Schrijven is geven

Ik ben Maan

Maan Leo

A desk of one’s own – positiebepaling

Afgelopen voorjaar, in de trein van Amsterdam naar Utrecht, vertelde Maan Leo dat toen haar vroegere middelbare school werd afgebroken haar vader van het sloophout een bed en een bureau voor haar heeft gemaakt. Dat hout noemde hij heimweehout. Als ik het me goed herinner is Leo’s debuut – Ik ben Maan – geschreven aan zo’n bureau van heimweehout. De terechte trots waarmee Maan over haar meubel vertelde vond ik aandoenlijk – en de anekdote nodigt uit tot vereenzelviging met zowel de vader als met de dochter. Toch denk ik niet dat mijn sentimentele inslag me ongeschikt maakt voor dit terugschrijven. Al is het maar omdat ‘Maan’ hieronder alleen verwijst naar de protagonist en verteller van Maan Leo’s debuut Ik ben Maan.

Het afschaffen van het ongeloof – vinding

Flaubert had de ambitie om in zijn werk te verdwijnen. En in A room of one’s own (1928) prijst Virginia Woolf de zuivere, creatieve verbranding die Shakespeares teksten heeft gevrijwaard tegen ‘all desire to protest, to preach, to proclaim an injury, to pay off a score, to make the world the witness of some hardship or grievance.’ Het ideaal van de onzichtbare auteur lijkt achterhaald nu human interest – de mens achter, of: voor, het boek – belangrijker is dan het boek zelf.

Maar hé… als de zaken zo staan… waarom zou je dan romans, toneelstukken en essays schrijven en je pas daarna – uiteindelijk, ooit – in de warmte van diepte-interviews wentelen als je ook metéén over jezelf kunt beginnen? Vanuit die overtuiging lijkt Maan, de protagonist van Ik ben Maan, zich aan het optekenen van haar gedachten, gevoelens en herinneringen te hebben gezet. Ze schrijft, op advies van haar psycholoog, namelijk niet alleen om tot zelfinzicht te komen, maar ook met de bedoeling een bestseller te produceren. Als de markt het persoonlijke wil dan kan de markt het persoonlijke krijgen.

Maan vertelt over de gebeurtenissen die tot haar Quarter Life Crisis leidden, over haar studie, haar relaties, haar werk als studentenwerver voor de universiteit van Middelburg en haalt herinneringen op aan haar kinder- en jeugdjaren. Daarbij richt ze zich rechtstreeks tot de lezer – die ze afwisselend met u, jullie, jij aanspreekt – maar de belangrijkste geadresseerde lijkt Maan zelf. Het streven is zelfinzicht door zelfexpressie.

In Ik ben Maan wordt geen verbeeldingswereld opgeroepen, maar een belevingswereld uitgedrukt. We lezen de memoires van een fantaste. The True Story of a Bloody Liar, zoals ze zelf zegt. En hoewel ik er niet voor terugdeins om de lasnaden in Ik ben Maan aan te wijzen, is het niet relevant hoe de ontologische niveaus zich tot elkaar en tot ‘de werkelijkheid’ verhouden. Het gaat hier niet om het opschorten, maar om het afschaffen van het ongeloof.

Het belangrijkste conflict in Ik ben Maan is een innerlijk conflict van de hoofdpersoon: Maan wil haar identiteit vormgeven en verwoorden, maar ze wil zich ook graag van haar bewustzijn bevrijden door zich te verliezen in de denkbeelden van David Foster Wallace of door een onderdanige rol te spelen in seksuele relaties: ‘Mijn meester die een mondbal tussen mijn lippen duwt en me laat brabbelen, me laat gehoorzamen, me laat janken, kwijlen…’

Ik ben Maan is een retorische tekst die de lezer er, paradoxaal genoeg, van moet overtuigen dat het boek dat zij of hij leest de moeite waard is. Reclamecampagne en product vallen samen. De zeventien hoofdstukken waaruit ‘Ik ben Maan’ bestaat, dragen allemaal een titel die begint met ‘Ik ben… ’. Daarmee lijkt het boek branding-wetten te volgen die tien, vijftien jaar geleden opgeld deden in Nederland en die sommige bedrijven ertoe brachten hun producten en diensten te positioneren als mensen, als potentiële vrienden, onder meer door hun merk een jongens- of meisjesnaam te geven: Albert. Ilse. Dirk. De trend was ingezet door de ‘Ik ben Ben’-campagne (1999) die KesselsKramer maakte voor een onderneming die telefoonabonnementen verkoopt. Merken werden ‘menselijk’, terwijl sommige bekende of minder bekende mensen besloten zich te presenteren als ‘merk’. De markt verandert relaties in instrumentele relaties.

Vermaak – vinding (II)

Over haar werk als rekruteuse schrijft de protagonist dat haar collega’s van andere universiteiten en zij op wervingsbijeenkomsten elkaars ‘taglines en USP’s’ stalen. De meeste twintigers zijn intellectuele jagers/verzamelaars. Het interessante is dat Maan in haar tekst wel ingaat op haar academische en literaire inspiratiebronnen, maar dat het personage minstens zo sterk lijkt gevormd door kleinkunst, stand up comedy en columns. De running gag die zij het meest gebruikt – Vette pech voor de kabouter – is van Hans Teeuwen (Hard & Zielig, 1994) en haar gewoonte om eerst zichzelf en dan pas haar familie, vriend of medestudenten te noemen roept het ‘Ik en de rector,’ van Paul van Vliets Haagse Benny in herinnering. Er klinken echo’s van André van Duin en Youp van ’t Hek in Ik ben Maan en er passeren standards uit de kleinkunst als ‘het glazuur sprong van mijn tanden’ en de vergelijking van een omvangrijke schoenencollectie met die van Imelda Marcos. Cabaretachtig is ook de manier waarop de actualiteit en de tijdgeest in de tekst zijn verwerkt: ‘Ik begon te shaken als een palmboom tijdens een tsunami.’

Wie naar een groot publiek haakt, moet entertainen.

Een mozaïek zonder contrasten – ordening

Maan is niet de zoveelste alumnus van het Arnon Grunberg College – en Ik ben Maan is dus geen uitgeschreven scenario – terwijl zij, frappant genoeg, wel een eigenschap met Grunberg deelt die veel van zijn epigonen ontberen: agressie. Het is goed – smaakoordeel – om van de mainstream (schrijfschoolproza, commercial fiction) weg te bewegen, maar het ontbreken van een stuwend plot moet hoe dan ook worden gecompenseerd om de aandacht van de lezer vast te houden.

Ik ben Maan bestaat uit de rudimenten van een literaire of erotische thriller en van een ‘campus novel’ die zijn aangevuld met teksten die het midden houden tussen schoolopstellen, papers en conferences over de circusschool, over een verdwenen konijn en over het koopgedrag van vrouwen van middelbare leeftijd. Er is ook een hoofdstuk over David Foster Wallace en er zijn chicklitachtige passages over kleding, kinderhaat, borsten en seksuele verlangens.

Geen serieuze lezer zal opkijken van een verhaal dat niet lineair wordt verteld – die vrijheid is decaden geleden al bevochten en gelegitimeerd. Maar Maan wil graag dat haar boek als ‘roman’ wordt gezien en verdedigt zich op voorhand tegen eventuele kanttekeningen bij die genreaanduiding. Daarbij beroept ze zich op een lezing van Calvino, op het werk van Wallace, op de tijdgeest en op zichzelf.

Of de associatieve mozaïekstructuur van Ik ben Maan inderdaad het resultaat van poëticale overwegingen is of toch eerder het gevolg van compositorische onervarenheid is niet na te gaan en is ook niet zo belangrijk: de vorm van Ik ben Maan draagt bij aan het portretteren van de protagonist. Maan houdt haar materiaal in een losse greep, zoals ze dat ook met haar leven en haar bewustzijn doet.

Als Ik ben Maan een mozaïek is, dan toch één met weinig contrasten. Het boek kent nauwelijks dialogen, er is geen natuur- of stadslyriek en ook Maans vertelstem, waarover hieronder meer, is weinig gevarieerd: bijna alle teksten zijn geschreven in hetzelfde misantropische register.

Overigens probeert Maan de lezer wel in spanning te houden, en tot doorlezen te bewegen, door steeds over de dood van ene Eva Mollema te beginnen, maar het vertellen van de toedracht telkens uit te stellen – met als belangrijkste resultaat een uitholling van het lezersvertrouwen.

David Foster Wallace – voetnoot

Maan vertelt dat zij een groot bewonderaar van het werk van David Foster Wallace is en dat zij daarom een fanclub voor hem heeft opgericht. De andere leden van die club kiezen ervoor zich te gedragen als personages uit Wallaces Infinite Jest (1996). Dat doet denken aan de volgelingen uit Monthy Pythons Life of Brian (1979) die als hun Messias roept dat ze zelf moeten leren denken omdat ze allemaal individuen zijn in koor roepen: ‘Yes, we’re all individuals!’.

De protagoniste vertelt een aantal fragmenten uit Infinite Jest na door die op haar Zeeuwse leven te projecteren. Daarmee illustreert ze dat sommige van haar personages de rijkdom van een literair werk terugbrengen tot hun eigen noden – en dat het scheppen van een identiteit of een kunstwerk een grotere krachtsinspanning vraagt dan lezen en meeleven. Omdat Maans clubleden zich niet ontwikkelen tot buiten de lijnen van hun voorbeelden uit Infinite Jest, stijgt het Foster Wallace hoofdstuk niet boven fan fiction uit – de tragiek van de kritiekloze bewondering.

De vertelster zegt dat ze haar leven en werk wil inrichten naar de ‘denkbeelden en overtuigingen’ van David Foster Wallace. Maar hatelijk gemopper is niet hetzelfde als cultuurkritiek en het kleineren van je lezers niet hetzelfde als Wallaces pogingen om via het schrijven wezenlijk contact te maken met soortgenoten.

Ik kakel maar raak – verwoording

‘Als je me niet kunt volgen, geeft niet, dat doe ik zelf ook nauwelijks,’ zegt de protagonist tegen de lezer. Nou, Maan schrijft begrijpelijk, maar ze heeft wel heel veel woorden nodig om weinig te vertellen. Dat is logisch: doordat er weinig intrige of conflictstof is, heeft de vertelster des te meer aanleiding om zich op het vormgeven van haar vertelstem toe te leggen. Zij moet zich, anders gezegd, dubbel waarmaken op zinsniveau. Maans stem vormt de substantie van Ik ben Maan.

Zelf noemt de vertelster haar stijl ‘barok’ en heeft ze het over haar ‘volzinnen’. Maar barok is echt iets anders dan gezwollen of omslachtig. En een volle zin is nog geen volzin. Maan vertelt op de opgewonden toon van de columnist of komiek. Haar idioom is een samenstel van ambtelijke taal (‘reeds’, ‘hetgeen’, ‘teneinde’, ‘het feit dat’, ‘dusdanig’, ‘tevens’, ‘indien’, ‘evenzo’), staande uitdrukkingen, populair taalgebruik (‘bizar’, ‘superleuk’, ‘waanzinnig’) en overgeleverde ironie (‘appetijtelijk’, ‘arme ik’).

Haar bedoelingen zijn niet ironisch of subversief: de pompeuze stijl lijkt niet bedoeld om clichés of onwaarheden te ondermijnen, maar is eerder een poging om de lezer te imponeren en te domineren. Vaak lijkt er maar half nagedacht over de woorden die ze gebruikt: ‘een pollockiaanse action painting’, ‘het tijdvak dat eigentijds wilde doen door zogenaamd eigenzinnige namen de wereld in te slingeren’ – niet per se fout, maar verre van economisch en elegant. ‘Ik kakel maar raak,’ heet het op pagina 35.

Redundantie lijkt bij Maan gepromoveerd tot stijlmiddel. Bijna iedere grap wordt uitgelegd, talloze beweringen of beschrijvingen worden in iets andere woorden herhaald, toegelicht of opgepept met al dan niet misprijzende bijvoeglijke naamwoorden. Feitelijke informatie wordt vaak herhaald, soms al na een paar pagina’s. Door deze omhaal van vertellen krijgt de lezer maar een schrale return on investment.

Het aspiratieniveau van Maans stijl is, denk ik, dat van de onthechte intellectueel die met nonchalant gecomponeerde volzinnen haar of zijn ironische distantie tot het dagelijks leven uitdrukt en zo – per ongeluk misschien, wie doorziet de mechanismen van het sprezzatura? – blijk geeft van haar of zijn superioriteit. Toch doet de stem waarmee de protagonist zich tot ons richt eerder denken aan die van de volkscabaretière die een professor typeert. Ik ben Maan is literair populisme – het wil amuseren, intimideren en een beetje beledigen tegelijk.

De stijl van Ik ben Maan toont de kloof tussen de hoogliteraire bestsellerauteur die Maan wil worden en de tamelijke gewone, zij het ambitieuze, twintiger die ze is. Zo draagt de taal van Ik ben Maan, net als de manier waarop het boek is gecomponeerd, bij aan het portretteren van de protagonist.

Let’s ban applause

Wat is kunst maken anders dan een vorm vinden voor je wanhoop – om het verstrijken van de tijd, over perfide soortgenoten, over je eigen onvermogen en gespletenheid. Ik ben Maan mag opgezet lijken als een reclamecampagne, de protagonist is, zou ik zeggen, niet uit op economisch gewin. Haar wrok, haat en frustratie ten spijt lijkt Maan echt te verlangen naar aandacht en bewondering. Als dit debuut iets is, dan een schreeuw om liefde. Via de weg van roem. Maar in de literatuur krijg je liefde niet door erom te vragen, maar door een bijzonder boek te schrijven. En die liefde geldt dan het boek en niet de auteur. Het rijk van de literatuur is kil en klinisch. Voor warmte kan de al dan niet fictieve auteur terecht in ‘de echte wereld’. Schrijven is geven, onvoorwaardelijk, en het schrijven is zijn eigen beloning. Zoals Glenn Gould al voorstelde: ‘Let’s ban applause.’

Links

Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2012
ISBN 9789028424807
224p.

Geplaatst op 14/08/2012

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.