieke opinie aangepakt.
    De column van Mia Doornaert in De Standaard van 9 november 2009 (‘Taalarmoede is kansarmoede’) zou je met heel veel goede wil nog een beetje goedbedoeld kunnen noemen (zie http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=4U2HJ8GI). Zo wil ik best nog aannemen dat Doornaert ernstig meent dat ze met dat soort teksten een bijdrage levert aan de verheffing van het Vlaamse volk. Het effect van haar boodschap is daarentegen tegengesteld aan wat ze als streefdoel zegt te belijden: de moedertaalsprekers van het Verkavelingsvlaams, inclusief de jonge dienster die Doornaert in haar column aanviel (op dubieuze gronden overigens), gaan zich niet massaal tot een andere, meer ‘beschaafde’ omgangstaal bekeren, maar zich juist beschaamd en onzeker voelen.
    In dezelfde krant kon je tien dagen daarvoor zien hoe een tussentalig register op griezelige wijze kan worden ingezet om iemand de mond te snoeren. Toen Benno Barnard en Etienne Vermeersch in De Standaard van 28 oktober 2009 het ‘provincialisme’ van de ‘linkse wereldburger’ Tom Naegels trachtten te bestrijden, deden ze dat namelijk door diezelfde Naegels out of the blue de volgende zin in de mond te leggen: ‘Moedekik schrik emme van dienen ierneffe?’ Dat heeft Naegels vanzelfsprekend nooit gezegd of geschreven (het is ook een weinig geslaagde imitatie van de Vlaamse tussentaal; in de Brabantse varianten van die tussentaal is het ‘Moettekik’ en ik mis naar mijn gevoel het voorzetsel ‘van’ voor ‘ierneffe’). De associatie van een schrijver met een illegitieme taal wordt hier gewoon ingezet als een strategie om (inhoudelijke) opvattingen aan te vallen (door iemands recht van spreken te beletten, of, in dit geval, door de suggestie te wekken dat gecultiveerde mensen niet hoeven te luisteren naar ‘provinciale wereldburgers’ omdat die eigenlijk maar ongearticuleerde wilden zijn). (zie http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=QP2H3U37)
    Ik heb het moeilijk met de stigmatisering van personen vanwege de al dan niet vermeende eigenschappen (‘kwaliteiten’) van hun taal, ook al schept die attitude voor de literaire kritiek een bijna onoplosbare paradox. Maar nu ben ik daadwerkelijk te ver afgedreven van het ‘besprekinkje’ van Conrads boek. Daarin stoorde me in de eerste plaats – om toch even het verband met al het bovenstaande te verduidelijken – dat a/ Conrads taalgebruik te snel werd weggezet als een zombietaal, terwijl die taal intussen verder leeft in nieuwere varianten van het Nederlands en b/ dat de ‘parameter’ taalvariatie te strategisch werd ingezet om iemand buiten het literaire systeem te plaatsen (en symbolisch monddood te maken).

    Beantwoorden

  26. Erik Spinoy

    We draaien rondjes. Absillis’ antwoord bevestigt alleen maar wat ik al eerder zei: hij neemt zélf een taalpolitieke positie in die het negatieve spiegelbeeld is van de ‘puristische’. Vanuit zijn verblinde identificatie met die positie doet hij bijgevolg niet minder schoolmeesterachtig dan die puristen: er zijn allerlei dingen die verboden (‘gestigmatiseerd’) moeten worden. Ik mag daarom niet eens sec vaststellen dat Conrad zijn taal op heden ouderwets en moeizaam is. En ook niet dat zijn poëtica niet langer de Vlaamse poëtische agenda bepaalt. Het waren, zoals ik niet moe word te herhalen, niet eens waardeoordelen. Precies wat ik zei: de ruimte van het spreken wordt hier op een wel erg benauwende wijze ingeperkt. Of hoe het ‘tolerante’ standpunt opeens toch erg weinig tolerant blijkt – repressieve tolerantie, alla.

    Beantwoorden

  27. nico van der sijde

    Alors, we krijgen er geen van allen genoeg van! Dus reageer ik nu weer op Spinoy’s reactie op Absillis. En wel als volgt: goed dat u nog eens bevestigt geen waardeoordelen in de zin te hebben gehad. U heeft mij ook in nog weer een andere reactie prima uw insteek uitgelegd: u beoogt analyse en vaststelling van posities, geen oordeel. Bon, en uw opmerking dat Conrads poetica niet langer de agenda bepaalt lijkt mij ook geformuleerd als vaststelling. Zijn taal noemt u echter ‘ouderwets en moeizaam’, wat als een oordeel klinkt: misschien bedoelt u dat deze taal ouderwets en moeizaam is, gemeten naar hedendaagse vigerende NORMEN (die u noch aanvalt, noch verdedigt)? In dat geval geeft u inderdaad geen waardeoordeel. Met de term ‘repressieve tolerantie’ (gericht aan Absillis) zit het dan volgens mij anders, maar alla.
    Even abstraherend van het geval Conrad en uw bespreking: mij lijkt het nog wel lastig het bestaan van zulke vigerende normen (als waarover u en Absillis discussie voeren) objectief vast te stellen. Ik meen te weten dat uw inspiratiebronnen (Zizek, Laclau) aangeven dat elke observatie een onbewust of bewust ‘parti pris’ met zich meeneemt, dus dat elke observatie van een een bepaald (vaak niet gekend) normenkader uitgaat. Dat zou van elke vaststelling een (bewust/onbewust) waardeoordeel maken:sec objectieve vaststellingen zijn dan gewoon niet mogelijk. Wel zijn er dan gradaties natuurlijk: dit alles betekent immers nog niet dat alles even subjectief is, en ook niet dat discoursanalyse geen zin heeft. Maar wel dat die analyse een eindloze, nooit voltooibare opdracht is, en dat ook de analyticus (inclusief Absillis, maar ook inclusief uzelf, en trouwens ook inclusief Van der Sijde) zelf eindeloos kan worden geanalyseerd.
    Begrijp ik u zo goed, Erik Spinoy? Hoe het ook zij: blijf spreken, schrijven en analyseren!

    Beantwoorden

  28. Erik Spinoy

    Ik kan alleen maar blij zijn met deze opmerking. Het is een hele terechte. De opgave die we onszelf hier voorhouden is een Kantiaanse: de ware criticus blijft onophoudelijk de illusies te lijf gaan die hij zich uiteindelijk toch nooit helemaal van het lijf kan slaan. Ik blijf me desondanks inschrijven in een verlichtingstraditie, wat een permanent streven inhoudt naar het ‘doorboren’ (om een prachtig Faverey-woord te gebruiken) van onze fantasieën.

    Beantwoorden

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.